onafgebroken op middelen zitten peinzen om in plaats van zaturdag, morgen (vrijdag) hier van daan te komen. Ik wist wel dat het niet kon, maar ik wilde het toch beproeven. Daarom ben ik tusschen licht en donker, vóór ik ging eten bij onze vrienden Terville, naar V. de V. gewandeld, om hem te vragen of hij morgen (vrijdag) ging, en zoo ja, hoe laat. Ik vond hem in zijne pendoppo zitten, tamelijk aangetast door de koorts. Zijn antwoord luidde: ‘Als ik wel genoeg ben, ga ik vrijdag, maar in elk geval ga ik vroeg.’ Toen wist ik waaraan ik mij te houden had; - want zoo het al denkbaar zou geweest zijn, gereed te komen tegen morgenavond of morgenmiddag, - van morgenochtend kan geene spraak zijn.
Uw minnaar uit de bazar heeft mij nog drie pakjes voor Gideon gezonden, twee grijze, geloof ik, en één rozé. Dat laatste is bijzonder fraai. Voorzigtigheidshalve zal ik ze alle drie medebrengen.
Dingsdagochtend, woensdagochtend, donderdagochtend, telkens te half zes op - ik zal nog een oudgast worden. Bij het verhaal van uwe avonden krimpt mijn hart digt. Dan heb ik het, in mijne studeerkamer, beter.
Doch over dat en over al het andere weldra nader. Van avond eet ik thuis - om kokkie pleizier te doen.
Dag lieve vrouw; - een zoen voor U, een zoen voor Gideon, en - voort gaat de post.
De Uwe.
[1870]