Vragen en antwoorden. Brieven over den Bijbel
(1863)–Cd. Busken Huet– Auteursrechtvrij
[pagina 362]
| |
OverzigtInhoud van den eersten brief (bldz. 1-9)Aanleiding tot Machtelds schrijven. Bldz. 1, 2. - Zij beklaagt zich over het gemis van een eigen en vast geloof Bldz. 3. - Een voorgevoel zegt haar dat Reinout haar zal kunnen helpen. Bldz. 4. - Zij bepaalt zich voorloopig tot een enkel punt: het spreken van God met de menschen. Bldz. 4.- Voorbeelden: Heb. I, 1; 2 Petr. I, 21; 2 Kon. XXII (2 Kron. XVIII). Bldz. 4-6. - Andere voorbeelden: Gen. III, 8, 9; Gen. IV, 6; Gen. VI, 19, 20 (VII, 2, 3), Gen. IX, 8-17; Matth. III, 17 (Mark. I, 11; Luk. III, 22); Matth. XVII, 5 (Mark. IX, 7; Luk. IX, 35); Joh. XII, 28. Bldz. 6, 7. - Andere voorbeelden: Gen. I, 3; I, 26; II, 18; III, 22; VI, 3; VI, 5; VIII, 21; XI, 6. Bldz. 7. - Het duistere van deze plaatsen is geene heilige verborgenheid. Bldz. 8. - De brieven van Paulus bieden zich niet aan als woorden van God, en spreken niettemin met goddelijk gezag. Bldz. 8. - Machteld verzoekt haren broeder te bedenken dat haar hoofd een vrouwenhoofd is. Bldz. 9. | |
[pagina 363]
| |
in de dingen des geloofs. Bldz. 11. - Hij vergelijkt onzen tijd bij den Hervormingstijd, noemt zijne bemoeijingen met de theologie een nationaal verschijnsel, en zet zich tot de beantwoording van Machtelds eerste vragen. Bldz. 12. - Hij wenscht haar geluk met hare twijfelingen, heet deze eene vrucht van den heiligen geest, spoort zijne zuster aan tot voortzetten van het begonnen onderzoek, verontschuldigt zich omtrent den toon van zijn schrijven, en bepaalt den gang dien zijne verdere antwoorden volgen zullen. Bldz. 12-14. - Hij zal in geene bijzonderheden van tekstverklaring treden, maar alleen algemeene gezigtspunten openen. Bldz. 14, 15. - Afleiding der uitdrukking ‘woord Gods.’ Bldz. 15, 16. - Vergelijking der bijbelsche openbaringen bij de werken der kunstenaars. Bldz. 16, 17. - Woord van Luther over de profeten. Bldz. 18. - Gods woord in engeren zin: bevel, verbod, bedreiging, belofte. Bldz. 18, 19. - Voertuigen der openbaring aan profeten en apostelen: droomen, visioenen, de natuur, hemelstemmen. Bldz. 20. - In het leven van Jezus wordt van uitwendige openbaringsmiddelen niet gesproken; vooral de natuur is zijn openbaringsboek (Matth. V, 45; VI, 26, 28; VII, 16; XIII, 3; Joh. IV, 13, 14; XII, 24; XV, 1 vgg.; verg. Joh. V, 20), gelijk zij dit reeds vroeger geweest was voor Abraham (Gen. XIII, 16; XV, 5) en voor Elia (1 Kon. XIX, 8-18). Bldz. 21, 22. - In den bijbel zelf wordt geleerd dat er geen onderscheid is tusschen de onmiddellijke openbaring en die welke tot ons komt door natuur, geschiedenis, en eigen geweten (Rom. I, 19, 20; II, 14, 15; I, 18). Bldz. 22, 23. - Het verband der zoogenaamde natuurlijke en der zoogenaamde geopenbaarde godsdienst opgehelderd door de gelijkenissen van den Schat en van de Parel (Matth. XIII, 44-46). Bldz. 24. - Voorbeeld ten bewijze dat God somtijds meer sprekend wordt ingevoerd dan zelf spreekt: de gelijkenis van den dwazen Rijk- | |
[pagina 364]
| |
aard (Luk. XII, 13-21). Bldz. 25. - Voorbeeld ontleend aan de Openbaring van Johannes; algemeene opmerkingen omtrent dit boek. Bldz. 26, 27. - Besluit: Reinout verklaart zich onbekwaam alle bijbelsche zwarigheden op te lossen; hij wil dat Machteld zich met eene betrekkelijke zekerheid vergenoegen zal; hij waarschuwt haar tegen het verwringen van de berigten des bijbels; als voorbeelden van valsche harmonistiek haalt hij de geschiedenissen van David en van Judas aan; hij hoopt dat zijne zuster op den weg dien zij heeft ingeslagen nimmer terug zal treden; hij wekt haar op steeds te blijven gelooven aan haar geloof. Bldz. 27-30. | |
Inhoud van den derden brief (bldz. 30-41)Machteld dankt Reinout voor zijne bemoedigende toespraak. Bldz. 30, 31. - Zij verklaart aanteekening te willen doen van die verhalen des bijbels waarin zij het meeste moeite heeft zich te vinden. Bldz. 32. - Voorbeelden uit het Oude Testament: het scheppingsverhaal (Gen. I, II, 1-3; II, 4 vgg.); de paradijsgeschiedenis (Gen. II, 15; III); de geschiedenis van Kain (Gen. IV, 1-16); de dubbele schaking van Sara (Gen. XII, 15; XX, 2); de offerande van Izak (Gen. XXII, 1-19); de droomen van Jozef en Farao (Gen. XXXVII, 5-11; XLI, 17-24); Mozes in Egypte (Exod. V-X); de uittogt uit Egypte (Exod. XIV); de waterbron te Mara (Exod. XV, 23-25); het water uit de rots (Exod. XVII, 1-7; Num. XX, 1-13); het manna (Exod. XVI; Num. XI, 4-9); de glans op het aangezigt van Mozes (Exod. XXXIV, 29-35); de opstandelingen verdelgd (Num. XVI); de koperen slang (Num. XXI, 4-9); Bileams ezelin (Num. XXII, 21-34); het stilstaan van zon en maan (Joz. X, 11-14); de muren van Jericho (Joz. VI, 5, 20); Gideons schapenvacht (Rigt. VI, 36-40); Simsons geboorte | |
[pagina 365]
| |
(Rigt. XIII); het ezelskinnebakken (Rigt. XV, 15-19); Samuels voorspelling (1 Sam. III, 11-18); het afgodsbeeld van Dagon (1 Sam. V, 1-5); het span voor de Ark (1 Sam. VI, 7-14); eerste bezoek van Saul bij Samuel (1 Sam. IX, 15, 16); Samuels gebed om een teeken (1 Sam. XII, 17, 18); Samuels voorwetenschap (1 Sam. XV); de keus van David (1 Sam. XVI, 1-13); Samuels schim (1 Sam. XXVIII, 3 vgg.); Uza verpletterd (2 Sam. VI, 1-7); Nathan herroept zich (2 Sam. VII, 1-17); Nathans voorspelling (2 Sam. XII, 14); Salomo's droom (1 Kon. III, 5-15); Ahia en Jeroboam (1 Kon. XI, 29-39); Jeroboams hand verdord en weder gezond gemaakt (1 Kon. XIII, 1-6); de ongehoorzame profeet (1 Kon. XIII, 23, 24); Ahia's voorspelling aan Jeroboams huisvrouw (1 Kon. XIV, 1-18); Elia voorspelt eene langdurige droogte (1 Kon. XVII, 1); hij wordt door de raven gespijzigd (1 Kon. XVII, 2-6); de weduwe van Zarfath (1 Kon. XVII, 8-24); Elia doet de droogte ophouden (1 Kon. XVIII, 41-45); hij ontsteekt het offer op den berg Karmel (1 Kon. XVIII, 31-38); hij doodt tweemaal vijftig soldaten (2 Kon. I, 9-12); hij voorspelt den val van Achabs huis (1 Kon. XXI, 17-29); hij scheidt de wateren der Jordaan (2 Kon. II, 8); hij vaart ten hemel (2 Kon. II, 11); Elisa slaat de Jordaan met Elia's mantel (2 Kon. II, 13, 14); hij reinigt eene bron te Jericho (2 Kon. II, 19-22); hij doodt tweeënveertig kinderen (2 Kon. II, 23, 24); hij redt de koningen van Juda, Israel, en Edom (2 Kon. III); hij vermenigvuldigt olie (2 Kon. IV, 1-7); hij zegent de Sunamiete (2 Kon. IV, 8-37); hij maakt vergiftige spijs onschadelijk en vermenigvuldigt brooden (2 Kon. IV, 38-44); hij reinigt Naäman (2 Kon. V, 8-19); hij straft Gehazi (2 Kon. V, 20-27); hij doet het ijzer eener bijl bovendrijven (2 Kon. VI, 1-7); zijn lijk maakt iemand levend (2 Kon. XIII, 20, 21); Jesaja voorspeld de nederlaag van Sanherib (2 Kon. XIX, 32-35); | |
