De zwembadmentaliteit
(1979)–Andreas Burnier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||
Technocultuur en tegencultuur1. De natuurwetenschappen, en hun talloze toepassingen in de techniek, hebben de wereld van de westerse mensheid, sinds de vijftiende eeuw ongeveer, ingrijpend veranderd. De materiële en sociale veranderingen begonnen in wezen al met de bevindingen en visies van Copernicus (1473-1543) en Galilei (1564-1642). Deze werden daarna voortdurend theoretisch sterker gefundeerd en praktisch op grotere schaal toegepast. Een technologische stroomversnelling ontstond in de eerste helft van de negentiende eeuw, toen alle fundamentele ideeën van de elektriciteitsleer werden ontwikkeld. Daardoor kon de negentiende eeuw de eeuw worden van de definitieve mechanisering van de arbeid. In onze tijd zien wij nogmaals een technologische acceleratie, ten gevolge van de ontwikkeling van de elektronika. Hierdoor is, in principe, de volledige automatisering van de arbeid mogelijk geworden. Meet- en regelsystemen en computers nemen de bediening van machines over. Zonder enige overdrijving kunnen wij de moderne cultuur een technocultuur noemen, in onderscheid met, bij voorbeeld, mystiek-religieuze en magisch-religieuze culturen die eraan voorafgingen. Voor de culturele achtergronden, dat wil zeggen de bewustzijnsvormen, de ideeën, de normen en waarden die aan verschillende cultuurtypen ten grondslag liggen, zie hieronder. Eerst een globaal | ||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||
schema hoe de arbeid en de sociale interactie van mensen van cultuurtijdperk tot cultuurtijdperk zijn veranderd.
Dit noodzakelijkerwijs sterk simplificerende schema laat zien, dat naarmate de technologie voortschreed en de arbeid lichter werd, slaven overbodig werden en dat bovendien de wereld openging. De mens ontwikkelt zich van clan-lid tot kosmopoliet, min of meer parallel met de evolutie van de arbeid onder invloed van de veranderde technologie en techniek. Zo bezien, betekent de technocultuur waarin wij nu leven een vooruitgang ten opzichte van vroegere cultuurstadia. Niet alleen zijn er heel concrete winstpunten, zoals meer comfort, meer hygiëne, verlossing van de kwellendste, smerigste en gevaarlijkste arbeid, en door dit alles veel betere levenskansen, maar er zijn ook ethische winstpunten. Ten eerste: de elektronen zijn onze moderne slaven en wat er aan resten van openlijke of verkapte slavernij in | ||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||
onze wereld nog moge bestaan, in principe is slavernij totaal overbodig geworden. Ten tweede maken de moderne verkeers- en communicatiemiddelen ons allen, wederom in principe, tot wereldburgers. Van beperkte clan-leden, van benepen, chauvinistische nationalisten, zijn wij op weg mensheidsleden te worden. De sociale en economische interdependentie van de huidige mensheid is wereldwijd, en door het oneindig vereenvoudigde reizen en de overvloed aan informatie via de communicatiemedia, kunnen wij dat volop tot ons bewustzijn laten doordringen. Ondanks deze nuttige materiële en sociale effecten en zelfs ethische voordelen van de technocultuur, hebben de meesten van ons toch ambivalente gevoelens daar tegenover. Aan de ene kant zien wij de praktische, sociale en zelfs ethische winstpunten die hier zojuist zijn geschetst. Bovendien voelen wij respect voor de ongelooflijke hoeveelheid kennis en vernuft die is geïnvesteerd in de natuurwetenschappen. Onze hele technische wereld is eigenlijk een wereld van gestold intellect: van de hijskraan tot de blikopener, van het vliegtuig tot de stofzuiger, van microfoon en antenne tot wasmachine. Wie op school, aan de universiteit of als belangstellende leek ook maar iets heeft geleerd van de natuurwetenschappen en hun techniek, beseft hoe schitterend in theoretisch opzicht en hoe subliem in toepassingsmogelijkheden zij zijn. (Dit valt te meer op, als men hen vergelijkt met de ‘zachte’ wetenschappen zoals, bij voorbeeld, de sociologie.) Eeuwenlang hebben uiterst intelligente en vernuftige mensen het uiterste van hun talenten geofferd aan deze wereld. Gebrek aan respect daarvoor kan alleen maar berusten op onwetendheid, domheid of kwaadwilligheid. Maar aan de andere kant zijn er onze negatieve gevoelens. Heel simpel, op het allerpersoonlijkste vlak, is de technocultuur voor velen van ons frustrerend, omdat wij | ||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||
