Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
misschien) heb ik zelfs geene inzage bekomen. Men heeft alleen de beleefdheid gehad, toen ik uit uw naam vrijheid vroeg uwe vijf eerste brieven (Van den Rijn) te mogen toezenden aan een Amsterdamsch uitgever, dat verzoek dadelijk en onvoorwaardelijk in te willigen. Ik vrees derhalve en, voor zoo ver ik de kaart van het land ken, vrees ik met grond, dat men U eerlang, onder toezending van nogmaals f 25, in beleefde bewoordingen voor verdere medewerking dank zeggen zal. Dat vooruitzigt doet mij met een nieuw voorstel tot U komen. Ik ben namelijk van terzijde onderrigt dat de redaktie van den Gids behoefte heeft aan medewerking, terwijl ik bij ondervinding weet dat het haar niet aan middelen ontbreekt om regelmatigen medearbeid fatsoenlijk te honoreren. Een briefje, door U aan een der redakteuren (bijv. den Heer Joh. C. Zimmerman) geschreven, zou U omtrent een en ander nadere inlichtingen kunnen doen bekomen. Mij komt het voor, dat een maandelijks politiek of letterkundig overzigt van Uwe hand, indien Gij bij de zamenstelling daarvan gaaft en naamt met het oog op uw publiek, door den Gids met graagte ontvangen zou worden. Ook geloof ik, dat men bereid zou zijn, hetgeen anders de gewoonte niet is, maandelijks of twee- of driemaandelijks met U af te rekenen. Mijn hartelijke wensch, U iets aan de hand te doen, dat casu quo het honorarium der Haarlemsche Courant zou kunnen opwegen, doet mij den door U aan den Gids te stellen eisch, bij benadering, insgelijks op f 50 's maands schatten. Gij zoudt het in elk geval kunnen beproeven, en met een schrijven aan den heer Zimmerman is niets bedorven. Doch noem in 's hemelsnaam mijn persoon niet, | |
[pagina 168]
| |
want ik sta bij den Gids in kwader reuk dan iemand anders. Met onze vriendelijke groeten
De Uwe |
|