[pagina 366]
| |
hij doet de schaduw op den zonnewijzer van Achaz achterwaarts gaan (2 Kon. XX, 8-11); Daniel blijft onverzwakt (Dan. I, 15); hij vindt den droom van Nebukadnezar uit (Dan. II, 5, 8, 9, 19); hij onteijfert het schrift op den muur (Dan. V, 25-28); de leeuwen laten hem ongedeerd (Dan. VI, 17-25). Bldz. 32-38. - Voorbeelden uit het Nieuwe Testament: de apostelen verrigten wonderen, nog bij Jezus leven (Luk. X, 17); Johannes en Petrus genezen te zamen een kreupele (Hand. III, 1-9); Petrus geneest Eneas, den geraakte (Hand. IX, 32, 34); Paulus geneest den kreupele te Lystre (Hand. XIV, 8-10); Petrus wekt Dorkas op (Hand. IX, 36-41); Paulus roept Eutychus in het leven terug (Hand. XX, 9, 10); Petrus straft Ananias en Saffira (Hand. V, 1-10); Elymas door Paulus met blindheid geslagen (Hand. XIII, 8-11); de schaduw van Petrus doet wonderen (Hand. V, 15, 16); desgelijks de gordelen zweetdoeken van Paulus (Hand. XIX, 11, 12); Petrus door een engel uit de gevangenis gered (Hand. XII, 5-10); eene aardbeving stelt Paulus en Silas in vrijheid (Hand. XVI, 25, 26); de hemelstem tot Petrus (Hand. X, 6-16); de hemelstem tot Paulus (Hand. XXVI, 15-18); de geboortegeschiedenis van Jezus (Matth. I, II; Luk. I, II); de doop van Jezus in de Jordaan (Matth. III, 13-17; Mark. I, 9-11; Luk. III, 21, 22; Joh. I, 29-34); de verzoeking in de woestijn (Matth. IV, 1-11; Mark. I, 12, 13; Luk. IV, 1-13); de bruiloft te Kana (Joh. II, 1-11); genezingen op een afstand (Luk. VII, 1-10; Joh. IV, 46-54); Jezus wandelt op de wateren (Matth. XIV, 22-32); de storm op zee (Matth. VIII, 23-27); de onvruchtbare vijgeboom (Mark. XI, 12-14, 19-21); de stater in den mond van den visch (Matth. XVII, 24-27); de vermenigvuldiging der brooden (Joh. VI, 1-13); de jongeling te Naïn (Luk. VII, 11-16); het dochtertje van Jaïrus (Luk. VIII, 40-42, 49-56); Lazarus opgewekt (Joh. XI); | |
[pagina 367]
| |
de opstanding van Jezus (Matth. XXVIII; Mark. XVI; Luk XXIV; Joh. XX, XXI); de hemelvaart van Jezus (Luk. XXIV, 50, 51; Hand. I, 4-12; Mark. XVI, 19); de voorwetenschap van Jezus in het algemeen (Joh. II, 24, 25); met betrekking tot de samaritaansche vrouw (Joh. IV, 16-18); tot Judas (Joh. VI, 64); tot Petrus (Luk. XXII, 34); tot zijn eigen dood en verrijzenis (Matth. XVI, 21); tot, Jeruzalems ondergang (Matth. XXIV; Mark. XIII; Luk. XVII, 22-37; XXI, 5 vgg.); tot het tijdstip der vestiging van het godsrijk (Matth. XVI, 28; XXIV, 34; Mark. IX, 1; XIII, 30; Luk. IX, 27; XXI, 20; Joh. XXI, 21-23). Bldz. 38, 39. - Machteld besluit haren brief met enkele opmerkingen over de pijnlijke verlegenheid waarin zij zich bevindt, en roept met nadruk de hulp van haren broeder in. Bldz. 39-41. | |
Inhoud van den vierden brief (bldz. 41-59)Reinout spreekt zijne zuster moed in met eene aanhaling uit Bilderdijks gedicht ‘de Hoop’ (te vinden in de nieuwe uitgave van Bilderdijks dichtwerken, dl. VII. Bldz. 184-186). Bldz. 41-43. - Hij geeft toe wat Machteld gezegd heeft van de wonderwereld des bijbels. Bldz. 43. - Hij maakt eene gewigtige onderscheiding tusschen gelooven en gelooven. Bldz. 44, 45. - Hij wil dat Machteld de dwaling zal afleeren dat waarzijn hetzelfde is als werkelijk-gebeurd-zijn. Bldz. 46, 47. - Hij haalt, als eerste voorbeeld tot opheldering van zijne bedoeling, een briefje van Luther aan diens zoontje (te vinden in De Wette's uitgave van Luthers brieven, IV, No. 1228, en in Hagenbach's voorlezingen over de Kerkhervorming der 16de eeuw, dl. II, bldz. 160), en als tweede voorbeeld een fragment uit de eenige overgebleven preek van pater Brugman aan (te vinden in het Leven van Johannes Brugman door | |
[pagina 368]
| |
Professor Moll). Bldz. 47-49. - Toepassing der aangehaalde voorbeelden op den bijbel. Bldz. 50. - Verdeeling der bijbelsche wonderverhalen in klassen. Opmerking over de namen aan het hoofd van sommige bijbelboeken. Bldz. 51. - Eerste klasse. Voorbeeld: de geschiedenis van Bileams ezelin (Num. XXII, 21-39). Bldz. 51, 52. - Tweede klasse. Voorbeelden: trekken uit het leven van Elisa die overeenkomen met de geschiedenis van Elia (2 Kon. IV, 1-7 vergeleken met 1 Kon. XVII, 13-16; - 2 Kon. IV, 32-37 vergeleken met 1 Kon. XVII, 17-24; - 2 Kon. XIII, 14 vergeleken met 2 Kon. II, 12). Bldz. 52. - Trek uit het leven van Abraham, die ook met den naam van Izak in verband gebragt wordt (Gen. XII, 15; XX, 2 vergeleken met Gen. XXVI, 1-11). Bldz. 52. - Derde klasse. Voorbeelden: de uittogt uit Egypte (Exod. V-X, XIV); het manna (Exod. XVI; Num. XI, 4-9); het bittere water van Mara (Exod. XV, 23-25); de muren van Jericho (Joz. VI, 5, 20); het stilhouden van zon en maan (Joz. X, 11-14); het oude gedicht (2 Sam. I, 17-27); de juichende koeijen (1 Sam. VI, 7-14); de waarzegster van Endor (1 Sam. XXVIII, 3 vgg.); wonderen door Elia en Elisa verrigt (1 Kon. XVII, XVIII, XXI; 2 Kon. I, II, III, IV, V, VI, XIII); de zonnewijzer van Achaz (2 Kon. XX, 8-11); het wandelen van Jezus op de zee (Matth. XIV, 23 vgg.; Mark. VI, 47 vgg.; Joh. VI, 16-21); Petrus en Paulus uit de gevangenis verlost (Hand. XII, XVI); de vermenigvuldiging der brooden (Matth. XIV, 13 vgg.; XV, 32 vgg.; Mark. VI, 34 vgg.; VIII, 1 vgg.; Luk. XI, 12 vgg.; Joh. VI, 5 vgg.); de voetwassching (Joh. XIII, 1 vgg.). Bldz. 53, 54. - Vierde klasse. Voorbeelden: de hemelvaart van Elia (2 Kon. II, 12; 2 Kon. XIII, 14); de doop in de Jordaan (Matth. III, 13-17; Mark. I, 9-11; Luk. III, 21, 22; Joh. I, 29-34); de verheerlijking op den berg (Matth. XVII, 1-8; Mark. IX, 1-9; Luk. IX, 28-36). Bldz. 54. - | |
[pagina 369]
| |
