Moeders mooiste uurtje. Uitgewerkte godsdienstige vertellingen ten gebruike van moeders voor haar kleintjes
(1946)–G.P.J. van der Burg– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
Wie Jezus Christus isGod zoekt een Moeder uitNa héél lang wachten, zei God de Vader eindelijk tegen God den Zoon: Nu mag U de mensen gaan helpen, naar de aarde toe gaan, 'n klein kindje worden.
Maar 'n klein kindje moet toch 'n moeder hebben, is 't niet? Kan 'n klein kindje voor zich zelf zorgen? Moeder moet het kindje in het wiegje leggen, moeder neemt het kindje in haar armen, als het schreit; moeder geeft haar kindje eten, moeder wast en naait de kleertjes. Och, moeke heeft het de hele dag druk met haar kindje. Wat zou het toch erg zijn, als 'n kindje geen moeder had, die er voor zorgde. Maar lieve Heertje is zo'n goede Vader. Alle kleine kindertjes, die op de wereld komen, geeft Hij een moeder.
God de Zoon zou nu al gauw 'n klein kindje worden en nu ging Hij 'n moeder uitzoeken. Wie zou toch wel de moeder mogen zijn van zo'n heilig Kindje? van God zelf? Lieve Heertje hoefde niet héél lang te zoeken. Daar beneden op de grote aarde stond 'n klein wit huisje en in dat kleine huisje woonde een Vrouw: Maria. Maria was niet rijk, haar huisje was klein en arm. Maria droeg geen rijke deftige kleren. En.... toen lieve Heertje een. Moeder ging zoeken voor God den Zoon, keek Hij toch dadelijk naar Maria. Hij moest er wel naar kijken, want Maria had zó iets moois, zo iets prachtigs, zoals geen enkel ander op de hele wereld dat had. En.... dat was Maria's mooie, o zo mooie ziel. Lieve Heertje had Haar Zelf die mooie ziel gegeven. Toen Maria nog 'n klein kindje was en bij haar moeder thuis in 't wiegje lag, gluurden alle engeltjes uit den hemel in het kamertje, waar de wieg stond.
Ze wezen naar Maria en zeiden: O, kijk toch eens naar dàt zieltje. O, hoe mooi! Hoe prachtig!
Waarom zou O.L. Heer haar toch zo'n mooi zieltje hebben gegeven? De engeltjes wisten het niet! Dat konden ze ook niet weten, want lieve Heertje had er | |
[pagina 38]
| |
niets van verklapt. Maar luister nu eens, kindje, wat er met dat zieltje van Maria gebeurde.... Het werd telkens mooier. Dat kwam, omdat Maria zo'n braaf meisje was. Als Maria's moeder zei: Kom, kindje, nu moet je eten, gauw bij moeder komen, dan deed Ze het dadelijk en zo werd Maria's zieltje weer wat mooier. Maria was ook altijd zo lief voor andere kinderen. Als Ze iets fijns kreeg, dan gaf Ze er ook stilletjes wat van aan een ander kindje. Allemaal hielden ze zoveel van Maria. Haar vader en moeder hadden nooit verdriet van hun meisje, nooit hoefden ze maar even boos te kijken. Maria was immers altijd dadelijk gehoorzaam.
Als Maria bad, vouwde Ze haar handjes mooi samen, haar oogjes gingen toe. Ze keek dan niet even op, o nee, ze dacht alleen maar aan dien goeden, heiligen Vader, daarboven in den hemel.... En zo werd Maria's zieltje steeds maar mooier en heiliger. Nu was Maria groot geworden en woonde Ze héél alleen in 't kleine, witte huisje in Nazareth. Daar bad Ze veel. Ze zorgde voor haar huisje. Het kamertje van Maria zag er altijd zo netjes en schoon uit. Maria hield o zoveel van den goeden God, maar Ze wist niet, dat lieve Heertje zoveel van Haar hield, dat Zij de Moeder mocht wezen van God den Zoon. Hoe kon Ze dat ook weten!
Maar nu wilde God niet langer wachten. Maria mocht het nu horen. Lieve Heertje dacht: Zou Maria het willen? Het Kindje, dat Maria van Me krijgt, zal later als het groot is, moeten sterven aan het kruis.... en dat is toch heel erg voor de Moeder van het Kindje.
Wacht, dacht God, Ik zal het Maria eens laten vragen. | |
De Engel Gabriël naar MariaIn den hemel zijn zoveel engelen. God keek heel den hemel eens rond. Hij zocht een engel uit, die een boodschap voor Hem mocht doen naar de aarde, naar Nazareth, waar Maria woonde. Daar ziet Hij 'n prachtigen engel, schitterend van gouden licht. Hij wenkt den engel en.... dadelijk komt deze naar Gods troon.
Die mooie engel was de engel Gabriël.
Héél eerbiedig knielt hij neer, en nu zegt God: Gabriël, je mag een boodschap voor Me doen, daar beneden naar de aarde. Je moet gaan naar dat kleine, witte huisje, waar Maria woont. Weet je Haar wel te vinden? Gabriël knikte. Of hij Haar wist te wonen! Al zo dikwijls had hij naar die mooie, heilige ziel van Maria gekeken. En.. nu mocht hij een boodschap naar Maria brengen! Een boodschap van God.. Van den heiligen, groten God! O, hoe heerlijk!
En luister eens, kindje, wat God nu zei: Gabriël, als je bij Maria komt, zeg Haar goeden dag van Mij en vraag Haar dan, of Ze de Moeder wil worden van God den Zoon.. Alle kindertjes, die op de wereld komen krijgen een naam, anders | |
[pagina 39]
| |
DE BOOSCHAP DES ENGELS
| |
[pagina 40]
| |
weet niemand, hoe ze 't kindje moeten noemen. Als God de Zoon 'n klein Kindje wordt, krijgt Hij ook een naam: Jezus. Zeg dat maar tegen Maria.
't Was doodstil geworden in den hemel. Alle engeltjes luisterden naar de boodschap van den heiligen God. Ze keken allemaal Gabriël na. Wat heerlijk toch, dat hij die boodschap van God aan Maria mocht brengen. Hè, ze zouden het allemaal wel willen. Gabriël boog weer heel diep voor de troon van God en vloog naar de aarde.
't Zonnetje stond juist dien dag zo hoog aan den hemel, de vogeltjes zongen en floten in de bomen, de bloempjes staken hun kopjes omhoog. 't Was net, of ze allemaal wilden zeggen: Wat moet die mooie engel hier nu toch doen? Maar de engel Gabriël vloog verder en verder, tot hij in Nazareth kwam bij het witte huisje, waar Maria woonde. Maria had juist dien morgen haar kamertje zo schoon gemaakt. Bloempjes stonden voor het raam, alles zag er zo keurig uit. Nu knielde Ze neer en bad.. Ze dacht aan God, dien goeden Vader in den hemel. Maar.. wat is dat? Opeens is haar kamertje vol licht en hoort Ze iemand zeggen: Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met U. Maria schrikt even, Ze kijkt op en wat ziet Ze nu? Een blinkend witte engel staat voor Haar. Hij had Haar zo mooi gegroet. De engel zag wel, dat Maria was geschrokken en daarom zei hij: Maria, schrik maar niet. Ik kom vanuit den hemel, van God. U mag de Moeder worden van God den Zoon.... Wat? De Moeder van God den Zoon? Ik? Zo dacht Maria. En nu zei de engel Gabriël: Maria, het heilige Kindje, wat U krijgt, moet U Jezus noemen. Zo wil God, dat uw Kindje zal heten.
De engel wachtte nu. Wat zou Maria zeggen? 't Was 'n poosje heel stil in 't kamertje. Maria wist wel, dat het Kindje, wat Zij van den lieven Heer zou krijgen, later zou moeten sterven aan het kruis. O.... hoe erg toch. Wat zou Ze daar dan 'n verdriet van hebben. Maar toen dacht Maria ineens aan alle mensen. (Aan vader, aan moeder, aan jou, mijn kindje). O, die kunnen nu in den hemel komen, dacht Ze. Ja, dat is toch héél fijn. Het hindert niet, als ik verdriet zal hebben. Ik ben toch veel te blij, dat de gouden hemelpoort dan gauw kan open gaan. En hoor nu eens, kindje, wat Maria tegen den engel zei: Ik wil alles, wat God ook wil. Daarom wil ik de Moeder van 't Kindje Jezus worden. Heel stil vloog de engel nu weer naar boven, naar den hemel en vertelde daar, dat Maria de Moeder van God den Zoon wilde worden, als Hij een klein Kindje werd. Allemaal waren ze zo blij.
Moeder is daar ook blij om. Weet je, wat moeder wel eens heel zachtjes zegt: Maria, ik dank U, dat U ‘ja’ zei tegen den engel. Daar ben ik blij om.
Wil je Maria nu eens héél blij maken? | |
[pagina 41]
| |
Dan zal moeder eens verklappen, waarmee je dat kunt. Heb je nog onthouden, hoe mooi de engel Gabriël Maria goeden dag zei?
Wees gegroet, Maria.... Hoor je wel? Hij bad een weesgegroetje. Dat heeft die mooie engel uit den hemel het eerst gebeden, hij heeft het voorgedaan, o zo netjes en fijn. Maria vindt dat toch zo mooi! Een weesgegroetje hoort Ze het liefst van al. Kindertjes, die héél mooi een weesgegroetje bidden, zeggen Maria goeden dag. Dat hoort Ze daar boven in den hemel. Dan zegt Ze tegen de engeltjes: Horen jullie dat kindje daar. Het zegt mij even goeden dag. Het bidt zo mooi een weesgegroetje. O, wat een lief, braaf kindje. Daar houd ik nog eens van! Jij wilt ook wel, dat Maria veel van je houdt, is 't niet? Dan moet je net doen als de engel Gabriël. Altijd héél mooi het weesgegroetje bidden.
Kijk, zie je daar het beeld van Maria.... Maria ziet je en hoort je. Zeg, zou jij niet graag dat engeltje willen zijn, dat Maria kwam groeten: de engel Gabriël? Hoe doe je dan? Juist, eerst mooi knielen, handjes saâm, oogjes toe.... Wees gegroet, Maria.... | |
Maria en Jozef maken alles voor Jezuke klaarHet gouden licht van den engel was al lang uit Maria's kamertje verdwenen en nog knielde Maria neer. Ze moest maar blijven denken aan de boodschap van den engel. Nu zou Zij Moeder mogen zijn van het heiligste Kindje, dat er ooit op aarde zou komen, ja.. Moeder van God....
Maar de kindertjes, die op de wereld komen, krijgen van lieve Heertje niet enkel een moeder. Hij geeft ze ook een vader.
