Brieven. Deel 1. 1847-1876
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde.Dank, mijn kind, voor uw allerliefst briefje; het is een van de liefste die ik nog van u ontvangen heb, en ik zal het trouw bewaren. Nog geen tien minuten geleden, toen ik van de catechisatie kwam, had ik grooten lust even bij u aan te loopen. Maar ik dacht, neen, zulke visitetjes geven toch niets, en zij maken ons (ten minste mij) maar ongeduldig van wege de valschheid der positie. Doch een briefje moest ik u schrijven, en zie, daar vind ik bij mijn thuiskomst het 3de deel van Debet en CreditGa naar voetnoot2 liggen! Beter voorwendsel om u dit kattebelletje te sturen is er niet. Gaarne zou ik u thans den Spectator zenden, waarin ik vermoed dat mijn ‘Vrome Wensch’ is opgenomen. Doch de brievenbesteller (ik krijg het ding van | |
[pagina 75]
| |
de post) is er nog niet geweest. Geduld dus. Of zijt gij niet ongeduldig en is het alleen mijn schrijversijdelheid die mij naar het oogenblik doet verlangen, waarop ik u dit pennevruchtje van mij zal kunnen toezenden? Ten bewijze dat ik zoo heel ijdel niet ben, ten minste niet zoo ijdel als gij denkt, moge strekken dat ik heden morgen, om u pleizier te doen en om in vervolg van tijd uw verkleumde voetjes te warmen, voor den matigen prijs van zestig gulden een allerliefst engelsch haardje voor onze suite heb gekocht. Hoe aardig dat gij juist in de laatste vier weken zestig gulden verdiend hebt! Dag lieve, tot morgenmiddag. Slaap zacht en droom niet te veel van ons haardje. Uw Cd. PS. Daar is de Spectator! Doch mijn stukje staat er niet in...
[1858] |
|