Aan Dr. Jan ten Brink.
Parijs, 29 Mei 1882.
Waarde Heer Ten Brink,
Uw denkbeeld, mevrouw Bosboom een buste van Ottelijne te vereeren, ondersteun ik zeer. Alleen geloof ik dat zij nog gevoeliger zou zijn voor een buste van Gideon Florensz. Ik stel mij dezen voor onder de trekken en ongeveer onder het gewaad van den aanvalligen Paulus Potter door Van der Helst op het Mauritshuis (regts van den Stier, geloof ik, ‘en équerre’ of ‘en retour d'équerre,’ eenigzins in de hoogte). Deze dierschilder, verbeeld ik mij, was juist zulk een jonge en geniale mysticus in de kunst, als Gideon Florensz in het geloof..........................................
Over de groote zaak U betreffende schrijf ik niet, daar het ook buitendien U reeds genoeg vervelen zal door de ministeriële crisis zoolang in onzekerheid te blij-