Vijfde en laatste klasse. Voorbeelden: Het scheppingsverhaal (Gen. I, II, 1-3); de paradijsgeschiedenis (Gen. II, III); de geschiedenis van Kain (Gen. IV); Abrahams offerande (Gen. XXII); de vervloekte vijgeboom (Matth. XXI, 18, 19; Mark. XI, 12-14, 19-21); het scheuren van de gordijn des tempels (Matth. XXVII, 51; Mark. XV, 38; Luk. XXIII, 45; Hebr. VI, 19, 20; X, 19, 20); de verzoeking van Jezus in de woestijn (Matth. IV, 1-11; Mark. I, 12, 13; Luk. IV, 1-13). Bldz. 55-58. - Besluit: 1o Machteld mag geene geringe gedachten koesteren van de bijbelschrijvers; 2o zij moet zelfs in de niet geschiedkundige wonderverhalen eene hulde zien aan de grootheid hetzij van Jezus zelven, hetzij van de apostelen en profeten; 3o zij moet zich houden aan Joh. I, 12. Bldz. 58, 59. | |
Inhoud van den vijfden brief (bldz. 60-72)Machteld berigt aan Reinout dat haar een exemplaar van Neanders Leven van Jezus in handen gekomen is. Bldz. 60. - Zij vermeldt eene zekere plaats van Niebuhr door Neander onderschreven, en eene andere plaats van Neander zelf (de eerste, te vinden bldz. XXVII der voorrede van Neanders Leben Jesu Christi, 3te Auflage; de andere, in het tweede deel [bldz. 469] van de fransche vertaling van hetzelfde werk, naar de 4de uitgave vervaardigd). Bldz. 61, 62. - Zij beroept zich op een hoofdstuk uit een kleinen hollandschen roman (Coquetterie, door Henriette Maria L., 's Hage, 1846). Bldz. 62. - Zij oppert eene bedenking tegen Reinouts voorstelling der israelietische geschiedenis. Bldz. 63. - Zij verklaart eene nadere bedenking liever voor zich te willen houden. Bldz. 63, 64. - Zij noemt nieuwe zwarigheden, betrekking hebbende op onedele daden en gedachten die in sommige boeken van het Oude Testament aan God toegeschreven worden. Voor- | |
[pagina 370]
| |
beelden: de verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs (Gen. III, 22); de offerande van Izak (Gen. XXII, 1 vgg.); de wet op de slavernij (Exod. XXI, 1-11); de verovering van Kanaän (Gen. XV, 13-16; het berooven der Egyptenaren (Exod. III, 21, 22), het misleiden van Farao (Exod. III, 18 V, 3; VII, 16; VIII, 25-29); Rachabs verraad (Joz. II, 1 vgg.; VI, 22 vgg.; Hebr. XI, 31); het misleiden van Saul door Samuel (1 Sam. XVI, 1, 2); Elisa en de syrische soldaten (2 Kon. VI, 11-20); de gedienstige vrouw te Bahurim (2 Sam. XVII, 17-21. Bldz. 64-67. - Andere voorbeelden: ‘o Dochter van Babel enz.’, Ps. CXXXVII, 8, 9; Debora's lied en Jaels wreedheid (Rigt. IV; V); Simsons onopregtheden (Rigt. XIV, XV, XVI; Hebr. XI, 32); hardvochtigheid van Jeftha en Saul (Rigt. XI, 32-40; 1 Sam. XIV, 37-45); de moord van Jehu aan Achabs huis (2 Kon. IX, X); David doet zeven zonen van Saul ombrengen (2 Sam. XXI, 1-14). Bldz. 67-71. - Besluit: Machteld verontschuldigt zich over hetgeen er hartstogtelijks in haren brief wezen mag. Bldz. 72. | |
Inhoud van den zesden brief (bldz. 72-86)Reinout stelt zijne zuster gerust en verblijdt zich over hare vatbaarheid voor verontwaardiging. Bldz. 72. - Voor hij zijn eigen verklaring van de door Machteld genoemde bezwaren opgeeft, vermeldt hij sommige welgemeende doch onhoudbare verklaringen van vroeger tijd. Als voorbeelden dienen hem de kantteekeningen van de Statenvertalers en van David Martin op: Gen. III, 22; Gen. XXII, 1; Joz. II, 5; Rigt. XI, 39, 31; 1 Sam. XIV, 37; 2 Kon. VI, 19; 1 Sam. XVI, 2; Rigt. IV, 21; Exod. III, 22; Rigt. XIV, 3; Rigt. XVI, 28; Rigt. XVI, 30; Rigt. XVI, 31. Bldz. 73-76. - Verklaring van de handelwijze der kantteekenaars. Bldz. 76-78. - Reinouts | |
[pagina 371]
| |
eigen oplossing van Machtelds bezwaren. Bldz. 78, 79. - Hij vult zijn antwoord aan met de verklaring van eenige plaatsen uit Oud en Nieuw Testament, waar God de bewerker wordt genoemd van de boosheid der menschen: de geschiedenis van Farao (Exod. VII, 3; IX, 12; X, 1, 27; XIV, 4, 8, 17; verg. Exod. VIII, 32; IX, 35); van Abimelech (Rigt. IX, 23); van Saul (1 Sam. XVI, 14, 23); van Achab en Micha (1 Kon. XXII, 19-23; 2 Kron. XVIII, 18-22); van Eli (1 Sam. II, 12, 25); van David (2 Sam. XXIV, 1; verg. 1 Kron. XXI, 1); van Absalom (2 Sam. XVII, 14); van Rehabeam (1 Kon. XII, 15); van Zedekia (2 Kon. XXIV, 19, 20); Jesaja's strafrede (Jes. VI, 8-10; verg. Joh. XII, 39-41; Hand. XXVIII, 25-27; Rom. XI, 8); een woord van Jezus (Matth. XIII, 12; XXV, 29, Mark. IV, 25; Luk. VIII, 18; XIX, 26); uitdrukkingen van Paulus (Rom. I, 24, 26, 28). Bldz. 79-81. - Reinout komt terug op de drie bedenkingen in den aanhef van Machtelds brief: 1o hij onderscheidt tusschen wonderen en wonderverhalen; 2o met twee voorbeelden (het bittere water van Mara, Exod. XV, 23 vgg.; het manna in de woestijn, Exod. XVI; Num. XI, 4-10) heldert hij zijne voorstelling der israelietische geschiedenis op; 3o hij berispt Machteld om haar buigen voor het gezag van Niebuhr en Neander, en besluit met een gedichtje uit den Spieghel van den Ouden en Nieuwen Tijt van Jakob Cats. Bldz. 82-86. | |
[pagina 372]
| |
Amos IX, 11, 12). Bldz. 88-90. - Tweede voorbeeld: De voorspellingen aangaande de opstanding van Jezus (Petrus: Hand. II, 22-31. Paulus: Hand. XIII, 34-37; 1 Cor. XV, 3, 4. Johannes: Evang. XX, 9. Jezus zelf: Matth. XVI, 21; Mark. VIII, 31; Luk. IX, 22; XXIV, 7, 26; inzonderheid: Luk. XVIII, 31; Joh. II, 18-21; Matth. XII, 38-42). Bldz. 90-92. - Derde voorbeeld: De klagt van Jezus aan het kruis (Joh. XIX, 28, 29 verg. Joh. VII, 37). Bldz. 93-95. - Verdere vragen van Machteld ten aanzien van Psalm LXIX, 2-29. Bldz. 95-97. | |
Inhoud van den achtsten brief (bldz. 97-110)Onderwerp van Reinouts antwoord; algemeene opmerking over het begrip van ‘vervulling.’ Bldz. 97, 98. - Het pinksterfeest als vervulling van het oogstfeest (Hand. II, 1; Matth. IX, 37; Joh. IV, 35). Bldz. 98, 99. - Het huiselijk en maatschappelijk leven vervuld door eene hoogere wereldorde waarvan het de afbeelding is (Matth. VII, 7-11; Luk. XI, 5-13; XVIII, 1-8). Bldz 99, 100. - Het Oude Testament de schaduw wier ligchaam Christus is (Coloss. II, 17; 2 Cor. I, 20). Bldz. 100. - Jezus ‘meer dan de tempel’ (Joh. II, 19; Matth. XII, 6); Jezus de hoogepriester der zijnen (Rom. VIII, 34; 1 Joh. II, 1; Hebr. VII, 25; verg. Joh. XVI, 26, 27). Bldz. 101, 102. - Ontwikkeling der gedachte (Matth. V, 17) dat Jezus niet gekomen is om de wet of de profeten te ontbinden: de vervulling van het door Jesaja aangekondigd ‘jaar des Heeren’ (Luk. IV, 16-21; Matth. XI, 28-38). Bldz. 102-104. - De zedewet van Mozes door Jezus vervuld (Matth. IX, 13; XII, 7; V, 20; XV, 11; VI, 3; VI, 6; VI, 17; Mark. II, 27; Matth. VII, 12; XXII, 35-40). Overeenstemming van deze zienswijze met de leer van Paulus (Rom. XIII, 8, 10; Gal. V, 14; | |