nu net niet over de hoeveelheid of het soort intellect beschikken dat het ons mogelijk zou maken werkelijk te begrijpen wat er in de natuurwetenschappen en de techniek wordt bedacht en gedaan. Buitengewoon weinig mensen in onze tijd - ondanks de uitgebreide en langdurige scholing voor iedereen - begrijpen werkelijk hoe het lichtnet werkt, de telefoon, de radio, de stofzuiger, de was- en afwasmachine, de kleurentelevisie, de auto. Ja, zelfs het functioneren van de deurbel is voor het overgrote deel van de beschaafde, ontwikkelde mensheid al een mysterie. Laat staan dat zij kunnen begrijpen hoe een vliegtuig vliegt, een computer rekent, of een kerncentrale energie levert. De hoge vlucht die de technologie heeft genomen en de totale doordringing van ons alledaagse leven thuis, op het werk, op reis, met technologie, heeft veruit de meeste mensen gereduceerd tot primitieven, die zich op volstrekt magische wijze bedienen van in wezen voor hen totaal ontoegankelijke apparaten en processen. Wat dat betreft leven wij nog steeds in een magisch-religieuze cultuur, alleen met de oppergod Ratio in plaats van Logos, met de ondergoden Mechanisering en Automatisering, en met elektronen, protonen en neutronen als de lagere hiërarchieën. Onze cultische handelingen zijn nu het omdraaien van schakelaars en het drukken op knoppen. Bijna iedereen verricht die handelingen echter even onwetend als de meest decadente, primitieve magiër. Iemand uit de middeleeuwen, ook al was zij toevallig zelf geen schoenmaker of landbouwer, begreep ongetwijfeld bijzonder goed hoe schoenen werden gelapt, of het koren gedorst. Maar een academicus van tegenwoordig, die toevallig niet bèta-wetenschappen heeft gestudeerd, is in negen van de tien gevallen als een aap die zich amuseert met (of kwaad maakt over) een spiegeltje waarvan hij de werking niet begrijpt. De gewone mensen uit de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||
middeleeuwen, die in de regel niet konden lezen of schrijven, waren ten opzichte van hun materiële omgeving duizend keer intelligenter dan menige professor in de sociologie van tegenwoordig. De technocultuur, die zelf zo onvoorstelbaar vernuftig is, heeft veruit de meeste mensen gemaakt tot ten aanzien van hun milieu uiterst domme, totaal ‘vervreemde’ mensen. Aan onze negatieve gevoelens ten gevolge van persoonlijke frustraties in de technocultuur, worden nog toegevoegd gevoelens die op een wat algemener niveau ontstaan. Iedereen is er zich tegenwoordig wel van bewust, dat de voortschrijdende technologie naast haar zegeningen ook rampen heeft gebracht: de milieuvervuiling en milieuvernietiging; de vervlakking van het intermenselijke contact door, bij voorbeeld, de televisie; de steeds groter wordende mogelijkheden tot inbreuken op de privacy van individuen door de techno-bureaucratische staatsmachten van links of rechts; de dreiging van een totale vernietigingsoorlog voor de mensheid. De technologie zelf is geworden tot big brother, die altijd en overal de individuen stuurt, begeleidt, bewaakt, bespiedt, en zo nodig vernietigt. Vroeger waren er boze tirannen die de mensen hinderden. Maar als de tiran uit jagen was of net de andere kant uitkeek, had de burger even geen last. De huidige tiran, de technologische perfectionering en sturing van onze samenleving, is er altijd en overal.
Vanuit de ambivalente gevoelens jegens de technocultuur waarin wij leven: de mengeling van erkentelijkheid en respect enerzijds, onmacht, afschuw en angst anderzijds, ontstaan bewegingen die men counter-culture, tegencultuur, is gaan noemen. Zij verschillen in de mate waarin zij de dominante technocultuur verwerpen en in het soort alternatieve oplossingen dat zij aandragen. Gemeen- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||
schappelijk aan diverse vormen van tegencultuur is echter het bewustzijn dat er, behalve talloze goede, ook zeer veel slechte, gevaarlijke en - letterlijk en figuurlijk - dodelijke elementen in de technocultuur zitten en dat het de opgave is van een volwassen mensheid daarmee bewust om te gaan. De mensen van de tegencultuur vinden, dat wij niet passief moeten afwachten hoe het materieel, sociaal en geestelijk met ons cultuurtijdperk afloopt, maar dat wij metterdaad, vanuit een kritisch, autonoom bewustzijn, moeten zoeken naar mogelijke oplossingen en alternatieven.
