liggen, de kwade gewoonte had, meer zaken voor zijne rekening te nemen dan hij af kan. Thans evenwel schijnt hij in te zien, dat het een weinig àl te dwaas is, onder voorwendsel van overmaat van bezigheden, een voor de Courant bestemden brief uit Coblenz zóó lang in den zak te houden, en daarmede op het bureau der redaktie zóó laat te komen aanzetten, dat het in dien brief vervatte nieuws opgehouden heeft nieuws te zijn. Hoe dit zij, uwe twee laatste brieven zijn ons tijdig genoeg in handen gekomen (en wanneer ik zeg ons, bedoel ik mijnen medearbeider en mijzelven) om van dienst te kunnen zijn; en dezen ochtend heb ik U, tot aanvulling eener vroegere bezending, die alleen ten doel had aan uw verlangen naar kennismaking met onze duitsche berigten te voldoen, twee couranten kunnen toezenden, waarin gij uwe kopy tot U kunt zien wederkeeren. Ik twijfel niet, of van nu af (helaas, dat het einde zoo spoedig komen moet!) zal al hetgeen gij ons zendt, regelmatig geplaatst worden.
Op dit oogenblik geniet ik van de eerstelingen eener korte vakantie, zoodat ik gedurende eenige dagen niet ten kantore verschijnen zal. Ik heb den boekhouder verzocht U 1o September f 25 te doen toekomen; en mijne afwezigheid zal, naar ik vertrouw, niet verhinderen dat aan dit verzoek gevolg gegeven worde.
Aan uwe opdragt met betrekking tot uwe Bloemlezing heb ik voldaan, doch zonder vrucht. Goede boeken worden, gelijk gij weet, in Nederland niet gerecenseerd; en zoo is ook van uw geschrift noch in den Gids, noch in den Tijdspiegel, noch in de Letteroefeningen, om van mindere tijdschriften niet te gewagen, melding gemaakt,