Hoe zou moeder kleertjes en eten kunnen kopen, als vader er niet was? Vader werkt den helen dag, daar krijgt hij geld voor. Hij geeft dat aan moeder en dan zegt hij: Hier, moeder, nu heeft u weer centjes om brood en suiker en thee en kleertjes en van alles te kopen.
Maar hoe zou Maria nu dat alles voor haar Kindje kunnen kopen, als er niemand was, die voor Haar en het Kindje zou werken? O, daar zou de lieve Heel wel voor zorgen. Luister maar.
Niet ver van Maria's huisje woonde in Nazareth nog iemand, waarvan de goede God véél hield en waar Hij zo graag naar keek. Dat was Jozef, de timmerman.
Als er bij de mensen van Nazareth iets stuk was, een stoel of een tafel, dan gingen ze er mee naar Jozef en vroegen: Wilt U het even voor me maken? Ja, hoor.
Jozef was een brave man. Hij hield veel van den lieven Heer. Hij deed altijd wat lieve Heertje van hem wilde. | |
[pagina 42]
| |
En wat gebeurde er nu? Lieve Heertje stuurde ook een engel naar St. Jozef. De engel zei tegen St. Jozef: Jozef, u moet bij Maria gaan wonen in haar witte huisje, want al gauw zal Maria 'n Kindje krijgen. U mag als 'n vader voor het Kindje zorgen, er voor werken, dan kan Maria kleertjes en eten kopen. Wat zorgde lieve Heertje toch goed, hé?
St. Jozef deed precies, wat de engel tegen hem gezegd had en ging nu bij Maria wonen en voor Maria werken en brood verdienen. Daar kwamen de mensen nu ook naar toe, als er iets stuk was. Den helen dag hoorde je in het huisje: klop.. klop.. tik.. tik. En 's avonds, als alle mensen in Nazareth gingen uitrusten van het werk, hoorde je nog het klop.. klop. - Maria zei dan: Kom toch wat zitten, Jozef, je bent nu immers moe. Wat maak je nu toch? St. Jozef lachte en.. raad nu eens, waar hij 's avonds aan ging timmeren? Aan een wiegje voor Maria's Kindje. St. Jozef had het mooiste en het duurste hout gekocht, wat er maar te krijgen was. Maria keek en zei blij: O, beste Jozef, het wordt een wiegje voor een prinsje, zo mooi. Voor een prinsje, Maria, welnee. Het Kindje, dat U al gauw zult krijgen is immers nog véél meer, nog véél hoger dan 'n prinsje, dat Kindje is God Zelf. Die goede St. Jozef toch, dacht Maria.
Maar Maria had het nu ook druk. Ze wilde, dat alles mooi klaar zou zijn, als het Kindje Jezus zou komen. Ze naaide aan dekentjes en lakentjes. Ook maakte Ze al wat kleertjes voor haar Kindje klaar. Maria was zo blij, dat Ze nu al gauw Moeder zou zijn. Onder het naaien van de kleertjes zei Ze zachtjes: Kom, Jezuke, kom maar gauw, ik zal héél goed voor U zorgen. Jezus hoorde dat wel, Hij was blij, dat Maria dat zei en zo naar Hem verlangde. | |
Het bevel van den koningMaar nu gebeurde er iets heel ergs. Op 'n morgen, toen Maria nog druk bezig was het huisje schoon te maken en Jozef aan het timmeren, klonk het ineens héél luid van tetteretet.. tetteretet - boem - boem.
Maria en Jozef keken elkaar eens aan: wat zou dat nu toch zijn?
St. Jozef legde zijn hamer neer en zei: Maria, ik ga eens even de straat op, ik moet eens kijken, wat er te doen is. Toen Jozef buiten kwam, liepen er al veel mensen op de straat, ze liepen allemaal vlug naar het grote plein, want daar kwam het getoeter vandaan. En wat zag St. Jozef? Mid- | |
[pagina 43]
| |
den op het plein zat een ruiter op 'n mooi wit paard. Kijk, zie je hem daar zitten met z'n grote trompet? Zie maar, hij blaast alweer. Alle mensen waren nu doodstil.. Wat zou die ruiter toch wel te vertellen hebben?!
Hoor.... hij begint te praten: Mensen, ik ben door den koning van het land hier naar toe gestuurd, om jullie iets te zeggen: De koning wil graag precies weten, hoeveel mensen er hier in zijn land wonen en nu moeten alle mensen hun naam laten opschrijven, dan worden al die namen opgeteld en.... dan weet de koning het precies. Maar de ruiter op zijn paard was nog niet uitgepraat. Hij blies weer even op zijn trompet en weer was het héél stil. Hoort eens, mensen, zei hij, dat kan niet allemaal hier in Nazareth gebeuren, sommige mensen moeten daarvoor op reis. St. Jozef liep eens naar voren en vroeg: Waar moet ik met Maria heen. Kan ik hier in Nazareth blijven? Nee, zei de ruiter, U moet daarvoor naar Bethlehem. Naar Bethlehem,.. o.. wat ver.. Wel drie dagen reizen.. En het Kindje Jezus zou nu gauw komen, dat had de engel immers zelf tegen hem gezegd. St. Jozef liep stil naar 't witte huisje terug. Dat was nu toch ook wat. Op reis.. nu het Kindje misschien zou komen.. Maar de koning wilde het hebben.. Toen St. Jozef weer thuis was, vertelde hij alles aan Maria. En denk je, kindje, dat Maria nu mopperde? O nee, hoor. Even keek Maria stil voor zich.. Ja.. haar Kindje zou nu vast wel gauw komen. Maar dadelijk lachte Ze weer lief en blij naar St. Jozef en zei: Als de koning wat zegt, dan moeten we gehoorzaam zijn, dat wil O.L. Heer zo, maar de goede God zal wel voor ons zorgen! Hij is immers onze beste Vader. O, wat was dat mooi van Maria! God keek zo blij naar Haar. God ziet zo graag, dat we dadelijk gehoorzaam zijn. Maar dat is wel eens moeilijk. Voor Maria was het ook moeilijk om nù op reis te gaan, maar toch deed ze het en mopperde niet. Als moeder zegt: Kom, kindje, gauw je speelgoed opruimen, dan wil je wel 'ns graag nog liever een poosje doorspelen. Maar als mijn kindje dan toch dadelijk doet, wat moeder zegt, dan ziet Vader in den hemel ook graag naar je. Maria is dan ook blij. Ze zegt dan tegen de engeltjes: Kijk, dat kindje doet net als ik. Het is zo gehoorzaam, het moppert niet.
En je wil zeker lieve Heertje en Maria wel blij maken?Ga naar voetnoot1) Weet je wat Vader in den hemel graag hoort? Dat je tegen Hem zegt:
Lieve Heertje, ik wil een gehoorzaam kindje van U zijn net als Maria. | |
[pagina 44]
| |
Reis en aankomst te BethlehemMaria en Jozef keken elkaar eens aan en zeiden: Laten we maar dadelijk doen, wat de koning wil hebben en naar Bethlehem gaan. Naar Bethlehem toe was een hele lange reis. Moeder gaat ook wel eens 'n poosje met je wandelen en dat vind je maar wat fijn, hè? Maar het gebeurt wel eens, dat moeder wat ver gaat en wat zegt moeders kindje dan: Gaan we nu weer naar huis, ik ben zo moe. Als moeder met je uitgaat naar grootmoe, gaat ze dan ook lopen? Fijn met dien groten trein, hè! Dat is pas heerlijk! En nu denk je zeker: O, dan zullen Maria en Jozef ook wel met den trein gegaan zijn of met de auto, anders zouden ze zo héél moe worden van dat lopen. Maar luister nu eens.. Dat kon niet, dat ging niet. Er waren toen nog geen treinen en auto's. En daarom moesten Maria en Jozef wel drie hele lange dagen lopen. Gelukkig had St. Jozef een ezeltje achter in de schuur. Dat zou hij meenemen, dan hoefde Maria niet den helen tijd te lopen. St. Jozef keek eens even schuin naar Maria. Och, wat zag Ze er toch moe uit! En nu zou Ze nog méér moe worden. Maar Maria lachte toch blij naar St. Jozef en zei: Kom, Jozef, laten we maar gauw alles voor de reis klaar maken. We moeten toch wat te eten hebben onderweg.
Maria keek eens, hoeveel brood Ze nog in huis had en deed dat in een mandje. En meteen dacht Ze: Als het Kindje nu toch eens kwam, als we op reis zijn. 't Mooie wiegje meenemen, dat St. Jozef zelf gemaakt had? Nee, dat ging natuurlijk niet! Vlug pakte Ze nu wat doekjes bij elkaar, deed er 'n papier om en legde ze ook in het mandje. St. Jozef was intussen naar de schuur gelopen!
't Ezeltje bracht hij naar buiten en gaf het een flinken bak haver en nog wat water. Jozef begon tegen den ezel te praten. Hoor maar, wat hij zei: Hier, beestje, eet jij nu maar eens goed je buikje vol, want jij moet een lange reis maken, wel drie dagen ver. Het ezeltje verstond er natuurlijk niets van, beesten kúnnen dat niet verstaan, hè? Maar hij hapte wel heel de bak met haver leeg. St. Jozef nam nu nog zijn lantaarn mee voor onderweg, als het donker zou worden. Hij bond het mandje, dat Maria had klaargemaakt, op het ezeltje vast, nam de teugel in zijn hand - Maria ging op het ezeltje zitten - en nu begon de lange reis.
Stap.. stap.. stap.. ging het over den weg, aldoor maar verder. Soms liet Jozef het ezeltje even rusten en dan ging het maar weer verder. Jozef moest aldoor maar naar Maria kijken. Ze zat zo stil op het ezeltje.... Ze | |
[pagina 45]
| |
zag er zo moe uit.... en toch keek Ze zo blij. Maria dacht steeds maar aan het Kindje, dat nu wel héél gauw zou komen, Ze verlangde er zo naar en telkens zei Ze zachtjes: Kom, Jezuke, ik verlang zo naar U. Het was nu de laatste dag van de reis. Op den weg werd het nu druk. Er waren nog meer mensen, die naar Bethlehem moesten om hun naam te laten schrijven. St. Jozef keek eens rond, hij zag nu al heel goed de grote poort. Daar moest je door om in Bethlehem te komen. Maar hij zag nog wat.... Mensen, allemaal mensen. O zoveel. Het begon al 'n beetje donker te worden. St. Jozef dacht: Als ik nu maar gauw 'n huis kan vinden, waar ik Maria binnen kan brengen. Ze is zo moe van de reis,
dan kan Ze wat uitrusten. Weet je wat ik doe? Vlak bij de grote poort weet ik een herberg. Mensen, die op reis zijn, komen daar altijd binnen om uit te rusten; daar ga ik nu vlug met Maria naar toe.
