Voorbericht
Een reis Antwerpen-Boma-Tanganjikameer, in 1924 ondernomen, heeft aanleiding gegeven tot het schrijven van dit werk, dat eerst in de kolommen van ‘Het Laatste Nieuws’ (Brussel) van 1924 tot 1927 als reisbrieven over Kongo verschenen is.
Geschriften van verscheidene schrijvers, die jaren in Midden-Afrika hebben vertoefd, heb ik dankbaar benuttigd. Ik noem hier vooral de Weleerwaarde Paters Van Wing, S.J., van de Missie van Kisantoe, en Leo Bittremieux, missionaris van Scheut, den Engelschen ethnograaf E. Torday en den geleerden Franschman en negervriend M. Delafosse.
Een ander doel dan onze verre kolonie een stap dichter bij mijn Vlaamsche volksgenoten te brengen, heb ik niet beoogd. Vast is de overtuiging in mij geankerd, dat het overbevolkte Vlaanderen het niet meer zonder kolonie stellen kan.
Wie Kongo doorkruist heeft, komt met de overtuiging terug, dat deze streek, die zich honderden kilometers Noord- en Zuidwaarts van den Evenaar uitstrekt, de grootste werkelijkheid voor den koloniseerenden Staat is en dat de leden van dezen Staat - althans de overgroote meerderheid - het in de verste verte niet beseffen. Kongo is een reusachtig maar nog grootendeels dood kapitaal, is een mijn, die op de ontginners, is vooral een veld, dat op de zaaiers wacht.
Duizenden kinderen van het overbevolkte Vlaanderen voeren in het moederland een bitteren strijd voor een harde korst brood; hoevelen zijn er zich van bewust dat Kongo ginder voor hen open ligt? De Vlamingen moeten naar Kongo, dat ook hun kolonie is, en