Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 263]
| |
Toen ik voor het Augustus-nummer van Nederland dat stukje over Elisabeth Wolff gereed had, heb ik de pen tijdelijk neer geworpen, en eerst 1 Oktober begin ik weder aan het Land van Rembrand. Zal dit laatste tusschentijds te gronde gaan of wegloopen, en ik, om niet achteraan te komen, mij moeten haasten? Het adres van generaal Van Stirum aan den koning, vol jobsberigten, doet het mij bijna vreezen. Ook wegens het mede-onderteekenen van mannen zoo bevoegd en deskundig als die vier utrechtsche professoren. Echter, mijne hoop is nog niet geheel vernietigd. Nederland en zijne koloniën zullen niet onbeleefd genoeg zijn, vertrouw ik, te zinken voor ik met mijn lofzang tot beider eer gereed ben. Ik dank en bewonder U, te midden uwer 77 kandidaten, aan mij gedacht te hebben: 77 slagtoffers der wetgeving op het middelbaar onderwijs, daarmede valt niet te spotten. Worden er onder die jongelieden gevonden, bedreven in de geschiedenis van Zweden tweede helft der 16de eeuw? Dit vraag ik mij af, na het lezen van twee aankondigingen van jufvrouw Opzoomer's nieuwen roman. Kunnen uwe examinandi Göran Person thuisbrengen? Wat weten zij van de regering van Eric XIV? U zoudt jufvrouw Opzoomer's hart van regtmatige fierheid doen zwellen, en meteen eene dienst aan de nederlandsche leesgezelschappen bewijzen, zoo U krachtens uwe volmagt als examinator, dit punt onderzoeken en aan den uitslag publiciteit geven wildet. Wat mij betreft, ik heb niet Vorstengunst mede naar | |
[pagina 264]
| |
buiten genomen, maar Labiche's Théâtre Complet. Vooralsnog heb ik van die eenzijdigheid, of noem het zelfs ondankbaarheid en onwellevendheid, geen berouw. Met vriendschappelijke gevoelens,
Uw dienstwillige.
PS. Veel succès met Jonathan en Editha. |
|