Maar toen St. Jozef bij de poort kwam, moest hij zo lang wachten. Er stonden daar ook al zoveel mensen, die ook gauw er door wilden om een plaatsje te krijgen in de herberg. Ze stonden te duwen en te stoten, om toch maar het eerst door de poort te zijn. Die goede St. Jozef bleef maar wachten, tot hij eindelijk aan de beurt was.
Maria was nu van het ezeltje afgestapt, het was nu zo druk overal. Toen ze de poort door waren, liep Jozef dadelijk naar de herberg. Hij vroeg: Is er hier nog 'n plaatsje voor Maria en mij? We hebben zo'n lange reis gemaakt en zijn zo moe. Kunnen we hier vannacht blijven?
O nee, loop maar gerust door, zei de baas van de herberg, alles is vol, je komt te laat. Er is geen plaats meer. En meteen ging de deur dicht. Daar stond St. Jozef nu. Hij keek eens naar de lucht. Het werd al zo donker. 't Begon ook al wat kouder te worden.
Toen keek hij naar Maria. Hij schrok er van. Wat zag Ze bleek! Och, hij wist het wel: Maria was zo moe. St. Jozef nam het ezeltje weer bij de teugel en zei: Kom, Maria, laten we maar verder gaan, in de herberg is alles vol. En die lieve Maria mopperde nu ook niet, nee hoor, Ze keek toch nog zo blij en Ze wist zo goed, dat haar Kindje nu zéker wel gauw zou komen.
St. Jozef dacht: Er wonen zoveel mensen in Bethlehem, want kijk eens, wat 'n huizen er staan, o, daar zal toch zeker nog wel 'n plaatsje voor ons over zijn. St. Jozef klopte aan: klop.... klop.... ging het op de deur. Kunnen we hier vannacht blijven.... We hebben zo'n lange reis gemaakt?.... O nee, geen | |
[pagina 46]
| |
plaats.... en flap.... de deur ging weer toe. St. Jozef kreeg de tranen in zijn ogen. Moest hij nu Maria vannacht hier in de kou laten staan?.. Nee, dat wilde hij niet! Als Maria maar ergens 'n plaatsje in huis kreeg, hij wilde gerust buiten blijven.... Die goede St. Jozef toch, hé?
Weer klopte hij aan bij veel deuren. Hij wees op Maria en zei: Och, zie eens hoe moe en bleek Ze er uit ziet, is er niet één plaatsje over, waar Maria vannacht uitrusten kan, ik zal wel buiten blijven.
Maar, kindje, hoor nu toch eens.... de mensen luisterden niet eens naar St. Jozef; ze deden weer gauw de deur dicht. Er was nergens plaats voor hen.
De engeltjes uit den hemel keken op aarde en zagen Maria en Jozef daar staan. O, zeiden ze tegen elkaar, zie toch eens. Maria en Jozef staan daar zo alleen in de kou en er is niemand, bij wien ze mogen binnenkomen. En kijk eens, hoe moe Maria er uit ziet. De engeltjes kregen zo'n medelijden. Vind jij het ook niet erg, kindje? Wil jij die lieve Maria en dien goeden St. Jozef nu eens blij maken? - Ja, dat kun je! Moeder zal je eens verklappen hoe. Luister! Gingen Maria en Jozef mopperen, toen al die deuren dichtklapten? Nee, hè, Ze bleven toch evengoed zo blij. En daarom keek God, die goede Vader uit den hemel, zo graag naar hen. Weet je, wat Maria nú zegt: Ik vind het zo fijn, als de kindertjes ook altijd blij kijken en zo blij zijn net als ik dat was, want dan zijn het brave kindertjes van God. Vader in den hemel houdt zoveel van blije kindertjes. | |
[pagina 47]
| |
De geboorte van JezusDe engeltjes staken de sterrelichtjes al op aan den donkeren hemel, de maan kwam ook al om 't hoekje van de wolken kijken en.... nog stonden Maria en Jozef op straat, omdat er bij de mensen geen plaats voor hen was. Maar daar ineens moest St. Jozef ergens aan denken. Hij wist, dat er dichtbij in de buurt nog een stal was, een beestenstal. In Bethlehem hadden de mensen veel schapen, daar moesten herders voor zorgen. Die schaapjes bleven 's nachts ook wel buiten; alleen als het hard regende of erg koud was, dan gingen de herders met hun schaapjes naar dien stal. St. Jozef keek Maria eens aan en zei: Ik weet hier dichtbij een stal. Zullen we daar maar heen gaan? 't Is toch beter, dan hier buiten te blijven. 't Wordt koud en 't is zo donker overal. Maria knikte en liep Jozef achterna. O, Ze was toch zo moe, Ze kon haast niet meer verder. Gelukkig maar, dat het niet meer ver af was, en dat St. Jozef zijn lantaarn meegenomen had op reis. Want 't was overal zo donker. Hij hing de lantaarn op aan 'n spijker. Nu konden ze alles goed zien. De stal was wel flink groot, van voren was hij helemaal open. St. Jozef liep eens verder naar binnen. Maar.. o.. wat schrok hij. Wat zag het er hier vuil uit en.. het rook zo vies. Achter 'n hogen voerbak zag hij een os staan, die hem met grote ogen aankeek. St. Jozef zag, dat er nog 'n plaatsje over was en daarom zette hij zijn ezeltje er maar naast. Overal lag vuil stro. Moest hij nu Maria hier in deze vuile stal brengen.. Nee hoor, dat wilde hij niet. En wat deed hij nu? Hijzag in 'n hoek nog wat schoon stro liggen, al het vuile veegde hij eerst eruit. Toen zocht hij 'n goed plaatsje op, waar Maria uit kon rusten. Achteraan in den stal, daar was het niet zo koud ook. Maria was er zo blij om. Wat was St. Jozef toch goed voor Haar. En weet je, wat Jozef nu deed? Hij bleef zelf vooraan in den stal. Hij was immers helemaal open. Er kon wel eens iemand binnen | |
[pagina 48]
| |
komen.... Hij zou wel de wacht houden. 't Was nu heel, héél stil in 't stalletje, en ook buiten hoorde je niets, er kwamen steeds maar meer sterretjes aan den donkeren hemel.
Maar opeens midden in den nacht.. Wat is dat?.. Overal licht, van dat mooie gouden licht. St. Jozef schrok even.. Hij keek eens rond. Nee, buiten was alles donker, maar.. zie, daar van binnen in 't stalletje, daar kwam dat gouden licht vandaan. St. Jozef loopt nu naar binnen en.. luister eens, m'n kindje, wat hij nu wel zag. Hij ziet daar Maria en.. in haar armen draagt Ze een lief Kindje: het Kindje Jezus. Ja, in dien nacht was God de Zoon op aarde gekomen in dat vuile stalletje in Bethlehem. En nu droeg Maria het Kindje Jezus in haar armen.
O.. wat was dat toch mooi! Moeder Maria met haar Kindje.. St. Jozef bleef er stilkens een poosje naar kijken. Maar och.. hoor nu, het Kindje begint te schreien. Het is ook zo koud in het stalletje. Maria keek St. Jozef eens aan. Och, waar moest Ze nu haar lieven, kleinen Jezus in neerleggen? Ze had immers geen wiegje, Ze had geen dekentjes, Ze had maar een paar dunne doekjes. Gauw wikkelde Ze haar Kindeke in de doekjes en hield Het héél dicht tegen Haar aan. Ze sloeg haar eigen blauwen mantel om 't Kindje heen en zei: Zoet maar, lief Kindeke, Moeder zal je warmen.
En hoor eens, wat St. Jozef ondertussen had gedaan! Hij had gezien, dat er achter in den stal nog een voerbak van de beesten stond. Hij zocht het schoonste stro, wat er te vinden was bij elkaar en zette nu 't kribbetje midden in den stal, vlak bij de lantaarn. Moeder Maria nam haar kleinen Jezus en legde Hem heel voorzichtig neer in het kribje. Maar 't Kindeke bleef maar schreien.. De doekjes waren ook zo dun.. en het stro was zo hard. Die lieve Moeder Maria had haar Kindje zo graag 'n mooi wiegje en warme dekentjes gegeven. Ze wist zo goed, wie haar Kindje was. Dat Kindje, dat daar huilde, van kou en armoe, was God de Zoon Zelf. Uit dien mooien hemel gekomen op de aarde. En weet je, wat Maria en Jozef nu deden? Ze knielden neer bij 't kribje. Zie eens, hoe mooi! Maria heeft haar handen gevouwen en kijk St. Jozef eens? Hij buigt heel diep, want hij weet het óók zo goed: Maria's Kindje is God. Ook engeltjes uit den hemel kwamen en bogen heel eerbiedig voor het Kindje in het kribbetje. En ze zeiden tegen elkaar: Kijk nu toch eens.. daar in dat kribje ligt het heiligste Kindje van de wereld! Dat is God de Zoon. Hij kwam nu in dezen donkeren nacht op aarde om voor de mensen den hemel weer open te maken. Hoe lief toch! Wat houdt Jezus toch veel van de mensen. Ze zagen wel, hoe dun de doekjes waren en hoe arm het was in het stalletje. En die kleine Jezus kwam immers uit dien mooien hemel, waar 't altijd even heerlijk is, waar 't altijd feest is. Maar dat wilde Jezuke, om ons te helpen in den hemel te komen. Jezuke houdt zoveel van je. Hij wil je zo graag in den hemel hebben. En daarom kwam Hij uit dien mooien hemel in dat stalletje van Bethlehem.
Je weet toch wel: de hemel was op slot en die kon alleen open, als God de Zoon | |
[pagina 49]
| |
GEBOORTE VAN KINDEKE JEZUS
| |
[pagina 50]
| |
op aarde kwam. En toen Hij kwam.. vond Hij zo'n stal, zo arm, en zo koud. En toch kwam Hij.
Dank het lieve Kindje Jezus maar eens:
Lief Jezuke, ik dank U,
dat U een klein Kindje wilde worden.
Vind je het niet erg, dat Jezuke zo schreit?
Maar hoor eens, kindje, zal moeder eens verklappen, hoe jij die traantjes kunt afdrogen....
