Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde.Haarlem, Dingsdagavond laat.
Waarde Mevrouw,
Werkelijk wensch ik van mijn haagsch reisje te profiteren om nog een ander bezoek te maken, en veel vroeger dan twaalf ure zal ik moeijelijk bij U kunnen komen aankloppen. Wacht mij dus, bid ik U, vóór dien tijd niet. In de eerste plaats wensch ik met U te spreken over Potgieter, en U omtrent hem gerust te stellen. Waarlijk, Mevrouw, hetgeen hem verdriet doet is niet het uittreden uit den Gids,Ga naar voetnoot1 maar de zwakheid van mannen die voorgeven hem te eeren, die den mond vol hebben van hunne piëteit voor hem, en die bij de eerste ernstige gelegenheid de beste alleen bedacht toonen te zijn op hunne eigene veiligheid. Geloof niet dat Potgieter zich in den ongunstigen zin van het woord voor mij ‘opoffert’. Hij gedraagt zich, ja, tegenover mij als de getrouwste der vrienden, als een man en edelman, die hij is; doch hij zoowel als ik, hoewel wij den ernst van den strijd geenszins miskennen, is welgemoed. Reeds | |
[pagina 127]
| |
sedert twee of drie jaren heeft hij steeds verdriet gehad van den Gids, en ik was de éénige wiens streven hem met de dusgenaamde medewerking der andere redakteuren verzoende. In de tweede plaats wensch ik met U te spreken - over mij zelven. Ik wensch U namelijk zeer nederig verlof te vragen om na 1o Februarij, wanneer de Gids in het licht zal verschenen zijn, zonder onze namen en met of zonder eene explicatie van de aangebleven redacteuren, een gedrukten brief aan U te mogen rigten. Eerst was mijn plan geweest om zulk een brief aan Potgieter te schrijven, doch aan hem, die alles weet, alles nog eens over te vertellen, zou onnatuur zijn. Door hem weet ik, dat Gij met mij begaan zijt, en hij weet dat ik voornemens ben U dit verzoek voor te dragen. Denk, bid ik U, eens na over de zaak, en zeg mij ronduit uwe meening. Eene weigering zal mij niet kwetsen; een toestemmend antwoord zou ik beschouwen als eene der gewigtigste diensten die mij op dit oogenblik zouden kunnen bewezen worden. En uwe kopy?! Zoo zijn de menschen; slechts vervuld met hunne eigene belangen, en steeds aan zich zelven denkend. Vergeef mijn schandelijk egoisme en geloof dat uw pakje in goede handen is. Alles heb ik nog niet gelezen, doch wel een deel, en ook daarover zullen wij praten. Dank s.v.p. den heer Bosboom, in wiens beterschap ik mij hartelijk verheug, voor zijne vriendelijke intentie en ontvangt de hartelijke groeten van ons beiden. Met ongeveinsde hoogachting,
Uw gehoorzame en dienstwillige. [Januari 1865.] |
|