Aan denzelfden.
Bloemendaal, Woensdagavond.
Waarde Heer en Vriend,
Ik heb voor uw doorzigt te veel krediet en waardeer te zeer de moeite die gij U geeft om mij tot andere gedachten te brengen, dan dat ik mij niet beijveren zou uwe wenken ter harte te nemen. Hiernevens derhalve een tweede verbeterblaadje, bestemd om het vorige slot te vervangen en tot vervolg te dienen op de paragraaf, wier laatste woorden luiden: ‘datgene waarvan zij zelf bekennen moeten, dat het niet bijster veel om het lijf heeft.’ Vergeef mij dat ik U den prix Monthyon afhandig gemaakt heb: de antithese van ernst en kortswijl maakte dien diefstal of een dergelijken noodig. De goudbeurs, zult gij zien, is totaal verdwenen, en hetgeen vroeger mijne gissing was (het voordeelig akkoord met de uitgevers) is nu eene gissing van derden geworden. Enfin, gij zult met een oogopslag zelf wel zien hoe de vork thans in den steel zit. Het voornaamste is, dat ik de hoofdgedachte van slot No 1 naar de snippermand verbannen heb.
Lach mij, bid ik U, niet uit, dat ik zoo haastig ben geweest met het zamenstellen van het nevensgaande. Ik moet òf heden avond gebruik maken van eenige vrije uren, òf acht dagen wachten met U te antwoorden.
Met onze vriendelijke groeten
De Uwe.