2. Zoals alles wat mensen voortbrengen, is ook het soort technocultuur dat met de Renaissance begon en dat in onze eeuw zijn grootste bloei lijkt te bereiken, het produkt van een bepaalde geest, een bepaalde gezindheid. Zijn de eerste stappen eenmaal gezet op de weg naar een nieuw cultuurtijdperk, dan versterken de nieuwe omstandigheden zelf weer de gezindheid waaruit zij voortkwamen, en die aanvankelijk misschien alleen bij enkele pioniers manifest werd. Kinderen die nu opgroeien, vanaf wieg en box, bij een blèrende radio en een drenzende televisie, die synthetisch, half vergiftigd voer te eten krijgen, die zelfs op school met televisie, radio en dia's worden achtervolgd, die examens moeten doen via het zetten van imbeciele kruisjes, opdat de computer hun antwoorden zal kunnen lezen, die in hun jeugdclubs worden verdoofd met krankzinnig lawaai van jukeboxes en bands en op hun werk misschien met het geraas en gekrijs van machines, van overvliegende vliegtuigen en van dreunend verkeer, zulke kinderen worden een bepaald soort mensen, ongeacht hun privégezindheid. Zij leven in de gevolgen van de gedachten en de mentaliteit van anderen. Omgekeerd, als ouders ‘tegencultuur’ proberen te bedrijven, hun kinderen gezond voedsel geven, menswaardi- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||
ge scholen laten bezoeken, niet laten afstompen met radio, tv en ander gedrens en geleuter, dan zullen die kinderen ook nooit helemaal aan de technocultuur ten prooi behoeven te vallen. De geestelijke pioniers ontwikkelen nieuwe vormen van bewustzijn en ideeën, en in de concrete neerslag van die ideeën leven hun nazaten en volgelingen. De vraag voor ons is nu, wat voor soort mentaliteit, wat voor soort bewustzijn, wat voor soort ideeën het zijn, die onze huidige technocultuur hebben voortgebracht. Inzicht daarin helpt ons misschien aan zinnige alternatieven.
3. De ideeën die, vaak impliciet, aan onze moderne technocultuur ten grondslag liggen, kunnen vanuit verschillende gezichtspunten worden beschreven. Vaak is erop gewezen dat met de overgang van middeleeuwen naar Renaissance de natuur niet langer als heilig, als van goddelijkheid doortrokken werd gezien, maar als een dood, mechanisch ding. (Op den duur wordt ook de levende natuur steeds meer mechanisch opgevat, naar analogie van de minerale wereld; zie de reductie van biologie naar chemie en van chemie naar fysica, of aan de sectie op lijken, waarop tot de Renaissance een vanzelfsprekend taboe rustte.) Door de veranderde houding van de mens tegenover de natuur, ontstond de mogelijkheid doelbewust in de natuur in te grijpen: de experimentele houding, zoals die exemplarisch al is te vinden bij Galilei, ontstaat. Aangezien het dode, mechanische aspect van de natuur gaat domineren in het bewustzijn van de mensen, kan er nu ook volop worden gemeten en gerekend. Kwantificering wordt zelfs tot ideaal, en de norm ontstaat: ‘een wetenschap is in zoverre wetenschap, als zij kan rekenen.’ (Het overdreven belang dat in de moderne sociale wetenschappen en de psychologie aan statistiek wordt gehecht, is een gevolg | ||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||
van deze - volstrekt vanzelfsprekend en impliciet geworden - norm.) Als de natuur niet van geest is doortrokken en niet is bezield, kun je haar naar hartelust gaan hanteren en berekenen. De mentaliteit wordt, dat de natuur er is om te worden doorzien, veroverd, gemanipuleerd in ons voordeel. Als de goden zich terugtrekken uit de natuur, of als de mens ontkent dat de natuur ook maar iets ideëels zou hebben, als zij voor het menselijke bewustzijn wordt tot een puur agglomeraat van toevallig verbonden materiedeeltjes, dan ontstaat de mogelijkheid van de moderne technologische houding. De rest: het culmineren van kennis, van technische uitvindingen en toepassingen en van economisch haalbare produktiemogelijkheden, is dan alleen nog een kwestie van mankracht en tijd. Een van de assumpties die ten grondslag liggen aan het mechanistische wereldbeeld dat in de Renaissance opkwam, is dat het mogelijk is de natuur te kennen zonder dat wij onszelf kennen. De mens wordt tot een vrije toeschouwer van, en buiten, de natuur. Zij of hij hoeft geen enkel inzicht te hebben in haar eigen soort bewustzijn, en in haar eigen onbewuste processen, om de natuur tot op de bodem te kunnen doorgronden.
