Aan dezelfde.
Haarlem, Maart 1862.
Waarde Mevrouw,
Toen ik U onlangs dankte voor de heusche toezending van Uw Overdrukje; en ik daarbij de verzekering voegde dat bij mij in het minst geen plan tot repliceren bestond, wist ik niet dat de tweede editie van mijn eigen boekje bijna uitgeput was en vermoedde zelfs geen nieuwen herdruk. Daar evenwel die herdruk in het belang van den Uitgever sedert noodzakelijk is geworden, heb ik mij tegenover het publiek moeten verantwoorden met betrekking tot eene op bladz. 14 thans wederom door mij gebezigde uitdrukking. Hoewel ik geenszins twijfel of Gij zult met de U eigen rondborstigheid erkennen dat de aanleiding tot de nu aldaar voorkomende tweede noot niet door mij gezocht is, meen ik nogtans aan de door U mij toegedragen gevoelens deze opheldering verschuldigd te zijn.
Zend ik U hiernevens een exemplaar van het herdrukte boekje toe, het is niet om U te grieven, maar te gerieven.
Ik blijf, met de meeste hoogachting
Uw gehoorzame.