[pagina 373]
| |
1 Tim. 1, 5). De wet tegelijk ontbonden en vervuld (Luk. XVI, 16, 17). Bldz. 104, 105. - Vervulling der profetiën omtrent den Christus. Nathans voorspelling aan David (2 Sam. VII, 1-17). Sehilderingen van den triomferenden Messias (Jes. IX, 1-6; XI, 1-5; Jerem. XXIII, 5, 6 enz.). Het beeld van den lijdenden Messias (Jes. LII, 13 - LIII, 12; verg. Matth. XVI, 22; Hand. VIII, 26-39). Bldz. 105-107. - Jezus weigert ‘zoon van David’ te heeten (Matth. XXII, 41 vgg.; Mark. XII, 35 vgg.; Luk. XX, 41 vgg.). Bldz. 107. - Voorspellingen van Jezus omtrent zijne opstanding (Matth. XVI, 21; XVII, 22, 23; XX, 18, 19; Mark. VIII, 31; IX, 31; X, 33, 34; Luk. IX, 22; XVIII, 31-33.) Bladz. 107, 108. - Besluit: 1o verklaring van de waarde der uitdrukking ‘er staat geschreven’ in den mond der apostelen; 2o over de typen van den lijdenden Messias in de Psalmen en bij de Profeten; 3o over eene vergissing van Mattheus (XXI, 1-7) en eene speling van Johannes (XIX, 34, 37); 4o korte opgaaf van eenige redenen waaruit de onnaauwkeurigheid der apostelen in het aanhalen van plaatsen uit het Oude Testament zich verklaren laat. Bldz. 108-110. | |
Inhoud van den negenden brief (bldz. 111-133)Reinout keert tot het vroeger behandeld onderwerp (het begrip van ‘vervullen’) terug, en kompleteert zijn vorigen brief met vier opmerkingen: 1o Eigenaardige wijze waarop het begrip van vervulling wordt uitgedrukt Openb. IV, 4; VII, 4-8. 2o De vervulling der zedewet door Jeremia aangekondigd (Jerem. XXXI, 31-34). 3o De laatste kruiswoorden (Joh. XIX, 30) in het licht eener gedachte van Paulus (Col. II, 14, 15). 4o Het evangelie de vervulling der uitzigten en verlangens van ons eigen hart; gewigtig bewijs der goddelijkheid van Christus dat uit deze opvatting voortvloeit. Bldz. 111-117. - Verdere | |
[pagina 374]
| |
aanvulling van den vorigen brief: 1o Aangehaalde plaatsen uit het Oude Testament die aldaar of niet te vinden zijn, of verspreid liggen: 1 Cor. II, 9, vergeleken met Jes. LXIV, 4; LXV, 17; Psalm XXXI, 20; - Matth. XXVII, 3-10 vergeleken met Zach. XI, 12, 13; - Matth. II, 23 vergeleken met Jes. XI, 1; Jerem. XXXIII, 5; Zach. VI, 12; - Hebr. I, 7 vergeleken met Psalm CIV, 4; - Hebr. X, 5-10 vergeleken met Psalm XL, 7. Bldz. 117-120. - 2o Onnaauwkeurige verwijzingen naar het Oude Testament: Matth. II, 15 vergeleken met Hos. XI, 1; - Matth. I, 23 vergeleken met Jes. VII, 14; 1 Sam. VII, 12; - Joh. XIX, 36 vergeleken met Psalm XXXIV, 21; Exod. XII, 46; Joh. I, 29, 36; 1 Cor. V, 7; Joh. XIX, 23, 34; XI, 49-52; - 1 Cor. X, 1-4 vergeleken met Exod. XIII, 21; XIV, 22; - Gal. IV, 21-31 vergeleken met Gen. XXI; - Hebr. VII, 1-3 vergeleken met Gen. XIV, 18-20. Bldz. 120-128. - 3o Jezus zelf maakt een geheel ander gebruik van de Schrift als de evangelisten en sommige apostelen. Eerste voorbeeld: verklaring van Joh. V, 31-47. Bldz. 128, 129. - Tweede voorbeeld: verklaring van Matth. XII, 1-8 (Mark. II, 23-28; Luk. VI, 1-5. Bldz. 129, 130. - Derde voorbeeld: verklaring van Joh. X, 23-29. Bldz. 130. - Vierde voorbeeld: verklaring van Matth. XXII, 41-46 (Mark. XII, 35-37; Luk. XX, 41-44). Bldz. 130, 131. - Laatste voorbeeld: verklaring van Luk. XX, 27-40 (Matth. XXII, 23-33; Mark. XII, 18-27). Bldz. 131-133. | |
Inhoud van den tienden brief (bldz. 134-137)Machteld verhaalt van den indruk van Reinouts brief over de wonderverhalen, met name over het spijzigingswonder. Bldz. 134. - Zij somt de bedenkingen op die in hare tegenwoordigheid tegen Reinouts verklaring van het spijzigingswonder ingebragt zijn. Zij wijst daartoe, 1o, op drie bijzonderheden | |
[pagina 375]
| |
van het verhaal van Johannes (Joh. VI, 11-13; Joh. VI, 14, 15; Joh. VI, 26). Bldz. 135. - Zij doet hem opmerken, 2o, dat zijne verklaring onvereenigbaar geacht wordt met het verhaal der dubbele spijziging bij Mattheus en Markus (Matth. XIV, 13 vgg. en XV, 32 vgg.; Mark. VI, 34 vgg. en VIII, 1 vgg.). Bldz. 135, 136. - Zij vermeldt, 3o, de zwarigheid dat Jezus zelf de apostelen aan twee wonderdadige spijzigingen herinnerd heeft (Matth. XVI, 5-10; Mark. VIII, 13-21). Bldz. 136, 137. | |
Inhoud van den elfden brief (bldz. 137-157)Frau Vernunft en Frau Rechthaberei. Bldz. 137, 138. - Reinout toont aan dat het verhaal der wonderbare spijziging bij Johannes (VI, 1-14) noch duidelijk, noch naauwkeurig is. Als plaatsen die niets beslissen noemt hij Joh. VI, 26 en Joh. VI, 23. Hij wijst op de onverklaarbare tegenspraak van Joh. VI, 14 met Joh. VI, 30, en op de zonderlinge opmerking Mark. VI, 52. Bldz. 138, 139. - Vier bijzonderheden waardoor de duisterheid van Johannes verhaal aan het licht komt. Bldz. 139-141. - Voor en tegen tot antwoord op de vraag of het berigt van Johannes dat van een ooggetuige is. Bldz 141, 142. - Nieuwe bedenkingen. Het getuigenis der drie eerste evangelisten (Matth. XIV, 13 vgg.; Mark. VI, 34 vgg.; Luk. IX, 12 vgg.). Deze drie vertegenwoordigen in den grond slechts ééne bron. Bldz. 141-144. - Reinouts oordeel over het verhaal der tweede spijziging (Matth. XV, 32 vgg.; Mark. VIII, 1 vgg.). Bldz. 144. - Voorloopige schets van den oorsprong der evangelische geschiedenis. Waarde der eigennamen Mattheus, Markus, Lukas. Bldz. 145-148. - Onwaarschijnlijkheid en onbestaanbaarheid van het feit der tweede wonderbare spijziging. Bldz. 148, 149. - Het gesprek van Jezus met de apostelen over twee zulke | |
[pagina 376]
| |
spijzigingen (Matth. XVI, 5-12; Mark. VIII, 13-21). Bldz. 149. - Ontwikkeling van het gevoelen dat deze zamenspraak het werk is van den door Mattheus en Markus geraadpleegden berigtgever. Men moet kiezen tusschen dit gevoelen en de echtheid van het tweede spijzigingswonder. Het blijkt uit de vergelijking van het verhaal van Mattheus (XVI, 5-12) met dat van Markus (VIII, 13-21), dat de evangelisten zich groote vrijheden veroorloofd hebben. De geschiedenis van den verdorden vijgeboom (Matth. XXI, 18, 19; Mark. XI, 12-14, 19-21) bewijst dat spreuken van Jezus (Luk. XVII, 6) de grondstof geleverd hebben tot evangelische legenden. Bldz. 149-154. - Toepassing van laatstgenoemde omstandigheid op de zamenspraak over de spijziging der vijfduizend en der vierduizend. Het spijzigingswonder vergeleken bij de voetwassching. Bldz. 154-156. - Besluit: Reinout doet zijne zuster opmerken dat hare vragen omtrent het bewuste wonder hem aanleiding gegeven hebben om te spreken over de zamenstelling der evangelische geschiedenis in het algemeen. Bldz. 157. | |
