in mevrouw Bosboom ben ik steeds een opregt bewonderaar geweest.
De aanvallen op Schimmel's roman, waarover gij spreekt, hebben mij niet getroffen. Doorenbos begrijpt Schimmel niet, dunkt mij, wanneer hij hem bij Zola vergelijkt. Zola moest nog geboren worden, bijna, toen Schimmel reeds juist zoo schreef als hij het nu vaak in Verzoend doet.
De heer Tjeenk Willink onderstel ik, heeft U de 1ste aflevering van mijn Land van Rembrand doen geworden. U zult ook de volgende ontvangen. De Nederlanders lijden aan eene maagziekte, schijnt het. Een boek kunnen zij niet verdragen; daarom bedient men hen met afleveringen. Het is een paskwil. Doch gij weet er alles van, en ik klaag mijn leed aan een lotgenoot.
Met vriendschappelijke gevoelens,
Uw dienstwillige.