Als je een braaf kindje, een heel braaf kindje bent. Als Jezuke ziet, dat je straks weer lief gaat spelen met broer en zusje en geen ruzie maakt, dan maak je Jezuke zo blij en dan gaan al z'n traantjes weg. Dat wil je wel, hè? Zeg het Hem maar gauw:
Jezus, Kindje klein,
Ik wil een lief, braaf kindje zijn.
| |
De herders bij den kleinen JezusIn dien heiligen nacht, toen het Kindje Jezus op aarde kwam in het stalletje van Bethlehem, gebeurde er daar buiten op de wei ook iets. Daar waren herders, die op de schaapjes pasten. Schaapjes blijven 's nachts bijna altijd buiten, maar dan mogen ze daar niet alleen blijven. Neen, want dan zouden er wel eens 'n paar weg kunnen lopen. Daarom zijn er dan altijd een paar mannen en ook wel jongens bij de schaapjes. Die heten herders.
Nu, daar in de wei van Bethlehem waren ook herders met hun schaapjes. 't Was er wel donker, want 't was nacht; alleen de sterretjes aan den hemel gaven een klein beetje licht. Maar de herders konden toch hun schaapjes nog goed zien en liepen ook wel eens rond om te kijken, of er hier of daar geen schaapje wat te ver weg liep, want dat mocht niet. Ze moesten goed op de schaapjes passen. 't Was bijna midden in den nacht. En 't was er zo stil, zo stil, want alle mensen sliepen. Maar.. wat was dat nu?.. De herders schrokken er van en de schaapjes kwamen ook al aangelopen. Opeens was die donkere hemel vol licht.. van alle kanten schitterde het van mooi | |
[pagina 51]
| |
gouden licht. Maar.. er was nog meer.. Wat hoorden ze daar.. de herders zetten hun oren wijd open en luisterden stil.. ja.. dat was zingen. Ze hoorden het nu duidelijk, eerst zachtjes daar heel in de verte, maar.. 't kwam dichter en dichter bij. Ze hoorden het nu zo goed en wat was dat mooi. Neen, zo mooi zingen hadden de herders toch nog nooit gehoord.
En wie deden dat nu? De engeltjes uit den hemel. Ze waren uit den hemel gekomen, om 'n mooi liedje te zingen van den kleinen Jezus, Die nu op aarde was gekomen. En daar ineens komt er zo'n grote engel vlak bij de herders. O, wat schrokken ze! De engel zag dat wel en luister nu eens, wat hij zei: Schrikt maar niet, hoor, herders. Ik kom uit den mooien, schonen hemel en ik heb jullie zo iets fijns te vertellen. Nu waren de herdertjes niet bang meer. Ze keken naar boven omhoog. Hé, wat blonk die engel mooi, wat was hij prachtig. Ze waren heel stil en dachten: Wat voor fijns zou die engel ons nu te vertellen hebben?
De engel praatte nu weer verder en zei: Herders, in dezen nacht is God de Zoon 'n klein Kindje geworden. Hij is vanuit den mooien hemel op de aarde gekomen. En nu zal ik jullie ook eens zeggen, hoe je dat Kindje kunt vinden. Dat Kindje ligt niet in een wiegje, nee, je kunt het vinden in een kribbetje, 't heeft geen dekentjes, nee, Het heeft enkel maar wat doekjes, daarin is het Kindje gewikkeld. Doodstil hadden de herdertjes geluisterd. 't Was ook zo mooi, wat de engel hun vertelde. Nu zongen de andere engeltjes nog 'n mooi liedje en.. weg vlogen ze weer, terug naar den mooien hemel. Het gouden licht was nu verdwenen, het was weer donker buiten op de wei. De herdertjes durfden nu wel weer samen te praten. O, o, wat hadden ze elkaar veel te vertellen. Heb je 't goed gehoord, zei een oude herder, dat heilige Kindje, wat vannacht geboren is, komt recht uit den hemel, het is God. Maar hebben jullie ook goed gehoord, wat de engel nog meer zei? Het heeft niet eens 'n wiegje en dekentjes. Och, wat zal het Kindje het koud en arm hebben. Ja, zei toen een andere herder: laten wij maar gauw er naar toe gaan, ik wil het Kindje zo graag zien. Ik houd zoveel van het Kindje. Ja, kom, laten wij maar gauw heengaan, zeiden nu alle herdertjes. Maar waar zullen we het Kindje nu kunnen vinden, vroeg er een. Och, 't zal wel niet zo ver af zijn, zei de oude herder weer. En in 'n mooi huis zal Het ook wel niet zijn. Anders zou het wel in een wiegje liggen en warme dekentjes hebben. We moeten het zoeken. Zo praatten die herdertjes samen onderweg. Ze hadden al 'n poosje gelopen en.... daar riep een van de herders: Kijk eens, daar ginder zie ik 'n lichtje branden. 't Komt uit dat stalletje.. Ja maar, zei toen weer 'n ander: in dat vuile stalletje zal dat heilige Kindje toch niet zijn....
Maar waarom brandt er dan een lichtje, dan moet er toch iemand in zijn. We moesten toch maar eens gaan kijken, zeiden ze. Vlug stapten ze nu door.
St. Jozef hoorde buiten wat aankomen. Hij ging eens kijken en zag nu de herdertjes. Hij wist wel, dat deze herders brave mensen waren en daarom zei hij zachtjes: Komt maar gerust binnen.... maar lopen jullie zachtjes, want het Kindje slaapt nu. De herdertjes liepen nu op hun tenen naar binnen, ze wilden het Jezuskindje niet wakker maken. En wat zagen ze nu? | |
[pagina 52]
| |
'n Lief klein kindje, Het lag in 'n kribbetje op wat hard stro en 't was gewikkeld in een paar dunne doekjes. Naast het kribbetje knielde Moeder Maria, met haar handen zo eerbiedig gevouwen voor haar heilig Kindje. Toen Ze de herders zag, knikte Ze zo lief en blij naar hen. Eerst waren de herdertjes een beetje verlegen en bang, maar toen ze die lieve Maria zagen, die zo vriendelijk en blij naar hen lachte, was alle bangheid meteen over. Ze kwamen nu dicht bij het kribje. Ze konden het Kindje nu heel goed zien. Ze deden net als Maria en knielden neer. De herdertjes wisten het ook wel: Dat kleine Kindje daar in dat kribje is geen gewoon Kindje, dat is de heilige God.
Als moeder van lieve Heertje weer een nieuw kindje er bij krijgt, komen er ook wel eens grote mensen naar moeders kindje kijken. Gaan ze dan knielen bij de wieg? Natuurlijk niet, hè. Maar Maria's Kindje was God zelf, God de Zoon. En daarom deden de herdertjes dat. En.. wat gebeurde er nu? Het lieve Jezuskindje werd wakker. De herders hadden wel heel zachtjes gelopen, maar kleine kindjes worden altijd heel gauw wakker. En.. zie.. de kleine Jezus strekte héél wijd Zijn armpjes uit. 't Was net, of Jezuke wilde zeggen: Och, beste herdertjes, wat ben Ik toch blij, dat jullie gekomen bent. Ik houd zoveel van jullie, want jullie zijn brave herders.
Maria tilde nu even haar Kindje omhoog, nu konden ze Het nog beter zien. Ze mochten Jezuke allemaal een hand geven en.... kleine Jezuke lachte tegen hen. O, o, wat waren de herders blij. Nog nooit in héél hun leven waren ze zo blij geweest als nu in dezen nacht. Na een poosje zei Maria: Beste herdertjes, jullie moeten nu gaan, hoor. Mijn Kindje wordt moe en moet nu weer gaan slapen. Je mag gerust nog eens 'n keertje terugkomen, dat heeft mijn lieve Kindje graag. Hij ziet jullie zo graag bij Zijn kribje. Dat beloofden ze nu. Ze knielden weer zo mooi neer voor het Kindje, zeiden Maria en Jozef goeden dag en héél, héél zachtjes gingen ze weer weg. Ze dachten den helen tijd maar aan den kleinen Jezus, Die daar lag in Zijn kribje voor ons, om voor ons den hemel open te maken.
Jij zou ook wel graag bij die herdertjes geweest zijn, hé, mijn kindje? Nou, moeder ook wel. Dan zou Jezuke tegen jou ook wel even gelachen hebben, zou 't wel? Maar je kunt dien kleinen Jezus nu ook wel blij maken, net als die herders. Als jij nu vandaag eens héél gauw doet, wat moeder zegt, dadelijk.... dan gaat Jezuke lachen, dan is Zijn hartje zo blij. En jíj wil het lieve Jezuskindje toch ook wel blij maken, hè? Het stro van het kribje is zo hard en Hij | |
[pagina 53]
| |
heeft het zo koud. Maar als jij nu vandaag een héél gehoorzaam en braaf kindje bent, dan voelt Jezuke niet meer, dat het stro zo hard is, dan heeft Hij het niet meer zo koud. Jezus steekt dan naar jou ook héél wijd Zijn armpjes uit, net of Hij wil zeggen: Je bent Mijn liefste kindje. Zou je dat graag willen? | |
Hoe graag Jezus ons bij zijn kribje zietNatuurlijk vertelden de herdertjes overal, wat er dien nacht gebeurd was, toen ze in de wei de wacht hielden bij de schaapjes, en hoe lief de kleine Jezus naar hen had gelachen, toen ze bij Hem waren geweest. De kindertjes, die dat hoorden, vroegen of ze toch ook eens 'n keertje naar 't stalletje heen mochten om het Kindje te zien. En ja hoor, ze mochten!En wat deden die kindertjes nu! Ze vroegen aan hun moeder, of ze wat mochten meenemen voor het Kindje. Het Kindje was immers zo arm. Het had niet eens een bedje en dekentjes. De moeders van die kindertjes waren zelf ook arm en toch gaven ze allemaal wat mee voor het arme Jezuskindje. O, wat vonden die kindjes dat fijn. Ze liepen zo vlug als ze konden, om toch maar gauw bij het stalletje te zijn. Maria zag ze aankomen en knikte zo lief naar hen. Ze zei: Komen jullie maar binnen. Mijn Kindje is nu wakker. Wat zal Het toch blij zijn, als Het jullie ziet. En dat was ook zo. Toen Jezuke al die kindertjes om Zijn kribbetje zag staan, lachte Hij zo lief en blij. Net als Hij bij de herdertjes had gedaan, strekte Hij ook nu weer wijd Zijn armpjes uit, net of Hij zeggen wilde: Wat ben Ik toch blij, dat jullie gekomen bent. De kindjes stonden maar te kijken. Zie je ze hier staan. Kijk dat kleintje daar op z'n teentjes. Het kan er niet goed bij. En zie eens, wat ze voor Jezuke hebben meegebracht. Een dekentje, een lakentje. Kijk, een kindje heeft wat melk meegekregen. Daar kan Moeder Maria fijne pap van koken voor haar Kindje. Jezuke keek en lachte maar.. En weet je, wat Maria deed? Ze nam Jezus uit het kribje op haar schoot en alle kindjes mochten nu rondom Haar komen staan. Hè, nu konden ze allemaal het Kindje goed zien.. Maria zei: Ik ben zo blij, dat je allemaal wat voor mijn Kindje hebt meegenomen. Dank je wel, hoor! Jullie zijn beste kindertjes. Nu mogen jullie ook allemaal kleinen Jezus een handje geven. Nou maar, dat vonden ze fijn! Toen legde Maria het Kindje Jezus weer in het kribbetje. Het werd moe en moest gaan slapen. Maria zei de kindertjes goeden dag en blij gingen ze nu weer naar huis terug. De kleine Jezus had hen toch zo blij gemaakt. Jij zou ook wel graag met die kindertjes mee zijn geweest, is het niet? En als je aan moeder gevraagd had: Moeder, mag ik ook mee naar het stalletje, naar 't kribje van Jezus, dan had moeder zeker gezegd: Ja hoor, kindje, ga jij maar gauw mee. | |
[pagina 54]
| |
Maar dat hoeft mijn kindje niet te vragen. Jij mag ook naar Jezus' kribje. Luister maar. Al gauw is het weer Kerstmis. En als 't Kerstmis is, is het feest, groot feest. Dan is Jezuke jarig. Zal moeder eens verklappen, wat er dan hier in de kamer komt te staan? Een kerststalletje. Vader haalt het van boven, van den zolder en gaat den stal mooi klaar maken. Want.... daar komen Maria en Jozef in.... de herdertjes en engeltjes en als 't Kerstmis is, dan komt het kribje met den kleinen Jezus er in te staan. Moeder koopt dan ook mooie, gekleurde kaarsjes. Witte.. gele.. rode.. o zo mooi. En Jezuke vindt het zo fijn, als we allemaal bij Zijn kribje komen: vader en moeder en al de kindertjes. Dan lacht Hij ook zo blij naar ons net als bij de herders en de kindertjes. Maar dan wil je zeker ook wel graag wat aan den kleinen Jezus geven. En kijk nu eens hier....