Inhoud van den twaalfden brief (bldz. 158-187)Nieuwe voorbeelden tot opheldering van den oorsprong der evangelische geschiedenis. Voorafgaande opmerking: Wij kennen de gesprekken en redevoeringen van Jezus alleen uit vertalingen (Joh. I, 39, 42; Matth. XXVII, 46 [Mark. XV, 34]; Mark. V, 41; VII, 34). Bldz. 158, 159. - Herinnering aan den avondmaalsstrijd tusschen Luther en de zwitsersche hervormers. Bldz. 160. - Eerste voorbeeld: woorden van Jezus bij Markus (XIII, 18) door Mattheus (XXIV, 20) uitgebreid. Bldz. 161, 162. - Tweede voorbeeld: woorden van Jezus bij Lukas (XXII, 15) die door het verhaal van Johannes (XIII, 1, 29; XVIII, 28; XIX, 14, 31, 42) onmogelijk gemaakt worden, ofschoon dit verhaal zijde- | |
[pagina 377]
| |
lings door de andere evangelisten bevestigd wordt (Mark, XV, 42; XV, 21 [Matth. XXVII, 32; Luk. XXIII, 26]; XV, 46; XXIII, 56). Bldz. 162-164. - Derde voorbeeld: de intogt van Jezus te Jeruzalem volgens Johannes (XII, 9-18) en volgens de drie andere evangelisten (Matth. XXI, 1-9; Mark. XI, 1-10; Luk. XIX, 28-40). Bldz. 164-166. - Voorbeelden van gezegden en beschouwingen die als bij vooruitrekening aan Jezus in den mond gelegd zijn. Eerste voorbeeld: Matth. X, 38 (XVI, 24; Mark. VIII, 34; Luk. IX, 23; XIV, 27). Bldz. 166, 167. - Tweede voorbeeld: de opstanding van Jezus vergeleken bij het verblijf van Jonas in den buik van den walvisch (Matth. XII, 40 in verband met Luk. XI, 29-32). Bldz. 167-169. - Voorbeelden van verspreide uitspraken van Jezus die tot volledige redevoeringen zijn bijeengevoegd. Vrije rangschikking van de woorden van Jezus door de onderscheiden evangelisten. Eerste voorbeeld: Luk. XIII, 34, 35 (XIX, 38) vergeleken met Matth. XXIII, 37-39. Bldz. 169, 170. - Tweede voorbeeld: Luk. XV, 1-7 vergeleken met Matth. XVIII, 12-14. Bldz. 171. - Derde voorbeeld: Matth. XXII, 1-14 (XXI, 33-44) vergeleken met Luk. XIV, 16-24. Bldz. 171, 172. - Vierde voorbeeld: Matth. XXV, 13-30 vergeleken met Luk. XIX, 12-27. Bldz. 173. - Overgangen zonder zamenhang: Luk. XI, 31 vergeleken met vs. 32; - Luk. XIV, 33 vergeleken met vs. 34; - Mark. IX, 43-48 vergeleken met vs. 49, 50; - Luk. XVI, 16 vergeleken met vs. 17. Bldz. 174-177. - Laatste voorbeeld: onderlinge vergelijking der verhalen van Mattheus (XXIV, XXV), Markus (XIII), Lukas (XVII, 20-37; XXI, 5-36), aangaande de voorspelling door Jezus van Jeruzalems ondergang en van het einde der wereld. Bldz. 177-181. - Oplossing der zwarigheden die deze verhalen drukken. Bldz. 181-185. - Besluit. Antwoord op deze twee vragen: 1o Wat heeft Jezus geleerd en hoe heeft hij gesproken? 2o Welk is | |
[pagina 378]
| |
het teeken waaraan men de echtheid van Jezus woorden herkennen kan? Bldz. 185-187. | |
Inhoud van den dertienden brief (bldz. 188-206).Ga naar voetnoot1Nieuwe vragen van Machteld aan Reinout. Zij heeft, 1o, vergeefs in zijnen brief gezocht naar zielservaringen van Jezus, die tot uitwendige geschiedenis zouden vergroeid zijn; zij verlangt te weten, 2o, of het waar is dat het evangelie van Johannes ouder is dan de drie eerste, en dat deze niet door Johannes aangevuld zijn. Ten slotte herinnert zij Reinout aan een tweeregelig versje uit den Christelijken Volks-Almanak voor 1858. Bldz. 188, 189. - Reinout zal zich voorloopig alleen bezig houden met de laatste van Machtelds beide vragen: over de betrekking van het vierde evangelie tot de drie eerste. Bldz. 189, 190. - Over de gelijkvormigheid der drie eerste evangelien in onderscheiding van het vierde. Nadere beschrijving en beperking dier gelijkvormigheid. Bldz. 190-193. - Zij is hoofdzakelijk gelegen in twee zaken: 1o het spraakgebruik van Jezus bij de drie eerste evangelisten; 2o het tooneel waarop zij het openbaar leven des Heeren plaatsen. Bldz. 193-195. - Algemeene indruk dien men ontvangt van Jezus lotgevallen volgens de drie eerste evangelisten en volgens Johannes. Bldz. 195-197. - Onnatuurlijkheid en tegenstrijdigheid der voorstelling in de drie eerste evangelien. Bldz. 197, 198. - Onderzoek naar de bron waaruit deze voorstelling geput is; afwijzing der meening dat deze bron eene onmiddellijk apostolische bron geweest zou zijn; aanwijzing der noodzakelijkheid dat een onbekende de stof geleverd hebbe voor Jezus levensbeschrijving volgens de drie eerste | |
[pagina 379]
| |
evangelien. Bldz. 198-201. - De bedoelde onbekende heeft zijn Leven van Jezus eerst opgesteld na de verwoesting van Jeruzalem, ongeveer in denzelfden tijd waartoe het vierde evangelie behoort. Bldz. 201-203. - Slotsom: de drie eerste evangelien zijn, in hun tegenwoordigen vorm, niet ouder dan het begin der tweede eeuw. Korte verdediging van dit gevoelen tegen sommige bezwaren. Bldz. 203-206. | |
Inhoud van den veertienden brief (bldz. 207-230)Wederom zal Reinout trachten zijn vorig schrijven zoo goed mogelijk aan te vullen. Bldz. 207. - Nadere aanwijzing dat Jezus zich volgens de drie eerste evangelisten werkelijk slechts eenmaal te Jeruzalem vertoond heeft (Matth. XXI, 10, 11). Bestrijding der voorstelling als vertegenwoordigden de drie eerste evangelien den hoofdinhoud der apostolische Christusprediking ten behoeve der Jeruzalemsche gemeente. Bldz. 208-211. - Nadere beschouwing over de bronnen waaruit de bovengenoemde onbekende zijne levensbeschrijving van Jezus geput heeft. Bldz. 211-215. - Voortzetting der vergelijking tusschen de drie eerste evangelien en het vierde. Optelling van zaken die of alleen bij Johannes, of alleen bij de drie andere evangelisten aangetroffen worden. Bldz. 215-217. - Johannes heeft niet onze drie evangelien, maar wel de door dezen gevolgde overlevering gekend. Plaatsen waar Johannes deze overlevering toont te kennen: I, 32-34; VI, 70; III, 24; XVIII, 11; XIII, 1-17 [Luk. XXII, 24-27]; XX, 2; XX, 17. Bldz. 218, 219. - Voorbeelden waaruit blijkt dat de bedoeling van Johannes niet kan geweest zijn de drie eerste evangelien aan te vullen. Eerste voorbeeld: Joh. I, 35-52 vergeleken met Luk. V, 1-11 (Matth. IV, 18-22; Mark. I, 16-18). Tweede voorbeeld: Joh. II, 13-22 vergeleken met | |
