Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 231]
| |
Uw gunstig oordeel over de eerste 25 heeft mij zeer gelukkig gemaakt; niet het minst omdat U er zoo spoedig mede gereed waart, - wat ik als het beste der voorteekenen beschouw. Hartelijk dank voor de genomen moeite, en voor uw vriendschappelijk en uitvoerig schrijven. Ik voeg hier de in proef gebragte maar nog niet afgedrukte opdragt bij. Zij zal eerst afgedrukt worden wanneer ik van U de verzekering zal ontvangen hebben dat zij in allen deele uwe goedkeuring wegdraagt. U vraagt naar mijne vroegere verhouding tot het gouvernement en tot den Java-Bode. In weinig woorden kan ik U daaromtrent inlichten. Aan den Java-Bode was ik bij mijn vertrek naar Indie, 1868, verbonden voor één jaar, zonder vergoeding van reiskosten. Daarna, tot in 1872, toen ik zelf te Batavia eene courant heb opgerigt, telkens voor één half jaar, met wederzijdsch regt van opzegging. Dit laatste is Indisch gebruik. De uitgever is bij mijne redaktie zóó wel gevaren, dat hij in genoemd jaar (1872) naar Nederland is kunnen terugkeeren, na zijn blad en zijne zaak voordeelig verkocht te hebben. Ik heb den Java-Bode geredigeerd overeenkomstig mijne eigen koloniale inzigten, evenals mijne voorgangers dit gedaan hadden naar de hunne. Ook dit is Indisch gebruik. Elk dagbladschrijver komt in Indie voor eigen overtuiging op; en de uitgevers zijn tevreden indien hunne courant bloeit. Wat het gouvernement betreft, - dit heeft alle reden van tevredenheid over mij. In weerwil dat men in Indie mij gedwarsboomd heeft, door mij inzage te weigeren van de officiëele stukken, onmisbaar voor het schrijven eener geschiedenis van de indische drukpers en het op- | |
[pagina 232]
| |
maken van een advies over de beste middelen om de kwade gevolgen te keeren eener volstrekte vrijheid (gevolgen die onder een autokratisch bestuur, zonder konstitutioneel parlementair tegenwigt, niet kunnen uitblijven); - in weerwil dat ik, evenals Thorbecke, de bestaande Indische drukperswetgeving voor ‘een gewrocht der duisternis’ en eene hernieuwing dier wetgeving voor pligtmatig en heilzaam hield; - heb ik over de ondervonden tegenkanting mij nooit in het openbaar beklaagd, maar integendeel, gelijk een goed burger betaamt, het in mij gesteld vertrouwen, ofschoon er van mijne diensten geen gebruik gemaakt werd, geëerbiedigd. De gouverneur-generaal Mijer en de gouverneur-generaal Loudon hebben mij deswege steeds geprezen en geëerd, en alleen door de koloniale liberalen in Nederland zijn mijne bedoelingen miskend. Ik schrijf U dit alles opdat U het weten zoudt, niet tot zelfverdediging. Ik heb niemand benadeeld, niemand leed gedaan; en zoo het tegengevallen is dat ik in Indië journalist ben moeten blijven, in plaats van tot eene gouvernements-betrekking geroepen te worden, dan is die teleurstelling er eene geweest voor mij alléén. Eenige maanden geleden schreef R. Fruin mij over het toen waarschijnlijk aftreden van Jonckbloet, en vroeg mij of, indien Jonckbloet zijn ontslag nam, ik voor die vakature (Fruin's) kandidaat wilde zijn. Ik heb Fruin geantwoord, op zijne goede meening den hoogsten prijs te stellen, doch liever niet in aanmerking te willen komen voor een vak waarin ik steeds dilettant gebleven ben. Daarop is de tijding gevolgd dat Jonckbloet aanbleef. | |
[pagina 233]
| |
Intusschen heeft Fruin's schrijven mij versterkt in de meening dat aan het oprigten van een nieuwen leerstoel door de regering niet gedacht wordt. Ook moet ik erkennen dat een professoraat in de esthetiek en de kunstgeschiedenis niet aan het doel zou kunnen beantwoorden, zoo niet tevens te Leiden een speciaal muzeum opgerigt werd. En wanneer zal dit geschieden? Wanneer zal een minister van Binnenl. Zaken de Staten-Generaal kunnen bewegen daarvoor de noodige gelden toe te staan? U ziet dat ik omtrent mijne kansen mij geen hersenschimmen maak, en het U niet verdrieten mag zoo uwe goede woorden tot heden zonder invloed bleven. Om mijn Land van Rembrand te voltooijen zal ik minstens nog twee jaren behoeven. Zonder mijn uitgever te leur te stellen kan ik dit boek, voor hetwelk hij zich buitengewone onkosten getroosten wil, niet in den steek laten. Voorloopig heb ik daardoor handen vol werk, en het verdere zal de tijd leeren. Het verblijf te Fontainebleau heeft mij goed gedaan. Ik heb een zwak voor dat bosch. In slechts anderhalf of twee uur sporens van hier bevindt men zich te midden eener ware wildernis van boomen en rotsen. Het is als een Parijs van groen, even buiten Parijs, en het bosch heeft zulk een omvang dat men ondanks vele bezoekers er met de natuur geheel alleen is. Met de meeste belangstelling zal ik kennis nemen van uwe Historisch-Kritische Bijdrage naar aanleiding van Loman's stellingen, wier gerucht tot mij over gewaaid is, doch zonder dat tot heden voor mij de kwestie tot helderheid is gekomen. U zult een aandachtig lezer in | |
[pagina 234]
| |
mij vinden, en ik zal voor de toezending van een exemplaar zeer erkentelijk zijn. Mijne vrouw is hoogst gevoelig voor uwe beleefde groeten. Wederkeerig bevelen wij ons in uw vriendschappelijk aandenken, van uwe dames en van Uzelf.
Uw gehoorzame. |
|