Hier zie je ook een vader en moeder met kindertjes. Allemaal staan ze rondom het kribje. En zie nu eens, wat die kindjes bij zich hebben. Allemaal bloempjes. Hè, hoe mooi! Rode en witte, blauwe en gele bloempjes. Waar zouden ze die toch vandaan hebben? Nee, ze hebben ze niet gekocht! Ook niet in den tuin geplukt. Als 't Kerstmis is, is het overal koud, dan groeien er geen bloempjes meer. Moeder weet wel, hoe ze aan die bloempjes komen. Kom nu eens heel dicht bij me, dan zal moeder het je eens vertellen. Zie je dat kindje met dat mooie rode roosje? Dat kindje kreeg van haar moeder een lekker koekje, omdat ze zo braaf was geweest. En weet je, wat ze nu deed? Ze ging naar haar broertje toe, en gaf broertje ook de helft van het koekje? Was dat niet lief? En luister eens, wat er toen gebeurde! Daar van binnen in haar hartje kwam een mooi roosje. Een roosje van liefzijn. Nog veel mooier dan de roosjes uit den bloemenwinkel. Kijk, dat geeft ze nu aan den kleinen Jezus. O, wat is Jezuke daar blij mee. En zie eens, hoe Moeder Maria naar dat kindje lacht. 't Is net, of Maria zegt: Beste kindje, wat geef jij toch een mooi cadeautje aan Jezus! En zie daar dat kindje. Dat heeft haar handjes vol witte bloempjes. Hoe komt ze daar aan? Luister. Als het tijd is om te bidden, dan vouwt ze haar handjes mooi samen, doet haar oogjes stijf toe en o zo mooi bidt ze, wat moeder haar zegt. Dat kindje kijkt dan niet op, o nee. Ze weet wel, dat lieve Heertje zo graag ziet naar kindjes, die mooi bidden. En telkens, als ze zo mooi bidt, komt er 'n fijn wit bloempje in haar hartje. Kijk eens, ze heeft haar handjes vol. O, o, wat is Jezuke blij met al die witte bloempjes van mooi-bidden. Zulke mooie bloempjes groeien niet op aarde, die groeien alleen maar in ons hartje. En zie eens naar dit gele bloempje. Hoe komt het kindje er aan? 't Was tijd om te eten en moeder zei: Kom, broer, gauw je bouwdoos opruimen. Broer was juist bezig een hogen toren te bouwen. Hè, nog even doorgaan?.... Maar, nee hoor, broer deed het niet.... Hij ruimde dadelijk zijn bouwdoos op en kwam toen vlug naar moeder. En daar binnen in broers hartje kwam meteen dat mooie bloempje van gehoorzaam-zijn. Daarom lacht de kleine Jezus ook zo lief naar broer.
Jij wilt Jezuke zeker ook wel graag zulke mooie bloempjes geven, is 't niet? Als 't Kerstmis is en 't stalletje staat in de kamer, dan moet | |
[pagina 55]
| |
KINDEREN BIJ DE KRIBBE
| |
[pagina 56]
| |
je zorgen, dat je een heel ruikertje van zulke bloempjes klaar
hebt. Elke dag één en het zijn nog wel tien dagen. O, wat zal dat fijn zijn! Moeder zal 't je wel helpen onthouden. Straks, als het tijd is om naar bed te gaan, héél mooi je avondgebed bidden. Dat wordt zo'n mooi wit bloempje voor Jezus voor het Kerstfeest. Je engelbewaarder kan in je hartje kijken en als hij daar dan dat mooie bloempje ziet, gaat hij vast naar Moeder Maria en zegt: Maria, kijk dat kindje eens, dat heeft zo'n mooi cadeautje voor uw kleinen Jezus. En dan zegt Maria: Maar engeltje, hoe komt dat kindje aan zo'n mooi bloempje? 'n Bloempje van mooi bidden, Maria, en 't gaat er elke dag nog 'n bloempje bij maken. O, zegt Maria dan, ik kom vast elke avond even kijken, of er weer 'n bloempje bij gekomen is. Jezuke is er zo blij mee.
Weet je, wat Maria en je engelbewaarder zo graag willen? Je helpen om zulke mooie bloempjes klaar te maken. Maar dan moet je slim zijn en het vragen, of zij je willen helpen. Dan doen ze het zeker.
Maria, help me mooie bloempjes te plukken voor Jezus.
H. Engel, help uw kindje.
Lief Kindje in het kribje,
Ik kniel hier even neer.
Ik breng U nu mijn bloempje
En vraag Uw zegen, Heer.
| |
De drie koningen bij JezusNu moet je toch eens luisteren, kindje, wie er op 'n goeden dag het stalletje kwamen binnen gelopen.. Koningen! Ja, drie rijke, deftige koningen. En die koningen kwamen alle drie uit een vreemd, ver land. Eén koning kwam uit het land, waar de negertjes wonen, de bruine en zwarte negertjes. Die koning was zelf ook helemaal zwart, dat was een neger-koning. Hoe kwamen die nu zo maar bij Jezuke? Hoe wisten ze, dat God de Zoon naar de aarde was gekomen? Dat zal moeder je nu eens gaan vertellen.Die koningen keken 's avonds vaak naar den donkeren hemel, waaraan de pinkelende sterretjes zo hoog stonden te schitteren. Op een avond, toen ze weer zo stonden te kijken, zagen ze ineens 'n hele grote ster. Ze stond heel laag en haar gouden straaltjes vielen op de aarde. Nog nooit hadden de drie koningen zo'n mooie grote, gouden ster gezien. Ze moesten er maar aldoor naar kijken. Maar, wat was dat nu? 't Was precies, of die ster naar hen wenkte, aldoor maar wenkte: Koningen, komt mee, komt mee! | |
[pagina 57]
| |
Hoe kwam die vreemde, grote ster daar toch?
Wel, die had lieve Heertje daar aan dien donkeren hemel neergezet voor die brave koningen, om hun te laten weten, dat God de Zoon nu op de aarde was gekomen. Want zie, ineens wisten de koningen, waarom die ster daar stond. Weet je wat ze tegen elkaar zeiden: O, die gouden ster daar staat er vast, omdat een heel voornaam Kindje op de aarde is gekomen. Je weet nu ook al, wie dat voorname, hoge Kindje is: dat is het heilige Kindje Jezus, God Zelf, God de Zoon.
En die ster wenkt ons, zei de zwarte koning. Zij blijft maar wenken: Koningen, komt mee!
Maar die drie brave koningen hielden al zoveel van den kleinen Jezus. Ze zeiden: Laten we maar op reis gaan en het Kindje zoeken, tot we het vinden. | |
[pagina 58]
| |
Ja, laten we naar het Kindje toe gaan om Het te groeten. Maar waar moeten we dan heen? Waar woont het heilige Kindje? Dat wisten de koningen niet.
Ze riepen nu hun knechten en zeiden: We gaan naar een ver land toe om een heel hoog en voornaam Kindje te groeten, dat pas op de aarde is gekomen. Daarvoor moeten we een lange reis maken. Maakt maar vlug alles voor de reis klaar. De knechten bogen voor de koningen en deden precies, zoals het hun gezegd was.
Zulke deftige koningen gingen natuurlijk niet op reis met een ezeltje. Ezeltjes waren voor arme mensen. Ze gingen ook niet op een paard. De koningen waren natuurlijk heel rijk. Zij gingen op reis op grote, prachtige beesten: kamelen. Zie dien kameel eens. Kijk eens, hoe hoog hij zijn kop opsteekt. Die kameel vindt het zeker wel prettig, dat de koning met hem zo'n lange, verre reis gaat maken.
Maar weet je, wat de knechts nu deden? Ze legden mooie prachtige kleden over de kamelen heen, want de koningen moesten er toch op zitten. Kleden met gouden kwastjes aan de kanten en kleine belletjes er tussen. Hé, wat stond dat fijn! Er gingen ook 'n paar knechten mee op ezeltjes om de pakken mee te dragen, waar alles inzat voor de grote reis.