[pagina 380]
| |
Matth. XXI, 12, 13 (Mark. XI, 15-17; Luk. XIX, 45, 46). Derde voorbeeld: Joh. IV, 46-54 vergeleken met Luk. VII, 1-10 (Matth. VIII, 5-13). Laatste voorbeeld: Joh. VI, 66-69 vergeleken met Matth. XVI, 13-17. Bldz. 220-222. - Voorbeelden ten bewijze dat de geschiedenis van Jezus door Johannes vergeestelijkt wordt. Eerste voorbeeld: Joh. XX, 17 vergeleken met Luk. XXIV, 50, 51; Hand. I, 9-12. Tweede voorbeeld: Joh. V, 31-47 vergeleken met Luk. XI, 29-32; XVI, 31. Derde voorbeeld: Joh. VI, 24-59 vergeleken met Matth. XXVI, 26-28 (Mark. XIV, 22-24; Luk. XXII, 14-20). Laatste voorbeeld: Joh. XIV-XVI; III, 19; XII, 47, 48 vergeleken met Matth. XXIV (Mark. XIII; Luk. XVII, 20-37; XXI, 5-36). Bldz. 223-227. - Gedeelten uit het evangelie van Johannes waarvoor geene plaats is in de eerste evangelien, en omgekeerd. Bldz. 227-230. | |
Inhoud van den vijftienden brief (bldz. 231-259)Reinout zet zich tot de aanwijzing van hetgeen hij onder het leerstellig karakter van het evangelie van Johannes verstaat. Voorloopige opmerkingen: Het vierde evangelie is geene kronijk, en evenmin is het eene beredeneerde levensbeschrijving van Jezus. Bldz. 231, 232. - Voorbeelden van bijbelboeken die met een bepaald oogmerk geschreven zijn: Job, de Prediker, Jona, de Openbaring; vervolgens: de twee boeken van Samuel, de twee boeken der Koningen, Ruth; inzonderheid: de Handelingen der apostelen. Ook niet zulk een boek is het vierde evangelie. Bldz. 232-235. - Over den vorm van dit bijbelboek; algemeene beschrijving van dien vorm. De afscheidsgesprekken (XIV-XVI); het gesprek met Nikodemus (III, 1 vgg.); met de Samaritaansche (IV, 1 vgg.); de rede over | |
[pagina 381]
| |
het levensbrood (VI, 24-59); het hoogepriesterlijk gebed (XVII); de kreupele in Bethesda (V, 1 vgg), het zinnebeeld van den goeden herder (X, 1 vgg.); redevoeringen vastgeknoopt aan wonderverhalen (VI, IX, XI). Bldz. 236, 237. - Antwoord op de vraag: of Johannes al dan niet als de stenograaf der woorden van Jezus te beschouwen zij? Eerste opmerking. Verschil tusschen het spraakgebruik van Jezus bij Johannes en bij de andere evangelisten. Uitzonderingen: Joh. IV, 24 (Matth. V, 48); Joh. XIV, 6 (Matth. XI, 27; Luk. X, 22); Joh. XVII, 2 (Matth. XXVIII, 18); Joh. XII, 50 (Luk. X, 28); Joh. XIII, 35 (Matth. XXII, 36-40; Mark. XII, 28-34; Luk. X, 25-28), Joh. XIV, 23 (Matth. X, 40; Mark. IX, 37; Luk. X, 16); Joh. XIV, 18 (Matth. XVIII, 20; XXVIII, 20); Joh. XII, 25 (Matth. X, 39; XVI, 25; Mark. VIII, 35; Luk. IX, 24; XVII, 33). Bldz. 237-239. - Tweede opmerking. De stijl van het vierde evangelie en die der naar Johannes genoemde brieven. Bldz. 239-242. - De eenig mogelijke keus. Bldz. 241, 242. - Het leerstelsel des vierden evangelies. Over de inleiding of proloog (I, 1-18) van genoemd evangelie. Verband tusschen deze inleiding en den verderen inhoud van het boek. Bldz. 242-244. - De gegeven toestand: ‘De gansche wereld ligt in den Booze’ (1ste Brief V, 19); ‘de Vader der leugenen’ (VIII, 44); ‘gijlieden wilt tot mij niet komen’ (V, 40; VIII, 43); negatief karakter der zonde (V, 37); haar positief karakter (IX, 41; III, 20; VII, 7; XV, 24; XV, 23; XV, 18, 19; XVII, 14; 1ste Brief III, 11, 12 vergeleken met VIII, 44). Bldz. 244, 245. - Het dreigend gevaar: ‘Zoo gij niet gelooft dat ik de Christus ben enz.’ (VIII, 24); ‘de toorn Gods’ (III, 36); ‘wie niet gelooft is alreede veroordeeld’ (III, 18); wat ons oordeelt is ‘het woord’ van Jezus (XII, 48); ‘dit is het oordeel enz.’ (III, 19); ‘nu is het oordeel enz.’ (XII, 31); ‘de Overste der wereld komt enz.’ (XIV, 30); | |
[pagina 382]
| |
‘als de geest der waarheid zal gekomen zijn enz.’ (XVI, 8, 11 vergeleken met Luk. X, 18); de wereld geoordeeld door den heiligen Geest. Bldz. 245-248. - De gave Gods (IV, 10): ‘Hierin is de liefde enz.’ (1ste Brief IV, 10); ‘alzoo lief heeft God de wereld gehad enz.’ (Evang. III, 16); ‘de waarachtige God’ (1ste Brief V, 20); ‘God is geest’ (Evang. IV, 24); ‘het eeuwige Leven’ (1ste Brief V, 20); ‘in zichzelven’ (Evang. V, 26); ‘tot nu toe’ (V, 17); ‘de levende, de heilige, de regtvaardige Vader’ (VI, 57; XVII, 11, 25); ‘God is licht’ (1ste Brief I, 5); het leven der liefde (1ste Brief IV, 8, 16); ‘de wet is door Mozes gegeven enz.’ (Evang. I, 17); ‘breekt dezen tempel af enz.’ (II, 19); ‘de zaligheid is uit de Joden’ (IV, 22). Bldz. 248, 249. - De persoon van Christus: ‘Niemand is opgevaren in den hemel enz.’ (III, 13); ‘die van boven komt enz.’ (III, 31); ‘ik ben uit den hemel nedergedaald’ (VI, 38); ‘ik ben het brood enz.’ (VI, 41, 50); ‘ergert u deze taal?’ (VI, 61, 62); ‘eer Abraham was enz.’ (VIII, 58); ‘verheerlijk mij enz.’ (XVII, 5); ‘ik en de Vader zijn een’ (X, 30, 38); ‘gijlieden gelooft in God enz.’ (XIV, 1); ‘die mij haat enz.’ (XV, 23); ‘die den Zoon niet eert enz.’ (V, 23); ‘zoo iemand mij dient enz.’ (XII, 26); ‘de Vader heeft den Zoon magt gegeven enz.’ (V, 27); ‘van God gezonden’ (III, 34; IV, 34; V, 24, 30, 36; VI, 29, 40, 44, 57 enz.); ‘mijn Vader is meerder dan ik’ (XIV, 28); ‘de Zoon kan niets van zichzelven doen’ (V, 19); ‘ik zoek niet mijnen wil enz.’ (V, 30); ‘die in mij gelooft enz.’ (XII, 44). Bldz. 249-251. - Het werk van Christus: ‘Ik ben gekomen enz.’ (XII, 47); ‘niemand heeft ooit God gezien enz.’ (I, 18); ‘die mij gezien heeft enz.’ (XIV, 9; XII, 45); ‘ik en de Vader zijn een’ (X, 30); ‘maak, Vader! enz.’ (XVII, 21); ‘ik ben de weg enz.’ (XIV, 6); ‘ik ben de koning der waarheid enz.’ (XVIII, 37); ‘reeds | |
[pagina 383]
| |