Aanvankelijk blijft de moderne mechanistische visie beperkt tot de natuur zelf: eerst de astronomie en de fysica, wat later de scheikunde, nog wat later de biologie en de geologie. Maar met name in onze eeuw zien wij deze visie (waarover aan de voorposten van de natuurwetenschappen al twijfels ontstaan) zich ook uitbreiden in de menswetenschappen. Het behaviorisme in de psychologie, sommige vormen van systeemtheorie in de sociale wetenschappen, zijn, bij voorbeeld, uitbreidingen van het mechanistische wereldbeeld naar de psyche van de mens en naar de menselijke samenleving. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||
Aangezien wij van onze prilste jeugd af opgroeien in de nog steeds dominante mechanistische wereldvisie en mensvisie, is het heel moeilijk voor ons te ontdekken, niet alleen dat daar heel bepaalde assumpties aan ten grondslag liggen, maar ook dat die assumpties helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn als zij worden gepresenteerd. Duizenden, tienduizenden jaren lang heeft de mensheid met heel andere basisvisies geleefd en vaak ook nog op een materieel hoog peil, zoals in het oude Babylon, het archaïsche Griekenland van de Myceens-Minoïsche cultuur, het oude Egypte en zelfs het oude Rome. Sommige vormen van tegencultuur proberen rechtstreeks naar die oudere bewustzijnsvormen terug te keren. In mijn jeugd was een extatische verering voor de klassieke oudheid onder jongeren niet ongebruikelijk. Anderen vluchtten in de romantiek van verre, primitieve volkeren. Tegenwoordig is het vooral oude, voor-christelijke wijsheid uit het oosten die veel jongeren fascineert. Dergelijke retrograde bewegingen, uit afkeer van de hedendaagse cultuur, zijn begrijpelijk, maar kunnen nauwelijks een serieuze oplossing bieden voor de problemen waar de mensheid mee worstelt. Degenen die de technologie (en in haar kielzog de techno-bureaucratie) bevorderen, confronteren ons met:
De opposanten van de technocultuur vallen uiteen in twee extreme groepen: Degenen die vooral sociaal en materieel zijn bewogen en die, blind voor de diepten van de menselijke psyche of de hoogten van de menselijke geest, vooral met concrete alternatieven komen. Met een concreet andere sociaal-economische orde (zoals in Rus- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||
land, Cuba of China) menen zij ook alle culturele en ethische mensheidsproblemen te kunnen oplossen. Dit is, grof geschetst, de (neo)marxistische tegencultuur. Anderzijds de opposanten die het heil vooral zoeken in de verdieping of uitbreiding van hun eigen innerlijke leven, en daarbij tenderen naar een zeker egocentrisme en een onderschatting van de realiteit van de buitenwereld. Dit is, grof geschetst, de ‘hippe’ tegencultuur. Het blijkt niet zo eenvoudig te zijn voor de mensheid het kwaad te ontwijken. De dominante technocultuur leek eeuwenlang overwegend positieve effecten te hebben, tot kort geleden zeer velen de ogen opengingen voor de duistere, mensonwaardige schaduwzijden ervan. De neomarxistische tegencultuur kan een ‘broederlijke’ sociale impuls niet worden ontzegd. Helaas blijkt het marxisme zodra het in de praktijk wordt toegepast zelf steeds op terreur en repressie van de individuele mens uit te lopen. (Na aanvankelijk enthousiasme over een nieuw marxistisch experiment, ergens in de wereld, volgt altijd weer bij de oprechte toeschouwers diepe teleurstelling over de misère waarin het gerealiseerde marxisme mensen stort.) De hippe tegencultuur is er niet minder een van groot aanvankelijk enthousiasme en uiteindelijke teleurstelling. De snelle modegolven van talloze alternatieven, vooral in Amerika, bewijst wel dat er toch iets fundamenteel onbevredigends is aan welke jongste yoga-, zen-, of andere oud-Aziatische mode ook.
4. Ik zal proberen een schets te geven van tegencultuur die, naar ik hoop, de meest opvallende valkuilen, zoals het sociaal-economische panacee-denken ter ene zijde en het navelstaarderige pure consciousness-raising ter andere zijde, vermijdt. Voordat de geest van de Renaissance, aanvankelijk bij | ||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||
