Aan Dr. Jan ten Brink.
Parijs, 12 Julij 1882.
Waarde Heer Ten Brink,
Uwe studie over mevrouw Bosboom mishaagt mij zóó weinig dat ik slechts op de ontvangst der laatste bladzijden wachtte, om U met hare voltooijing geluk te wenschen. Het olifants-formaat is uwe schuld niet; noch dat ik genoodzaakt ben geweest, toen ik uw werk aan mijne huisgenooten zou gaan voorlezen, het theeblad te doen verwijderen. De tafel was te klein. Dit zijn echter bijzaken. Het opstel, vind ik, strekt U zeer tot eer, en zal mevrouw Bosboom ongetwijfeld veel genoegen doen.
Wat uwe Eerste jaren der nederlandsche revolutie betreft, - ik vraag verlof te mogen wachten met U daarover mijn oordeel te zeggen, tot ik bekend zal zijn met uw oordeel over het eerste gedeelte van mijn boek, dat langzaam vordert, en juist eindigen zal (het eerste gedeelte) waar het uwe aanvangt. Omtrent één punt, het waarderen van Karel V, denken wij alvast eenstemmig, zie ik, en daarbij zal het wel niet blijven. Ik dank U intusschen voor uw beleefd geschenk, en hoop het bij gelegenheid te reciproceren.
Men heeft zeer verkeerd gehandeld, U niet te Utrecht