zijt gij rein enz.’ (XV, 3); ‘ik ben het licht der wereld enz.’ (VIII, 12); ‘ik ben het brood des levens enz.’ (VI, 35); ‘ik ben de ware wijnstok enz.’ (XV, 1, 5); ‘ik ben de opstanding en het leven enz.’ (XI, 25); ‘ik ben de goede herder enz.’ (X, 11, 14); ‘ik heilig mijzelven voor hen enz.’ (XVII, 19); ‘zalig zijn zij enz.’ (XX, 29); ‘uw hart worde niet ontroerd enz.’ (XIV, 27; XVI, 33); ‘al wat uit God geboren is enz.’ (1ste Brief V, 4); ‘de ure komt en is nu enz.’ (Evang. V, 25); ‘gelijk Mozes enz.’ (III, 14); ‘dit is de wil Desgenen die mij gezonden heeft enz.’ (VI, 40); ‘die in mij gelooft heeft het eeuwige leven’ (VI, 47); ‘zoovelen hem aangenomen hebben enz.’ (I, 12); ‘een iegelijk die uit God geboren is enz.’ (1ste Brief III, 9); ‘een iegelijk die de zonde doet enz.’ (VIII, 34, 36); ‘indien gij mij liefhadt enz.’ (XIV, 28); ‘ik zeg u niet enz.’ (XVI, 26, 27); ‘ik zal den Vader bidden enz.’ (XIV, 16, 17); ‘in alle waarheid’ (XVI, 13); ‘indachtig maken’ (XIV, 26); ‘de toekomende dingen’ (XVI, 13); ‘hierin wordt mijn Vader verheerlijkt enz.’ (XV, 8); ‘ontvangt den heiligen Geest’ (XX, 22); ‘het koningrijk Gods,’ ‘mijn koningrijk’ (III, 3, 5; XVIII, 36); ‘de ure komt en is reeds gekomen enz.’ (IV, 23); ‘niet van deze wereld’ (XVIII, 36); ‘zie het lam Gods’ I, 29); ‘ik heb nog andere schapen enz.’ (X, 16); ‘dit zeide hij niet uit zichzelven enz.’ (XI, 51, 52); ‘zoo wanneer ik van de aarde zal verhoogd zijn enz.’ (XII, 32); ‘gelijkerwijs Gij mij gezonden hebt enz.’ (XVII, 18); ‘ik bid niet alleen voor hen enz.’ (XVII, 20); ‘ik heb hun de heerlijkheid gegeven enz.’ (XVII, 22, 23). Bldz. 252-257. - De toekomst: ‘Die in den Zoon gelooft enz.’ (III, 36); ‘die niet gelooft enz.’ (III, 18); ‘in zichzelven’ (V, 26); ‘daarom heeft de Vader mij lief enz.’ (X, 17); ‘ik ga heen tot den Vader’ (XIV, 12, 28; XVI, 5, 10, 16, 28); ‘ik vaar op tot mijnen Vader enz.’ (XX, 17); ‘ik leef en gij | |
[pagina 384]
| |
zult leven’ (XIV, 19); ‘ik geef aan mijne schapen enz.’ (X, 28); ‘die in mij gelooft enz.’ (XI, 25); ‘in het huis mijns Vaders enz.’ (XIV, 2); ‘waar ik ben, daar enz.’ (XII, 26); ‘Vader, ik wil dat waar ik ben enz.’ (XVII, 24); ‘die zijn leven lief heeft enz.’ (XII, 25); ‘zoo gij niet in mij gelooft enz.’ (VIII, 24 vergeleken met Luk. XX, 34, 35, 38); ‘zoo wanneer ik van de aarde zal verhoogd zijn enz.’ (XII, 32). Bldz. 257-259. | |
Inhoud van den zestienden brief (bldz. 260, 261)Machteld zegt haren broeder dank voor zijnen brief over het evangelie van Johannes en verhaalt van den indruk dien de lezing op haar gemaakt heeft. Bldz. 260. - Zij verlangt nader te worden ingelicht omtrent hetgeen Reinout heeft gezegd van de Handelingen der apostelen en van den strijd dien men in de oudste christenkerk zal gevoerd hebben over de gevoelens van Paulus. Bldz. 261. | |
Inhoud van den zeventienden brief (bldz. 262-314)Reinout bewilligt in de door Machteld voorgeslagen schikking en zal ditmaal handelen over Paulus, over diens brieven, en over de schildering van zijn karakter in de Handelingen der apostelen. Bldz. 262. - Gelijkstelling van Paulus met Petrus. Beider roeping (Matth. XVI, 18, 19; Joh. I, 43 vergeleken met Hand. IX, 1-19; XXII, 1-21; XXVI, 1-23). Gezigten aan beiden te beurt gevallen (Hand. X, 9-17 vergeleken met Hand. XVI, 9; XVIII, 9; XXII, 17; XXIII, 11). Cornelius (Hand. X, 3) en Ananias van Damaskus (Hand. IX, 10). | |
[pagina 385]
| |
Genezing van kreupelen (Hand. III, 2 vgg. vergeleken met Hand. XIV, 8 vgg.). Opwekking van dooden (Hand. IX, 36 vgg. vergeleken met Hand. XX, 7 vgg.). Kwaadwilligen gestraft (Hand. V, 1 vgg. vergeleken met Hand. XIII, 6 vgg.). Gelijksoortige wonderen (Hand. V, 15 vergeleken met Hand. XIX, 12). Betooning van gelijksoortige hulde (Hand. X, 26 vergeleken met Hand. XX, 11). Gelijksoortige bevrijding (Hand. XII, 7 vgg. vergeleken met Hand. XVI, 25 vgg.). Gelijksoortige volmagt en gaven (Hand. X, 44 vergeleken met Hand. XIX, 6). Bldz. 262-264. - Prediking van Petrus en Paulus (Hand. II, 14-36 vergeleken met Hand. XIII, 16-41). Paulus in zijne betrekking tot joden en heidenen (Hand. XIII, 46, 47 vergeleken met Hand. X, 13-15). Bldz. 264, 265. - De persoonlijke verstandhouding van Petrus en Paulus (Hand. IX, 26-30; XI, 25; XV, 1-31). Tegenstrijdige berigten hieromtrent: Gal. I, 13-24; II, 1-14. Bldz. 265-267. - Joodsgezindheid van Paulus: Hand. XIII, 2, 3; XIV, 23; XX, 16; XVIII, 18; XXI, 17-26; XVI, 1-3. Bldz. 267, 268. - De eerste brief van Petrus bewijst dat de toeleg van Lukas niet geweest is Petrus ten koste van Paulus te verheffen. Uitgeschreven plaatsen uit dien brief: I, 22-25; II, 4, 5; 8-10; II, 21-25; IV, 1, 2; IV, 10, 11; V, 10. De plaats 1 Petr. V, 12 bewijst dat Petrus persoonlijk de gevoelens van Paulus toegedaan was. Bldz. 268-271. - Het gedrag van den Paulus der Handelingen en van den Paulus der Brieven. Soberheid van den laatste als hij over zijne bekeering spreekt (Ef. III, 8; 1 Tim. I, 12, 13; 1 Cor. XV, 9, 10; Gal. I, 11, 16 vergeleken met Hand. XXII, XXVI). Bldz. 272-274. - Handelwijze van Paulus met Timotheus (Hand. XVI, 1-3) en met Titus (Gal. II, 1-5. Bldz. 274. - Onafhankelijke taal van Paulus: Gal. V, 1-4. Zijne vrijmoedigheid tegenover Petrus: Gal. II, 11-14. Bldz. 275, 276. - Vrijzinnige beginselen door | |
[pagina 386]
| |
Paulus gepredikt: Rom. III, 28; Gal. II, 19; Tit. I, 15; Rom. XIV, 14; 1 Tim. IV, 4; Rom. XIV, 17; Rom. XIV, 6; Rom. XIV, 5; Rom. XIV, 6; Gal. IV, 10, 11; Rom. XIV, 5; Rom. XIV, 23. Bldz. 277. - Zachte keerzijde van deze strenge beginselen: 1 Cor. IX, 19-22; 1 Cor. VIII, 13; Rom. XIV, 3, 4; 1 Cor. X, 32; 1 Cor. X, 23; 1 Cor. VIII, 1; Gal. V, 13. Bldz. 278, 279. - Hand. XXI, 17-26 is met de toepassing dezer beginselen onbestaanbaar. Bldz. 279, 280. - De leer van den Paulus der Handelingen en van den Paulus der Brieven. Uitgeschreven plaatsen: Hand. XIII, 13-42; XVI, 25-33; XVII, 1-3; XVII, 29-31; XX, 18-21, 27, 33-35; XXIII, 6; XXIV, 14, 15; XXVI, 6, 7, 20-23. Enkelen van deze plaatsen vallen weg. Algemeene inhoud der overblijvenden. Bldz. 279-285, - Het geloof volgens den Paulus der Brieven: Gal. II, 20. Omvang van het werk van Christus: Gal. III, 27, 28; Ef. II, 11, 17, 18. Eigenschappen en daden van Christus: Filipp. II, 8-11; Rom. V, 18, 19. De opstanding van Christus in verband met de onsterfelijkheid: 1 Cor. XV, 12-22. Bldz. 285-290. - De verzoeningsleer van den Paulus der Brieven. Voorafgaande opmerking: Ingenomenheid van Paulus met het kruis van Christus (Rom. I, 16; 1 Cor. II, 1, 2; 1 Cor. I, 18; 1 Cor. I, 22-25). Bldz. 290-292. - ‘In Christus’ zijn: 2 Cor. V, 17-19. Het triomflied van den verloste: Rom. VIII, 31-39. Nadere bepaling van ‘in Christus’ zijn: Rom. VI, 3-6, 10, 11. Ontwikkeling van dit denkbeeld. Bldz. 292-294. - De regtvaardigingsleer der Brieven: Rom. III, 20; 1 Cor. XV, 56, 57; Rom. X, 4; Gal. II, 16; Rom. III, 21, 22; Rom. V, 1; Efez. II, 14, 15; Col. II, 14, 15; Gal. III, 1, 2; Gal. III, 23-26. Beschouwing over deze plaatsen. Bldz. 294- 296. - De afscheidsrede te Efeze (Hand. XX, 28-32, 36-38) vergeleken met Ef. II, 19-22; III, 1, 14-21. De voorstelling der christelijke liefde (Hand. XX, 33-35) vergeleken met | |