enkele voorlopers, later bij velen, manifest werd, was het menselijke bewustzijn en zelfbewustzijn anders dan nu. Het is een van de misverstanden van ons huidige cultuurtijdperk, te denken dat de mensheid altijd ongeveer zo heeft gedacht, gevoeld en gewild, dezelfde ideeën en idealen heeft gehad als nu, en dat de mensheid van vroegere tijden ongeveer zou zijn geweest als de huidige, op de tram, de fiets en de telefoon na. In werkelijkheid vinden er in de mensheid steeds weer grote bewustzijnsmetamorfoses plaats. Een van de laatste was de metamorfose die ons huidige doorsnee dagbewustzijn en de huidige cultuur heeft voortgebracht. Het is inderdaad moeilijk voor ons dat specifieke bewustzijn niet te verabsoluteren, maar het is mogelijk, met enige goede wil, de relativiteit ervan te gaan zien. Ik zal u enkele voorbeelden geven ter illustratie van wat ik bedoel met een ander bewustzijn dan het onze. Wanneer in de Aziatische oudheid een yogi (dat is een yoga-beoefenaar) of een boeddhistische of een hindoeïstische monnik tot zelfkennis wilde komen, dan gebeurde dat niet alleen door het soort introspectie dat wij nu ook nog begrijpelijk zouden vinden (voor zover wij geen totale behavioristen zijn), maar doordat hem of haar door de goeroe (de geestelijke leermeester) steeds weer werd voorgehouden dat de wereld daarbuiten, de kosmos, en de wereld binnen in ons (wat wij nu ziel of geest zouden noemen) in wezen één zijn. Tat tvam asi: dat zijt gij, was de spreuk waar de leerling steeds weer mee werd geconfronteerd en waar hij of zij over moest mediteren. Tussen jouw individualiteit, die je in eerste instantie als een afgesnoerd, geïsoleerd element beleeft en de kosmos die je buiten jou ervaart, is in wezen geen onderscheid. Jouw Ik maakt deel uit van de kosmos, de kosmos bevindt zich in jou en de interactie tussen jou en de kosmos is, uiteindelijk, een dialoog met jouw uitgebreide Zelf. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||
Dat wij denken als subject tegenover een object-wereld te staan, waar wij onherroepelijk en onbarmhartig van zijn gescheiden, is maar Maja (zinsbegoocheling; gedachtenverduistering). De verlichte geest weet, dat de hogere innerlijke mens, het hogere Zelf, en het geestelijke oerprincipe van de kosmos, uiteindelijk één zijn. Alleen door het klievende dagbewustzijn worden zij gescheiden. Atman = Brahman (het hogere Zelf = het goddelijkgeestelijke wereldprincipe) was de kern van de wijsheidsleer. Deze visie, dat de mens in laatste instantie níét is gescheiden van de wereld, mits zowel mens als wereld in hun geestelijke oergedaante worden gezien, heeft lang in de mensheid voortbestaan. Bij Goethe vindt u nog, of weer, dit oude besef, in zijn natuurwetenschappelijke geschriften (die lijnrecht tegen de dominante natuurwetenschap van zijn tijd ingaan). ‘Natur! Wir sind von ihr umgeben und umschlungen’, luidt de eerste zin van het fragment Die Natur. De mentaliteit die daaruit, en uit Goethes overige natuurwetenschappelijke geschriften spreekt, druist echter in tegen de houding van Newton (de rekenende toeschouwer, die van buiten de natuur bekijkt, meet, manipuleert) en tegen de opvattingen van Goethes tijdgenoot Kant, die een moderne kentheorie fundeerde volgens welke de mens onverbiddelijk in de kerker van haar eigen denken gevangen zit en nooit de ware aard der dingen kan leren kennen. In de Griekse mysteriën leefde nog een naklank van het oude wijsheidsweten in de spreuk: ken uzelve. De myste (de mysterie-leerling) die aan die opdracht voldeed, leerde in feite hetzelfde geheim kennen als de oude Indiase ingewijde: In de microcosmos (het ik) leeft de macrocosmos (de wereld); in de macrocosmos is het wezen van de microcosmos te vinden. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||
Nogmaals een naklank van dit oude weten vinden wij bij de laatste wijsheidswetenschap die aan de wetenschap in moderne zin voorafging en die er zelfs even parallel mee liep: de alchimie. De alchimisten, voor zover zij geen charlatans en oplichters waren, maar serieuze beoefenaars van hun occulte wetenschap, hadden nog gevoel voor de correspondenties tussen de menselijke psyche en de materiële buitenwereld. Door een bepaalde omgang met de materie louterde de mens haar of zijn ziel, en door een bepaalde zielehouding waren bepaalde materiële verrichtingen mogelijk. Maar ondertussen, terwijl voor-christelijk de mysteriewijsheid dominant in de cultuur aanwezig was en terwijl zij na-christelijk een meer verborgen, occulte weg ging, ging de ontwikkeling van wat ik heb genoemd het klievende dagbewustzijn voort, waardoor de mens zich wel steeds meer ervan bewust werd een zelfstandige, vrije individualiteit te zijn, maar tevens steeds meer het gevoel kreeg als buitenstaander, als geïsoleerde toeschouwer tegenover de kosmos te staan. Men kan de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid tot op zekere hoogte vergelijken met de individuele ontwikkeling van een kind nu. Eerst is het kleine kind totaal één met haar of zijn omgeving. De baby in de wieg is nog niet geïndividualiseerd. Dan, omstreeks het derde jaar, begint het kind Ik te zeggen tegen zichzelf (in plaats van zichzelf bij de naam te noemen waarbij ook anderen het noemen). Maar het ik-bewustzijn is nog zwak: de kleuter is nog als een dromend wezen, dat als het zich aan de tafel stoot niet zeker weet of zij zelf dom is geweest, of de tafel stout. Alle dingen zijn nog een beetje bezield en de ziel van de kleuter weeft nog, in spel en fantasie, door en in alle dingen. En dan, geleidelijk, trekt die dromerige fantasiewereld, waarin ieder mens nog een creatieve kunstenaar is, weg en steeds meer wordt het heldere, analy- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||
