Van de twee nevensgaande exemplaren is het eene voor uzelve en voor uwen echtgenoot bestemd, het andere pour les âmes charitables die gij onbevooroordeeld genoeg acht, om, wanneer zij dit uit uwe hand ter lezing ontvingen, aan mijne brochure regt te laten wedervaren.
Ten einde niet te mishagen aan den Heer Bosboom heb ik het ‘verliefde jonge meisje’, in de slotperiode over Potgieter, laten staan. ‘De hofdames mijner vinding’ daarentegen zijn ‘schrandere hofdames’ geworden, en door de keus van dat adjektief meen ik aan uwe opmerking regt te hebben laten wedervaren. Regt aangenaam was het mij, van U te vernemen dat Gij de in het koncept gemaakte veranderingen goedkeurdet, en nu zij eenmaal gemaakt zijn, geloof ik ook zelf dat in de gegevene omstandigheden mijne apologie van het Hofavondje uitsluitend behoort te bestaan in een kontraaanval. Van het vinden dezer wending komt de eer niet toe aan mijzelven, maar aan het juister oordeel van mijne vrouw. Voor het overige ben ik U opregt dankbaar voor de moeite en de zorg, aan het doorlezen van mijne proeven te kosten gelegd.
‘In het gevoel mijner verpligting aan U, en met mijne groeten aan uwen echtgenoot, vraag ik (voor mijne vrouw en voor mijzelven) eene bescheiden plaats in uw beider vriendschappelijke herinnering.’