Toen alles klaar was, stapten de drie koningen op hun mooie kamelen en de reis begon. Ze keken elkaar eens aan en vroegen: Welken kant zullen we opgaan? Ze keken eens even rond, maar luister toch eens, kindje, wat er nu gebeurde.... Die grote, gouden, blinkende ster, die aldoor heel stil aan de lucht had gestaan, bewoog zich. En wat zagen de koningen nu? Die ster ging recht voor hen uit. Die ster wees hun precies den weg. Ze hoefden maar eventjes omhoog te kijken en dan wisten ze precies welken kant ze op moesten. Als het avond was, stapten de drie koningen van hun kamelen af en gingen dan wat uitrusten. Ja, ze werden héél moe van de reis, want het duurde zoveel dagen voor ze bij Jezuke waren. Maar ze hielden zoveel van Jezus en daarom vonden ze het niets erg, dat ze zo moe werden. Eindelijk na héél veel dagen waren ze gekomen in het land, waar Jezuke woonde. De mensen kwamen allemaal de straat opgelopen en zeiden: Kijk nu toch eens, wie daar aankomen. Drie rijke, deftige koningen! Wat een mooie kamelen. Maar de drie koningen reden maar door, want de grote gouden ster ging nog steeds verder. Maar wat was dat nu? Toen ze bij een kleinen, armen stal waren gekomen, stond de ster ineens stil. De koningen keken elkaar aan en één koning zei: Dat hoge, voorname Kindje zal toch niet in een stalletje wonen? In een stal wonen toch enkel beesten. Ja maar, zei de andere koning, de ster blijft hier stil staan. Kom, we moesten toch maar afstappen en het stalletje binnengaan. Dadelijk kwamen de knechts van de koningen om hen te helpen bij het afstappen en om de kamelen vast te binden. De drie koningen hadden voor het Kindje Jezus ook cadeautjes meegenomen. Koningen zijn rijk, hè en hebben véél geld. Zij kunnen wel dure cadeautjes geven en dat deden ze ook. Ze droegen die in hun handen en liepen zo het stalletje binnen. En wat zagen ze daar? Het heilige Kindje Jezus met Zijn lieve Moeder Maria.. Maria zat daar met Jezuke op haar schoot. St. Jozef stond achter | |
[pagina 59]
| |
AANBIDDING DER KONINGEN
| |
[pagina 60]
| |
in het stalletje en keek naar hen. O, wat was dat mooi: Moeder Maria met haar Kindje!.... En wat deden die deftige koningen nu.... Net als de arme herders hadden gedaan. O, zo diep en mooi bogen ze voor den kleinen Jezus. Ze legden hun gouden kroon neer voor Jezuke. De drie koningen wisten wel: dat Kindje, dat Maria op haar schoot heeft, ziet er wel arm uit, maar Het is het rijkste, voornaamste Kindje van de hele wereld: Het is God Zelf, God de Zoon. Wij zijn wel koning, maar dat Kindje is véél, véél hoger. Daar moeten wij voor knielen. Dat moet iedereen.
Nu brachten ze hun cadeautjes naar Jezuke. Jezuke lachte zo blij naar hen. Hij wist wel, dat de drie koningen zo'n lange reis hadden gemaakt en zoveel van Hem hielden. En kijk, Jezuke strekte héél wijd Zijn armpjes uit, net of Hij wilde zeggen: Ik zie wel, dat jullie veel van Mij houden, dat vind Ik fijn, Ik ben ook blij met die mooie cadeautjes. En wat deed die lieve Moeder Maria? Luister toch eens.. Alle drie koningen mochten haar kleinen Jezus even in de armen dragen. O, wat vonden ze dat fijn. Nog nooit in héél hun leven waren de koningen zó blij geweest. Jezuke maakte hen zó blij. Och, dat doet Jezuke altijd. Als Hij ziet, dat je veel van Hem houdt, dan maakt Hij je zó blij. De drie koningen hadden wel altijd bij Jezuke willen blijven, maar dat ging natuurlijk niet, ze moesten nu weer naar hun eigen land terug. Ze zeiden Maria en Jozef goeden dag, knielden vol eerbied voor het Kindje Jezus neer en bogen weer héél diep voor Hem. Ze stapten weer op hun mooie kamelen en reisden terug naar hun land. Moeder Maria nam haar Jezuke op haar arm en wat zag Ze: twee blije, lachende oogjes. Maria wist héél goed, wie haar Kindje zo blij hadden gemaakt en waarom Jezus zo lachte. Natuurlijk die drie koningen. Zou jij Jezuke nu ook eens blij willen maken? Maria vindt het zo fijn, als Jezuke zo lief lacht. Dan moet je net doen als de drie koningen: véél van Jezuke houden, en Hem ook een cadeautje geven. Een mooi rood, wit of geel bloempje, daar van binnen in je hartje, is 't liefste cadeautje voor Jezus.Ga naar voetnoot1) Zeg maar gauw aan Jezuke, dat je Hem vandaag weer zo'n mooi bloempje gaat geven, dan zijn Jezus en Maria er nu al blij om.
Jezuke, ik ga U vandaag weer een mooi bloempje geven, een bloempje van....Ga naar voetnoot1)
Moeder Maria, help me daarbij, ik ben nog zo klein.
| |
[pagina 61]
| |
Koning Herodes wil het Kindje Jezus dodenNiet zo heel ver van Bethlehem af lag een grote stad en in die stad stond 'n prachtig groot huis, o zo'n deftig huis. Een paleis noemden de mensen het. Want weet je, wie er in dat deftige huis woonde? Een koning. Koning Herodes. Maar het was een heel andere koning dan die drie brave koningen, die uit verre landen waren gekomen om het Kindje Jezus te groeten en mooie cadeautjes te geven. Koning Herodes was niet braaf. O nee! Hij hield niet van den lieven Heer en ook niet van Jezuke. Jezuke is God de Zoon. Nu had koning Herodes gehoord, dat het Kindje Jezus op de aarde was gekomen. Maar hij wist niet, waar het Kindje woonde. Koning Herodes dacht: Ik wil weten, waar het Kindje woont, ik moet het weten.
In het paleis van den koning waren veel wijze en geleerde mannen, dat zijn mannen, die o zo knap zijn en heel veel weten. Vader is ook heel knap, hè, want die weet ook heel veel. Maar de mannen, die bij den koning in huis woonden, waren nog veel knapper, o die wisten zo veel! Ze moesten bij den koning komen en koning Herodes zei: Ik weet, dat er 'n heel voornaam Kindje op de aarde is gekomen, maar ik weet niet, waar Het woont. Gaan jullie dat maar eens uitzoeken en als je het weet, moet je het me dadelijk komen zeggen. Die wijze en geleerde mannen hadden het gauw gevonden. Dadelijk gingen ze naar koning Herodes en zeiden: Herodes, we weten, waar het voorname Kindje woont. In Bethlehem, daar kunt u Het vinden. Die wijze mannen dachten: De koning wil zeker naar het Kindje toe gaan om het te groeten. Maar, o nee, hoor. Daarom was het niet. De koning zei niets terug, maar weet je wat hij dacht..? O kindje, zo iets ergs, zo iets lelijks.... moeder durft het bijna niet hardop te zeggen. Koning Herodes dacht: Ik ga het Kindje doodmaken.... Daarom moesten die geleerde mannen hem zeggen, waar Jezuke woonde. Koning Herodes zei het nog wel aan niemand, maar Eén was er, Die er alles van wist. O.L. Heer, die goede Vader in den hemel, wist het ook. Voor God kun je immers geen geheimpje hebben. Hij weet immers toch altijd alles. Gelukkig maar!Want luister eens, kindje. O.L. Heer keek eens naar het stalletje en zag daar het heilige Kindje Jezus. Nee, dacht de lieve Heer, het Kindje Jezus mag niet dood. Ik zal wel zorgen, dat die slechte koning Herodes Jezuke niet vinden kan. En wat deed God nu.... Luister.... 't Was nacht. Op de aarde was het nu donker, alleen aan de donkere lucht stonden de gouden sterretjes en ook de maan kwam van achter de zwarte wolken gluren. | |
[pagina 62]
| |
't Was nu héél stil op de wereld! De mensen sliepen.... Ook in het stalletje van Bethlehem was het stil. Maria en Jozef sliepen en ook Jezuke in Zijn kribbetje. Maar de goede Vader daarboven in den hemel waakte over hen. Om Zijn troon stonden veel heilige engelen diep gebogen. Lieve Heertje wenkte naar één van die engeltjes en dadelijk kwam het dichterbij. Alle engelen luisterden. Wat zou het engeltje mogen doen? 't Werd nu in den hemel ook héél stil, want God zei wat tegen het engeltje... Engel, vlieg jij eens vlug naar de aarde, naar het stalletje in Bethlehem.... Maak St. Jozef wakker en zeg, dat hij dadelijk met Moeder Maria en het Kindje Jezus moet vluchten naar een héél ver land, naar Egypte, want koning Herodes wil het Kindje Jezus dood maken. O.... wat schrokken al die engeltjes, toen ze dat hoorden! Zo'n slechte koning Herodes toch!
Het engeltje boog héél diep voor Gods troon en vloog zo vlug het kon naar de donkere aarde.... De gouden sterretjes schitterden nu nog meer, ze wilden zeker het engeltje wat bijlichten. Heel stil vloog de engel het stalletje binnen, recht naar. St. Jozef. St. Jozef schrok wakker van het gouden licht. Hij zag, dat de engel zo droevig keek. Wat zou hij me toch te vertellen hebben, dacht hij. En nu begon de engel te praten. Jozef, zei hij, ik kom van uit den hogen hemel. Ik kom met een boodschap van den lieven Heer. U moet dadelijk met Maria en het Kindje Jezus op reis gaan naar een ver land.. naar Egypte.. want koning Herodes wil Jezuke dood maken.. Meteen was het gouden licht uit het stalletje verdwenen, de engel was weer teruggevlogen naar den hemel. Die goede St. Jozef liep nu dadelijk naar Maria en vertelde Haar alles. O, wat schrok Maria....! Wat wilde koning Herodes? Haar liefste Jezuke doden....? Ze keek eens naar het kribje.... O, hoe lief lag Jezuke daar te slapen.... Maria kreeg de tranen in de ogen, toen Ze daaraan dacht....
Maar nu kon ze niet langer denken. Weg moesten Ze, vluchten.... ver weg. Waar naar toe? Naar Egypte.... zo wilde de lieve Heer het....
St. Jozef liep naar achter in den stal. Hij maakte het ezeltje los. Maria keek eens rond.... De reis was zo lang en er was zo weinig in het stalletje om mee te nemen onderweg. St. Jozef zag het ook. Hij keek Maria eens aan, net alsof hij wilde zeggen: Is dat alles?....