tische denken geboren. Het dagbewustzijn laat zijn schelle licht schijnen over de dingen, steeds méér wordt zichtbaar, steeds ruimer wordt de alledaagse waarnemingswereld van het kind, maar onder de drempel van het bewustzijn blijven nu voortaan de dingen die alleen het heel jonge kind in onze tijd nog weet en kan. Het schoolkind leert rekenen, leert manipulerend met dingen omgaan, wordt ‘intelligenter’. Het ziet steeds meer, kan steeds meer op het alledaagse vlak, maar de prijs daarvoor is, onder andere, dat het uiteindelijk, als puber en volwassene, geïsoleerd tegenover de wereld komt te staan. De schok van de puberteit is de schok van het psychisch in isolement raken, voordat de gebruikelijke sociale vaardigheden om dat isolement te maskeren en draaglijk te maken, zijn aangeleerd. Zo'n soort proces, op grote schaal, maakte het mensheidsbewustzijn door bij de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijd. Plotseling gaat de buitenwereld open: de natuur wordt zichtbaar, berekenbaar, manipuleerbaar. De wereld gaat ook open: de ontdekkingsreizen lopen aanvankelijk parallel met de opkomst van de moderne technische uitvindingen. De prijs daarvoor is echter hoog: de innigheid, de gevoelsrijkdom, de sociale, culturele en religieuze zekerheden van de middeleeuwen gaan verloren. In de beeldende kunst ontstaat het aardse perspectief. De mens wordt: wetend, op zichzelf gesteld, en naakt. De val die de mensheid ten tijde van Adam en Eva in morele zin doormaakte, wordt wat het denken betreft veel later nog eens herhaald. Op de morele val volgt de ‘val’ van het denken: het aards, vrij, kritisch, volbewust, autonoom, zelf-verantwoordelijk worden van het denken. Net als de oorspronkelijke zondeval is dat in zekere zin een stap vooruit, maar tegen een zeer hoge prijs. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||
5. In de zogenaamde tegencultuur, die vooral onder jonge mensen een steeds machtiger stroom lijkt te worden, zijn er velen die - heel of half bewust - een gevoel hebben voor de merkwaardige metamorfose van het menselijke bewustzijn en de ingrijpende culturele transformatie die plaatsvond met de opkomst van de Nieuwe Tijd. Behalve alle reeds herhaaldelijk aangeduide voordelen heeft de ‘val in het abstracte denken’ ook zeer opvallende schade teweeggebracht, niet alleen in de technisch gemanipuleerde buitenwereld, maar ook in de menselijke psyche. En sommige mensen blijken daar, haast instinctief, gevoel voor te hebben. (Het is namelijk geenszins gemakkelijk voor ons die zich binnen de huidige dominante cultuur bevinden, deze cultuur werkelijk te doorzien. Het ‘innerlijk afstand kunnen nemen’ blijkt in de eerste plaats jonge mensen gegeven, die nog niet te lang door deze wereld zijn geconditioneerd.) Een van de kenmerken van de wereld die strikt rationeel en liefst louter kwantitatief wordt onderzocht en die technisch wordt gereconstrueerd voor meer winst, meer macht, meer comfort, is dat zij ons zo buitengewoon koud laat. De wereld van de strikte rationaliteit, van concrete macht over dingen, comfort, winst, welvaart, blijkt ons niet gelukkig te kunnen maken. Dit is natuurlijk een overbekend verschijnsel, maar het blijft daarom een niet minder essentieel fenomeen. De mens die voorzien is van alle technologische gemakken is niet gelukkiger, vaak zelfs opvallend ongelukkiger, dan haar of zijn voorouders, die misschien van 's ochtends vier uur tot 's avonds zes uur, of langer, zwaar, smerig werk op het land of in hun werkplaats moesten verrichten. Wie thuis over alle elektronische gadgets beschikt: van kleurentelevisie met afstandsbediening tot de elektronisch gestuurde, volautomatische was- en droogmachine, pleegt daar ongetwijfeld een gemakkelijker, maar geen gelukkiger privé leven aan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||