[pagina 387]
| |
1 Cor. XIII, 1-8, 13. Bldz. 296-299. - Antwoord op twee bedenkingen; 1o Zijn de redevoeringen van Paulus (in de Handelingen) niet jonger dan zijne brieven? 2o Was Paulus niet beter schrijver dan redenaar? Bldz. 299-302. - Oordeel over het boek der Handelingen. Bldz. 302-304. - De brieven van Paulus en de Openbaring van Johannes. Uitgeschreven plaatsen: Rom. VIII, 18-21; 1 Cor. XV, 22-28; 2 Cor. V, 1; Filipp. I, 21-23; 2 Tim. IV, 6-8. Bldz. 304-306. - De brieven van Paulus en de brief aan de Hebreën. Aangehaalde plaatsen: Rom. III, 25; Ef. V, 2; Rom. XII, 1. Bldz. 306-308. - De brieven van Paulus en de brief van Jakobus. Uitgeschreven plaats: Jakob. II, 14-24. Beschouwing over deze plaats. Bldz. 308-310. - De leer van Paulus en de leer van Jezus (volgens Johannes): Joh. I, 17 vergeleken met Rom. VI, 14; Gal. III, 23; - Joh. XX, 31 met Col. III, 4; 2 Cor. I, 20; Rom. III, 21; - 1ste Brief van Johannes IV, 16 met 1 Cor. XIII, 13; - Joh. IV, 22 met Rom. IX, 4, 5; - Joh. VI, 63 met 2 Cor. III, 6. Bldz. 310-312. - De leer van Paulus en de leer van Jezus (volgens de drie eerste evangelisten): Matth. XXVI, 41 vergeleken met Rom. VII, 19; Gal. V, 17; - Luk. XVI, 16 met Rom. X, 4; - Matth. XXIII, 4; XI, 28 met Gal. III, 13; - Mark. II, 27 met Gal. IV, 10, 11; - Matth. XV, 11 met Rom. XIV, 14; - Luk. V, 36, 37 met Gal. V, 2; - Matth. XI, 25 met 1 Cor. II, 14; I, 23, 25. Eenheid en verscheidenheid van beiderlei onderwijs. Bldz. 312-314. | |
[pagina 388]
| |
315, 316. - Terug naar het vroeger aangekondigd onderwerp: in geschiedenis verkeerde zielservaringen van Jezus. Als voorbeeld tot opheldering: de verheerlijking op den berg (Matth. XVII, 1-8; Mark. IX, 1-9; Luk. IX, 28-36). Bldz. 316-327. - Het getuigenis van den dusgenaamden tweeden brief van Petrus. Uitgeschreven plaats: 2 Petr. I, 16-18. Bldz. 316 - Aanwijzing der onechtheid van genoemden brief. Uitgeschreven plaatsen: 2 Petr. III, 3, 4, 8, 9 en III, 1, 2. Bldz. 317-320. - Vergelijking van Matth. XVII, 1-8 (Mark. IX, 1-9; Luk. IX, 28-36) met Matth. XVI, 13-23. Bldz. 321-323. - Opmerkingen tot bevestiging der meening dat de verheerlijkingsgeschiedenis het karakter eener legende vertoont: de profetes van Endor (1 Sam. XXVIII, 3 vgg.); de ‘twee getuigen des Heeren’ (Openb. XI, 1-12); de wolk boven het reukaltaar (Levit. XVI, 12, 13); de wolk in het allerheilige van Salomo's tempel (1 Kon. VIII, 10); de stem uit de wolk (Matth. XVII, 5; Mark. IX, 7; Luk. IX, 35) en de stem boven de Jordaan (Matth. III, 17; Mark. I, 11; Luk. III, 22); belofte en gebod van Mozes (Deut. XVIII, 15); Stefanus (Hand. VI, 15) en Mozes (Exod. XXXIV, 29-35); de doop in de Jordaan, volgens het vierde evangelie (Joh. I, 32-34); het ‘gezigt’ (Matth. XVII, 7); Petrus de woordvoerder (Matth. XVII, 4; Mark. IX, 5; Luk. IX, 33); geschiedkundige achtergrond der verheerlijkingsgeschiedenis. Bldz. 323-327. - De geschiedenis van Jezus verzoeking in de woestijn (Matth. IV, 1-11; Mark. I, 12, 13; Luk. IV, 1-13). Ontleding van deze verhalen. Aangehaalde plaatsen: Joh. XVIII, 36; Rom. V, 18; 1 Cor. XV, 22; 1ste Brief van Johannes V, 4. Bldz. 327-329. - De zielestrijd van Jezus in Gethsemane (Matth. XXVI, 36-46; Mark. XIV, 32-42; Luk. XXII, 39-46). Deze strijd was bestaanbaar met de blijmoedigheid van het hoogepriesterlijk gebed. De apostelen zijn buiten staat geweest om de gebeden van Jezus in den hof | |
[pagina 389]
| |
te verstaan. Verwijzing naar Hebr. V, 7, 8. Het verhaal van 's Heeren strijd is zamengesteld met behulp der navolgende plaatsen: Psalm XXXIV, 8; Matth. XXVI, 52, 53; [1 Makkab. III, 60]; Joh. XVIII, 11 (Matth. XX, 22 [Mark. X, 38]; Luk. XII, 50); Joh. XII, 20-28 (Filipp. I, 22-24). Bldz. 329-339. - Kritiek der verhalen betrekking hebbende op de vier christelijke feesten: Kersmis, Paschen, Hemelvaart, Pinksteren. Bldz. 339-357. - De geschiedenis der bovennatuurlijke geboorte van Jezus: Matth. I, 18-25; II, 1-23; Luk. II, 1-40; de geslachtsregisters van Jezus: Matth. I, 1-17; Luk. III, 23-38; verdere berigten: Luk. II, 41-52; Mark. III, 21, 31, Bldz. 340-342. - De geschiedenis van Jezus opstanding uit de dooden: Matth. XXVIII; Mark. XVI; Luk. XXIV; Joh. XX, XXI; 1 Cor. XV, 1-8. Beantwoording der volgende vragen: Is iemand en, zoo ja, wie is getuige geweest van Jezus opstanding? Waar en in welken getale vertoonden zich de engelen wier verschijning door de evangelisten vermeld wordt? Aan wien der apostelen of aan wie der vrouwen is Jezus het eerst verschenen? Welk is het juiste getal der verschijningen van Jezus aan de zijnen en waar hadden zij plaats? Kan de aard dier verschijningen met zekerheid bepaald worden? Bldz. 342-349. - De geschiedenis van Jezus hemelvaart: Matth. XXVIII, 16-20; Mark. XVI, 19; Luk. XXIV, 50, 51; Joh. XX, 17; Hand. I, 9-11; de veertig dagen: Hand. I, 3 vergeleken met Mark. XVI, 9-19 (Brief van Barnabas, Hoofdst. XV, aan het slot). Bedenkingen waartoe het verhaal der Handelingen aanleiding geeft. Bldz. 349-352. - De geschiedenis der uitstorting van den heiligen Geest: Hand. II; Joh. XX, 19-23; Mark. XVI, 16-18; 1 Cor. XII, XIV. Uitgeschreven plaats: Hand. II, 1-13. Inwendige tegenstrijdigheid der medegedeelde bijzonderheden. Uit de geschiedenis van Cornelius: Hand. X, 44-48. Onderzoek naar hetgeen bij Paulus (1 Cor. XIV) heet: | |
[pagina 390]
| |
spreken ‘met de tong’ of ‘met woorden.’ Bldz. 352-357. - Besluit: 1o Reinout wijst op het diepe en eeuwig blijvende der groote gedachten die aan de christelijke hoofdfeesten ten grondslag liggen. Hij stemt toe, 2o, dat de vormen der bijbelsche symboliek door niemand kunnen gemist worden. 3o Hij zet uiteen in welken zin hij den bijbel als ‘menschenwerk’ beschouwt en liefheeft. 4o Hij verwijst zijne zuster naar Pred. XII, 12. Bldz. 357-361. |
|