Hoe zullen wij onderweg te eten hebben? Luister nu toch eens, kindje, wat die lieve Moeder Maria zei: Och, beste Jozef, God, die goede Vader in den hemel, zal wel voor ons zorgen. Nu liep Maria vlug naar het kribbetje. Ze nam het slapende Kindje in haar armen. Maar Jezuke begon te schreien.... 't Was zo koud midden in den nacht, Jezuke sliep zo heerlijk.... Moeder Maria sloeg haar mantel om Jezuke heen en hield haar Kindje dicht tegen zich aan. Ze gaf Hem 'n kusje en zei heel lief: Arm Kindje, je bent nog zo klein en nu wil die boze koning Herodes je al dood maken.... Zoet maar, Kindje, schrei maar niet, je bent bij je Moederke en bij Moederke zal je niets gebeuren.... Toen werd Jezuke weer stil en schreide niet meer.
St. Jozef nam het ezeltje bij den teugel. Moeder Maria ging er op zitten, met | |
[pagina 63]
| |
haar lieve Kindje dicht tegen zich aan, haar mantel er om heen, om Het te warmen en zo begonnen ze de lange reis naar dat verre, vreemde land.
Arm Jezuke toch, hè kindje? En wat erg voor dien goeden St. Jozef en die lieve Moeder Maria.
Gelukkig maar, dat St. Jozef dadelijk met Moeder Maria en het Kindje Jezus op reis was gegaan. Want luister nu toch eens, wat die boze koning Herodes deed. 'n Koning heeft altijd soldaten. Jij hebt ook wel eens soldaten gezien, hè? Toen we laatst aan 't wandelen waren, kwamen we nog een hele rij soldaten tegen. Ze hebben een soldatenpak aan, en 'n sabel en 'n geweer bij zich. Koning Herodes liet zijn soldaten roepen. Zij moesten bij hem komen. Toen ze om hem heen stonden, zei koning Herodes: Luistert goed, wat jullie moeten doen. Jullie moeten dadelijk naar Bethlehem gaan en daar moet je alle kleine jongetjes dood maken. Horen jullie het goed, wat ik zeg? Alle kleine jongetjes. Jullie moeten naar alle huizen toe gaan, geen enkel huis mag je voorbij gaan. Koning Herodes wist niet precies, waar het Kindje Jezus woonde en nu dacht hij zo: Ik laat mijn soldaten naar alle huizen van Bethlehem gaan, dan komen ze ook wel in het huis, waar dat voorname Kindje woont. Ik laat mijn soldaten alle kleine jongetjes dood maken, dan is dat konings-Kindje er ook zeker bij. Daarom zei die lelijke koning dat tegen zijn soldaten.
Gelukkig maar, dat St. Jozef dadelijk op reis was gegaan. Na 'n poosje kwamen de soldaten in Bethlehem. O, hoe erg. Ze kwamen in alle huizen en als ze daar 'n lief klein jongetje zagen, pakten ze het beet en maakten het dood. O, wat huilden de moeders. Ze vroegen aan de soldaten: O, maak ons kindje toch niet dood. Ze riepen het zo hard ze konden, maar het hielp niet. Arme moeders toch, hè. Verbeeld je eens, dat er zo maar 'n soldaat de kamer zou binnenlopen, kleinen broer uit de wieg of de box zou nemen en hem dood maken. O, wat zou moeder dat toch erg vinden. Moeder zou ook gaan huilen. En jij? Hou jij veel van broertje? Zo ging het nu in Bethlehem, toen al die soldaten daar kwamen. Arme moeders en arme kindertjes, hè.
Maar weet je, wat lieve Heertje gedaan heeft met al die kindertjes? Hij heeft ze 'n heel mooi plaatsje in den hemel gegeven, héél dicht bij Zijn mooien troon. Die kindertjes zijn nu zo blij. Ze vinden het zo fijn, daarboven in den hemel bij lieve Heertje en de engeltjes. De soldaten deden precies, wat koning Herodes gezegd had, geen enkel huisje sloegen ze over en toch was het Kindje Jezus er niet bij. Die leefde nog, Die was nu op reis naar het verre, vreemde land.
Jij houdt wèl veel van Jezuke, hè? Zeg, kindje, ga jij vandaag nog eens het Kindje Jezus héél blij maken. Dan gaan Zijn traantjes weg. Dan gaat het Kindje weer lachen en dan zijn Maria en Jozef ook blij. En je weet nu ook al, hoe je Jezuke's traantjes kunt drogen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 64]
| |
Vanavond als je je avondgebedje bidt, vliegt je engeltje naar boven, naar dien mooien hemel. Hij neemt dan zo'n bloempje mee, dat daar groeide in je hartje en zegt: Kijk eens, Jezuke, dat bloempje is van mijn kindje op aarde. Het is voor U, dan is Jezus zo blij. Hij laat dat bloempje natuurlijk aan Maria zien en dan zegt Maria: O, o Jezuke, wat houdt dat kindje toch veel van U, het is toch een lief, braaf kindje.
Maria, help me een bloempje te geven aan Jezuke.
Kindje Jezus klein
Ik wil een lief, braaf kindje zijn.
| |
Reis naar en verblijf in EgypteWas donker buiten, toen Maria en Jozef met het Kindje Jezus op reis gingen. Toch durfde St. Jozef zijn lantaarn, die hij meegenomen had, niet aansteken. Niemand mocht het immers weten, dat ze gingen vluchten, anders zou de boze koning Herodes het misschien ook te weten komen. Het ezeltje moest daarom héél zacht lopen. Maar toen ze voorbij Bethlehem waren, liet Jozef den ezel wat vlugger lopen. Als Maria in de verte iemand zag aankomen, werd Ze vaak héél angstig. Wie zou dat zijn, dacht Ze dan. Zou het 'n soldaat zijn van den bozen koning, om mijn Kindje dood te maken? Dan hield die lieve Moeder Maria Jezuke nóg dichter tegen zich aan en sloeg haar mantel nog vaster om Hem heen, zodat niemand kon zien, wat Ze onder haar mantel droeg. Stil bad Ze dan: Och, goede Vader in den hemel, help ons, zorg voor mijn Kindje.... De lieve Heer hoorde dat wel en Hij zorgde ook, dat niemand het Kindje kon vinden.
Maar o, de reis was zo moeilijk, Jezuke was ook nog zo klein. Met kleine kindjes, die nog niet kunnen lopen, op reis gaan is niet gemakkelijk.... Als moeder het soms 'ns 'n heel enkel keertje doet, dan gaat moeder altijd met den trein of met de auto. En 's avonds komt moeder dan weer thuis, hé. Want daar staat de wieg, waar moeders kleine kindje in kan slapen. Zou moeder midden in den donkeren nacht op reis gaan?
Maria en St. Jozef moesten dat nu wel. Zij waren arm en hadden enkel maar 'n ezeltje. St. Jozef moest den helen tijd maar naast het ezeltje lopen.... En denk je, dat Maria en Jozef in één dag in het verre land waren? O nee, ze moesten zoveel dagen reizen, aldoor verder en verder. Maria had geen wiegje bij zich, waar Ze Jezus 's avonds in kon leggen. En het Kindje werd zo moe.... Maria en Jozef ook. Klein Jezuke schreide vaak, de reis duurde ook zo lang en het Kindje had soms zo'n honger. Maria kon toch onderweg geen pap koken voor Jezuke.... nee, dat ging niet. Och, wat had Moeder Maria dan 'n medelijden met haar kleine Kindje. Ze nam het dan altijd maar héél dicht bij zich en begon | |
[pagina 65]
| |
OP REIS NAAR EGYPTE
| |
[pagina 66]
| |
dan zachtjes en lief tegen haar kleinen Jezus te praten. Dan werd Jezuke weer stil.... Ze kuste Zijn traantjes weg en dan ging de reis weer verder. Die goede St. Jozef werd zo moe van het lopen, maar hij zei er niets van tegen Maria. Altijd keek hij blij en als hij onderweg iets zag om te eten, bracht hij het gauw naar Maria.
Na héél veel dagen reizen, kwamen ze in Egypte. Wat 'n vreemd land en wat 'n vreemde mensen.... Maria en Jozef konden die mensen niet eens verstaan, ze praatten heel anders. En die vreemde mensen keken Maria en Jozef en ook het Kindje Jezus eens aan en zeiden tegen elkaar: Wat een arme mensen! Wat zien ze er moe uit! Ze hebben zeker 'n hele lange reis gemaakt en nog wel met zo'n klein Kindje er bij.... Maar in dat verre land stond geen huisje voor hen klaar. St. Jozef maakte er zelf een. 'n Héél klein, arm huisje; Maria en Jozef waren immers maar arm. St. Jozef ging weer timmeren, den helen dag hoorde je nu ook: klop.... klop.... klopperdeklop....
't Was niet prettig in dat vreemde land bij al die vreemde mensen. Maria dacht vaak aan haar kleine witte huisje te Nazareth. Maar toch waren Maria en Jozef altijd blij. Nooit mopperden ze, o nee, hoor! Weet je, waarom ze toch altijd zo blij waren? Wel, omdat Jezuke bij hen was. Als ze naar Hem keken, dan vonden ze het niet zo erg meer, dat ze in 'n vreemd land waren en dat ze het zo arm hadden. Ze hielden zoveel van den kleinen Jezus, want ze wisten het toch zo goed: Onze kleine Jezus is God.
Omdat Hij zoveel van de mensen houdt, is Hij van uit den hemel hier op aarde gekomen. Daarom wil Jezus zo arm zijn. Dank U, lief Jezuke, zeiden ze dan zachtjes. Zeg jij dat ook eens aan Jezuke. Hij hoort zo graag, dat we dat tegen Hem zeggen. Dat maakt den kleinen Jezus zo blij. En ik weet wel, dat mijn kindje Jezuke graag blij maakt, is 't niet?
Ik dank U, Jezuke klein
Dal U 'n arm Kindje wou zijn.
Zouden Maria en Jozef nu altijd in dat vreemde land moeten blijven wonen? O nee, luister eens wat er gebeurde.
Op 'n nacht, toen alle mensen sliepen en het héél stil was op de aarde, ook in het arme huisje, waar Maria en Jozef en de kleine Jezus sliepen, kwam er nog eens een engel naar St. Jozef. Nu keek de engel niet droevig, dat zag St. Jozef dadelijk. En hoor eens goed, wat de engel tegen St. Jozef zei: Jozef, de lieve Heer heeft me weer naar u gestuurd, de boze koning Herodes is dood, hij kan 't Kindje Jezus nu niets meer doen, ga maar weer gerust naar uw eigen land terug.
St. Jozef was blij, toen de engel hem dat kwam zeggen. Natuurlijk vertelde hij het gauw aan Maria. Den volgenden dag gingen ze samen alles voor de reis klaarmaken. Het ezeltje kreeg eerst nog 'n flinken bak haver en Jozef zei: Ziezo, | |
[pagina 67]
| |
beestje, nu mag je ons weer terug brengen naar ons eigen land. Maria pakte wat in voor onderweg en toen alles klaar was, ging Maria op het ezeltje zitten met Jezus op haar schoot. Nu was Maria niet angstig meer, nu hoefde Ze haar mantel niet zo dicht om den kleinen Jezus heen te slaan.