te ontlenen. Daar komt nog iets bij. Wat de voortgaande vertechnisering van ons privé leven lijkt te beloven (nieuw! beter! automatischer!) is een soort geluk dat altijd weer een stapje terugwijkt. Net hebben wij de nieuwste volautomatische camera aangeschaft of de allernieuwste auto met de allernieuwste snufjes, of er wordt ons iets nóg nieuwers en nog beters voorgespiegeld. Wat wij gevoelsmatig via de apparaten hoopten te verkrijgen en te vinden, vinden wij nooit en de onbevredigdheid, het verlangen naar nog nieuwer en nog beter groeit alleen maar. Dit lijkt heel erg op wat in oudere tijden, met een meer beeldend bewustzijn, als een pact met de duivel werd beschreven. De duivel belooft gouden bergen, geeft die ook, maar op de een of andere manier zijn zelfs de nagekomen beloften van de duivel nooit bevredigend. Denkt u maar aan Faust: wat Mephistofeles hem ook biedt in ruil voor zijn ziel aan het eind, Faust blijft onvoldaan. En de satisfacties die Mephistofeles verstrekt zijn ook altijd schijnsatisfacties: Faust beleeft schijnwerelden die Mephistofeles kan oproepen, maar niet meer dan dat. De rationele, technocratische gezindheid lijkt heel erg op het duivelse principe van vroegere tijden: het biedt, in aardse zin, alles. Het biedt, uiteindelijk, gevoelsmatig, bijna niets. En het is, net als vroeger, altijd veel moeilijker je aan de duivel te onttrekken dan je zou denken. Want de duivel is ongelooflijk slim, veel slimmer dan welke mens met haar/zijn eenvoudige dagbewustzijn ook. De tegencultuur, die intuïtief iets voelt van het duistere van de technocultuur, maar haar niet werkelijk doorziet, denkt de duivel te kunnen bestrijden door andere sociaaleconomische structuren te maken, of door oude oosterse meditatiewegen te gaan. Maar zó kun je het kwaad niet overwinnen: je valt dan zelf in nieuwe, onvermoede valkuilen. Het kwaad kan immers door mensen nooit worden overwonnen: het kan alleen maar worden doorzien, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||
in zijn nuttige en schadelijke effecten, en dienovereenkomstig gehanteerd.
6. U zult uit het voorgaande hebben begrepen, dat het onmogelijk is over de tegencultuur in het algemeen te spreken. Tegencultuur is zowel een relatief als een pluriform begrip. In de periode dat de mensheid nog overwegend in oude bewustzijnsvormen leefde, brachten de dragers van het opkomende rationalisme en de opkomende technologie zelf ‘tegencultuur’. In zijn beroemd geworden roman, Zen and the Art of Motorcycle Maintenance (New York, 1974),Ga naar eind1 wijst de auteur, Robert M. Pirsig, er terecht op dat eens het prille rationalisme zelf een vorm van ‘tegencultuur’ is geweest, die moet zijn ervaren als een bevrijding uit de grauwe sleur van alledag. Maar de tijden veranderen, en de grauwe sleur van alledag, dat is nú de wereld van het rationalisme zelf en zijn neerslag in onze techno-bureaucratische samenleving. Niet alleen kunnen grote geestelijke stromingen achtereenvolgens tegencultuur en dominante cultuur zijn, ook binnen de oppositiecultuur is er geen eenheid. Er bestaan sociaal-politieke, psychologische en andere vormen van tegencultuur. Deze zijn onderling vaak zeer onderscheiden: zowel in de mate waarin zij de dominante cultuur verwerpen, als in de door hen geboden alternatieven. Het enige gemeenschappelijke is: distantie, kritiek, verontrusting over de uitwassen van de dominante cultuur. Daarna gaan de wegen, vaak zeer ver, uiteen. Op het individuele niveau kan iemand zelfs aan verschillende culturen deelhebben. De ingenieur die van negen tot vijf haar of zijn vak volgens de gangbare spelregels beoefent, maar in haar/zijn vrije tijd aan milieuacties meedoet, mediteert, of biologisch-dynamisch tuiniert, behoeft geen uitzondering te zijn. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||
Op het concrete, sociaal-economische en politieke vlak lijkt mij dat de interessantste en meest reële alternatieven worden geboden door de ideeën van, onder meer, de in 1977 overleden Engelse econoom E.F. Schumacher, auteur van de best-seller: Small is Beautiful: Economics as if People Mattered.Ga naar eind2 Een van de griezelige kanten van de moderne technologie is immers, dat zij op bijna autonome wijze groeit en woekert. We zien steeds grotere techno-bureaucratische eenheden ontstaan, waar individuele mensen, ook aan de top, steeds minder greep op hebben. Zulke organisaties gaan een eigen leven leiden volgens eigen, structurele, wetten, en dat kan uitermate gevaarlijk zijn. De econoom Schumacher geeft impulsen voor een terugkeer naar overzienbare eenheden, die mensen met hun bewustzijn en hun wilsimpulsen kunnen omvatten. Minifabriekjes, kleine landbouweenheden, zelfs huisindustrietjes zijn, volgens Schumacher, realiseerbaar. Een zekere vrijwillige eenvoud, een bewust terugtreden uit de rondedans van de steeds zich uitbreidende materiële begeerten zou talloze problemen, ook van de wereldeconomie, kunnen oplossen. Ik ben geen econoom of ingenieur, en kan u niet bewijzen dat Schumachers ideeën levensvatbaar zijn, maar deze impuls, die wij in Nederland ook zagen in de Provobeweging en de latere Kabouterbeweging van de jaren zestig, in landbouwprojecten van biologisch-dynamische tuinbouw (geïnspireerd door dr. Rudolf SteinerGa naar eind3) zoals, bij voorbeeld, De Kleine Aarde in Nederland (of in scholen, die, tegen de staatsverdrukking in, proberen gevarieerd en klein, en daardoor menswaardig te blijven, zoals de Vrije-Schoolbeweging in Nederland, België en elders in Europa en de wereld) lijkt mij buitengewoon belangrijk. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||
