| |
| |
| |
Tweede streek.
Toen haar smart wat was bedaard,
overlegde, kalm van aard,
onze juffrouw: ‘Wat te doen
met zoo'n dooden haan of hoen?
't Best is, zonder veel te praten,
nu ze 't leven moesten laten
- Schoon ik nooit ze kan vergeten!’ -
Ach, wat was haar droefheid groot,
toen daar nu, zoo naakt en bloot,
kaalgeplukt, de kipjes lagen,
die zoo blij in vroeger dagen
in den moestuin en het land
kuiltjes groeven in het zand.
Zie, hoe, als ze daaraan denkt,
traan op traan haar schort weer drenkt.
| |
| |
Max en Maurits ruiken nauw
't braden, of ze klimmen gauw
naar den schoorsteen, zien er door;
en... daar zijn de hoenders, hoor!
Ha, wat sissen ze in de pan!
Mensch, je watertandt ervan!
| |
| |
Juffrouw Bolte, stap, stap, stap,
gaat juist naar de keldertrap,
om wat zuurkool bij den bout,
waar ze wonderveel van houdt. -
Ondertusschen zijn de snaken
op het dak zich aan 't vermaken.
Max, de slimste van de twee,
bracht alvast zijn hengel mee.
Een, twee, drie! Daar, in een wip,
vangen ze al de eerste kip!
| |
| |
| |
| |
Een, twee, drie! De tweede erbij!
Een, twee, drie! En die's voor mij!
Nu nog vlug den vetten haan,
en het werkje is gedaan! -
Wel gaat Spits, het trouwe dier,
braaf te keer, maar 't helpt geen zier.
Want de jongens, rap van leden,
zijn het dak al afgegleden. -
Zie de juffrouw naderstappen.
‘Wat zijn dat voor vreemde grappen?’
denkt ze, bij die leege pan;
‘daar begrijp 'k geen aasje van!’
| |
| |
- En ze siddert op haar beenen. -
‘Alle hoenders zijn verdwenen!’
Maar daar ziet ze Spitsje staan!
‘Dief! O, dat heb jij gedaan!’
| |
| |
‘Maar ik zal je!’... En met den lepel
slaat ze Spitsje mank en krepel,
die met janken 't huis vervult,
want hij weet: hij heeft geen schuld.
Onderwijl zijn onze knapen
bij de heg al ingeslapen.
Van de hoenders, malsch en rond,
steekt een poot nog uit hun mond.
't Tweede schelmstuk is gedaan.
Maar nu komt het derde aan.
|
|