Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan den heer Ed. Douwes Dekker.Haarlem, 23 December 67.
Waarde Heer en Vriend,
Wat de onderhandelingen geven zullen, weet ik natuurlijk niet, en zal ik U eerst later kunnen melden, doch dit moet gij alvast weten, al is het dan maar door een kattebelletje, dat ik heden-ochtend van den heer R.Ga naar voetnoot1 een welwillend briefje ontvangen heb, met berigt dat hij mij gaarne ontvangen zou. Aanstaanden donderdag, 2den Kerstdag, stoom ik dan ook naar den Haag. Weet gij wel, dat gij een toovenaar zijt, mijnheer, en dat het uwe schuld niet zijn zal, indien door uwe tusschenkomst mijne positie tegenover den uitgever van | |
[pagina 185]
| |
den Java-BodeGa naar voetnoot1 niet aanmerkelijk verbeterd wordt? Van harte wensch ik, dat uit den invloed, dien gij thans uitoefent, iets goeds voor U moge voortspruiten en ook ik eenige droppelen zal mogen opvangen van het stortbad van zegeningen, hetwelk over U staat uitgegoten te worden. De persoon van Mr. D., over wien gij mij schrijft, behoort tot de vroegste herinneringen mijner jeugd. Hij plagt als jong mensch somtijds bij mijne ouders aan huis te komen. Aan des Amorie van der Hoeven wil ik, wanneer alles beklonken zal zijn, meer dan gaarne, door U gerecommandeerd worden. Geheel en al zonder vrienden ben ik overigens te Batavia niet. Mr. Godefroij, lid van het Hoog Geregtshof, is een oude bekende van mij, en zelfs is zijn oudste zoontje, dat in den Haag school ligt, sedert een paar jaren half en half mijn pupil. Tevens heb ik kennis aan Mr. T.A. der Kinderen, denzelfden, die onlangs Raad van Indië zou geworden zijn, indien Pels Rijcken hem met zijn recommandatiën de loef niet afgestoken had. Zaturdag-avond is in de Staatscourant (doch dat weet gij misschien al) kennis gegeven van een kabinetschrijven, inhoudende dat het ontslag der ministers niet aangenomen was, en daareven ontvang ik (voor de Haarlemsche Courant) een telegram uit den Haag, met berigt, dat de zitting der Staten-Generaal aanstaanden vrijdag door den minister van Binnenlandsche Zaken gesloten zal worden. Hartelijk dank voor uwe belangstelling in mijn wedervaren. Aan dergelijke bewijzen van sympathie heb ik dezer dagen wel een weinig behoefte, want ik verkeer | |
[pagina 186]
| |
in de stemming van iemand die dringend verlegen is om een paar nieuwe schoenen, en niet weet of hij het zonder de oude zal kunnen stellen. De Uwe. |