Op het psychologische vlak bedreigt de technocultuur de mensheid misschien wel het allermeeste. Kenmerkend voor de dominante cultuur is immers, dat iemand een top-geleerde kan zijn, een machtig industrieel of staatsman, excellerend in haar of zijn vak, zonder dat dit gepaard behoeft te gaan met ook maar enige menselijke rijpheid en wijsheid. De huidige Nederlandse eerste minister heeft eens in een televisie-interview gezegd, dat hij zich nooit aan alcohol te buiten ging, omdat hij bang was voor het totaal onbekende in hemzelf, wat dan zou kunnen loskomen. Vaak spreekt deze eerste politicus van Nederland ook over zichzelf als ‘deze man’. Hij kent dus zichzelf niet, durft zichzelf niet te leren kennen in een ontremde toestand en praat over zichzelf alsof hij er niets mee te maken heeft. ‘Deze man.’ Ik signaleer dit als fenomeen. Iemand die formeel misschien wel de grootste macht heeft in een land loopt, psychisch gesproken, op een glasplaatje over een afgrond. Zo'n ongetwijfeld zeer intelligente, maar wat de binnenwereld betreft volstrekt onwetende man aan de top, de speelbal van impulsen en gevoelens die hij niet kent en niet durft te leren kennen, dat is eigenlijk zeer kenmerkend voor onze tijd. Menige Nobelprijswinnaar in de chemie zal waarschijnlijk ook van zichzelf denken dat hij niet meer is dan een toevallig samenraapsel van atomen en moleculen, dat toevallig atomen en moleculen bestudeert. Een zo grote innerlijke primitiviteit hoeft niet, maar blijkt heel vaak gepaard te gaan met excellente geleerdheid. Tegen deze innerlijke Verödung, deze innerlijke woestenij, zet zich af een stroming in de jongste psychologie, die op dit moment als ‘transpersoonlijke psychologie’ wordt aangeduid.Ga naar eind4 Zij loopt, naar mijn mening, van de analytische psychologie van Jung, via psychologen als Assagioli (van de ‘psychosynthese’) en Abraham Maslow, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||
de grondvester van de ‘humanistische psychologie’, naar hedendaagse psychologische auteurs als Charles Tart en Robert Ornstein. Kenmerkend voor deze alternatieve stroming in haar diverse varianten is de belangstelling die men heeft voor andere bewustzijnstoestanden dan de alledaagse, en die níét pathologisch zijn of als zodanig worden geëtiketteerd. Jungs interesse voor het mythisch-beeldende bewustzijn, Maslows beschrijving van peak-experiences (topervaringen) van individuen die ‘zichzelf realiseren’, Tarts interesse voor diverse altered states of consciousness en de aandacht van, onder anderen, Ornstein voor meditatieve bewustzijnsinhouden en bewustzijnservaringen bieden, volgens mij, de doorbreking van een enorm hedendaags taboe, namelijk het taboe op het volledig au sérieux nemen van andere psychische ervaringen dan die van zintuiglijke indrukken en abstracte beschouwingen daarover. Ten slotte, in strikt cultureel opzicht, is er behoefte aan een filosofische tegencultuur. Hand in hand met de techno-bureaucratie op het praktische vlak gaat het machteloze agnosticisme in de kentheorie en het dodelijke analytische empiricisme in de metafysica. Het zou ons hier veel te ver voeren daarop in te gaan. Een dringend noodzakelijk tegenwicht tegen de - ontmenselijkende - doodsimpulsen in onze denkcultuur is, naar mijn mening, te vinden in het (neo)platonisme, misschien wel bij uitstek in de gedaante waarin dat optreedt bij iemand die zelf zeker geen vakfilosoof was: bij Goethe.Ga naar eind5 De gevoelsmatige scheiding van mens en wereld, van mens en medemens en uiteindelijk van de mens van zichzelf: het totale innerlijke isolement, de volstrekte innerlijke leegte waar de technocultuur onherroepelijk in uitmondt (ook al lijkt het, uiterlijk, alsof wij meer wereld zien en meer medemensen ontmoeten dan onze voorouders), die inner- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||
lijke entropie kan worden getransformeerd tot innerlijke warmte en rijkdom (ook in een technisch geavanceerde wereld) door het Goetheanisme. |
|