Koning Herodes was immers dood.
En denk je, dat ze nu weer terug gingen naar Bethlehem, naar het arme stalletje? Nee hoor. In Nazareth stond het kleine witte huisje van Maria nog altijd leeg. Daar bracht St. Jozef zijn ezeltje heen. Maria praatte onderweg zo lief tegen Jezuke, als Hij wilde gaan schreien, omdat Hij zo moe en slaperig was. Dan zei Maria: Stil maar, Kindje, nu brengt Moeder je in haar eigen huisje, nu hoef je niet meer in dat arme stalletje. En zachtjes viel Jezus dan in Maria's armen in slaap.
Zo reisden ze weer verder, tot ze eindelijk op 'n mooien dag weer stonden voor hun witte huisje. O, wat waren zij blij....
St. Jozef maakte de deur open. Alles stond er nog, ook het mooie wiegje, wat St. Jozef zelf voor het Kindje Jezus had getimmerd. Maria legde er gauw haar Kindje in.
Daar bleef Jezuke wonen tot Hij héél, héél groot was. | |
Maria is de Moeder van alle mensenJezuke, God de Zoon Zelf, was op de aarde gekomen in het arme vuile stalletje. Het stro van het kribbetje was wel hard en de doekjes waren zo dun en.. toch lachte Jezuke vaak zo blij. En weet je, hoe dat kwam? Omdat Hij zo'n beste, lieve Moeder had. Als Maria Jezuke in haar armen nam, en zo lief tegen Hem praatte, dan gingen Zijn traantjes weg, dan lachte het Kindje weer. Jezuke sloeg dan bei Zijn armpjes om Maria heen, Zijn hoofdje heel dicht tegen haar aan. O, 't was zo fijn, zo dicht bij Zijn Moeder.... Jezus wist wel, hoeveel Maria van Hem hield en.... Jezuke hield ook o zovéél van Zijn Moeder. Maria was immers de liefste van alle moeders. Maria bleef zo goed voor Jezus zorgen, ook toen Hij groter werd. Van niemand op de hele wereld hield Jezus zoveel dan van Zijn lieve Moeder Maria. Maar je weet wel, hè kindje, Jezus hield ook heel veel van de mensen.
Om die gouden hemeldeur voor de mensen open te maken, was Hij 'n arm klein Kindje geworden. Hij wil zo graag, dat alle mensen later bij Hem in den mooien hemel komen. En weet je, wat Jezus dacht: Hè, als alle mensen nu eens zo'n Moeder hadden als Ik, die zo goed voor hen kon zorgen, die hen kon helpen, om in den hemel te komen, wat zou dat fijn zijn! En luister nu toch eens, wat | |
[pagina 68]
| |
die goede Jezus deed.... Hij gaf Zijn eigen lieve Moeder weg. Ja.... Hij gaf Haar weg aan de mensen.
Moeder geeft ook wel eens iets weg aan arme kindertjes. Een boterham of een truitje. Als moeder dat weggeeft, is het niet meer van haar. Maar die lieve Jezus gaf Zijn eigen lieve Moeder weg. Nu is Maria van ons. Toen Jezus nog 'n Kindje was in het stalletje van Bethlehem en later in het huisje van Nazareth, kon Hij Zijn lieve Moeder nog niet missen. Wie moest er dan koken, 't huisje schoonmaken en de kleertjes wassen en naaien? Jezus bleef eerst nog heel lang bij Zijn lieve Moeder in Nazareth wonen. Zijn Vader in den hemel, God de Vader, wilde toen, dat Jezus overal naar toe ging om den mensen te vertellen van God, onzen goeden Vader in den hemel en wat ze moeten doen, om later in den hemel te komen. Maar weet je nog. kindje, wat Jezus moest doen, om de gouden hemeldeur voor ons open te maken? Daarvoor moest Hij sterven, dood gaan aan een kruis. En dat is ook gebeurd. Moeder gaat je dat later allemaal precies vertellen. Toen Jezus nu aan dat grote kruis hing, en bijna dood zou gaan, heeft Hij Zijn lieve Moeder Maria aan ons gegeven. Onder het kruis stond Maria.... O, wat had Ze toch 'n verdriet.. Ze zag, hoeveel pijn Jezus had en dat Hij al gauw ging sterven. Ze stond daar toch zo bedroefd onder het kruis. Ineens riep Jezus Haar bij haar naam: Maria... Maria keek omhoog naar Jezus. Wat zou Jezus nu nog te zeggen hebben, dacht Ze... Maria, Ik geef U weg aan de mensen. Ik maak U nu tot Moeder van alle mensen. U moet de mensen helpen, om later bij Mij in den hemel te komen. Héél stil had Maria geluisterd. O, Ze had zo goed verstaan, wat Jezus van Haar gemaakt had. Nu was ze Moeder van alle mensen. Maria was blij, nu had Ze ineens 'n heleboel kinderen. Jezus had Haar immers aan ons allemaal gegeven. Van alle mensen op de wereld is Maria nu de Moeder. Maria is ook de Moeder van jou, jij bent haar kindje. Maria is nu niet meer op de aarde. Zij woont daarboven in den mooien hemel. Alle kindjes, die op de wereld komen, hebben twee vaders en twee moeders. Eén vader en moeder thuis, en èèn Vader en Moeder in den hemel. God is onze beste Vader in den hemel en Maria is onze lieve Moeder. Wat lief toch van Jezus, hè, dat Hij zomaar Zijn Moeder weg gaf. Bedank Hem eens mooi.
Lief Jezuke, ik dank U, dat U Maria weggaf. Maria houdt zoveel van haar kinderen op aarde. Natuurlijk het allermeest van brave kindertjes. Weet je, wat Zij zo graag heeft? Dat je Haar eens mooi goeden dag komt zeggen. Zie je daar dat beeld? Dat is het beeld van Maria. Als je daar nu voorbij loopt, zeg je maar heel lief: Dag, Moeder Maria. Dat hoort Maria wel daarboven in den hemel. Weet je, wat Ze dan tegen de engeltjes zegt: Kijkt eens naar de aarde, naar dat kindje. Dat kindje zegt me altijd zo mooi goeden dag, als het voorbij mijn beeld komt. Wat 'n braaf kindje toch, daar houd ik veel van.
Moeder zal je eens vertellen van 'n jongetje, dat ook veel van Maria hield. Dat brave jongetje heette: Herman. Herman woonde dicht bij de kerk. In de kerk stond een groot beeld van Maria met het Kindje Jezus op Haar arm. En weet je, wat Herman deed? Als hij voorbij de kerk kwam, ging hij altijd even naar binnen. Zijn moeder vroeg hem eens: Zeg Herman, wat moet je daar toch bij dat | |
[pagina 69]
| |
beeld? Herman lachte en zei: Ik moet even Moeder Maria goeden dag zeggen en het Kindje Jezus. O, wat vond Maria dat fijn! Op 'n keer, toen Herman weer Maria goeden dag ging zeggen, kwam Maria vanuit den mooien hemel naar Herman toe. Het Kindje Jezus, dat Ze in haar armen droeg, gaf Ze aan Herman. En luister toch eens.... Herman mocht 'n poosje met haar kleinen Jezus spelen. O, wat was dat fijn. Wat was Herman blij. Jij zou ook wel graag 'n keertje met Jezuke willen spelen, is het niet? Dan moet je net doen als Herman. 'n Lief, braaf kindje zijn en Moeder Maria vaak goeden dag zeggen. Dan komt mijn kindje later zeker in den hemel. En dan mag je altijd bij Jezuke zijn. O, dat is toch zo fijn!
Ik ben een kindje van Maria
O, wat is dat fijn.
Ik wil, o lieve Moeder zoet,
Uw brave kindje zijn.
| |
Jezus, het liefste kind van godJezuke woonde nu in het witte huisje van Nazareth. Maar kleine kindjes worden groot, hè! Ze groeien.Jezus was 'n heel gewoon Kindje en 't ging bij Hem net als bij alle andere kindjes. Hij groeide, Hij werd groter. Jezuke moest ook leren lopen. Maria hield haar Kindje vast en zo leerde ze Hem de eerste stapjes zetten. St. Jozef kon er zo stil naar zitten kijken, als Moeder Maria met haar Kindje bezig was. Maria zette Jezuke neer, zelf ging Ze dan een beetje verder staan en riep: Kom, Jezuke, kom nu eens gauw bij Moeder... Haar armen hield Ze dan wijd en... stap... stap... daar kwam Jezuke aanlopen, zó in Maria's armen. De engeltjes keken dan ook allemaal naar omlaag naar de aarde en zeiden: Kijk eens hoe lief... Maria leert haar Kindje lopen.... Dat wilden ze natuurlijk allemaal graag zien. Maria leerde haar kleinen Jezus nog meer. Ze leerde Hem Zijn handjes vouwen en mooie gebedjes bidden. Maria was toch ook de Moeder van Jezuke en alle moeders leren haar kindjes toch bidden.. Weet je, wie er dan vooral naar het Kindje Jezus keek? God, de goede Vader in den hemel. De Vader ook van kleinen Jezus. Jezuke was het liefste, braafste Kindje van God, dat er ooit op de wereld geweest is. Als Jezuke 's morgens wakker werd, dan dacht Hij 't eerst van al aan Zijn goeden Vader daarboven in den hemel en voordat Maria bij Zijn bedje kwam om Hem goeden morgen te kussen, had Jezuke zijn Vader in den hemel al gegroet. Dan nam Maria haar Kindje uit het bed, waste Het en kleedde Het aan. Daarna moest Jezuke naast Maria neerknielen om Zijn morgengebedje te doen. O, wat was dat mooi! Wat kon die kleine Jezus dat toch fijn! | |
[pagina 70]
| |
Sst... ssst.... zeiden de engeltjes dan tegen elkaar... Jezuke bidt... Och, zie eens, hoe netjes Hij Zijn handjes heeft gevouwen, zei 'n engeltje. En kijk toch eens, fluisterde 'n ander engeltje: Jezuke houdt Zijn oogjes stijf toe.... Eventjes gluren.. nee hoor.. Hij doet het niet.. En God de Vader daarboven in den hemel keek zo graag naar Jezuke. Hij wist wel, dat Jezus nu helemaal alleen aan Hem dacht. Jezuke was Zijn allerbeste, allerliefste Kindje, 's Avonds bad Jezus ook weer zo mooi Zijn avondgebedje en weet je, wat Maria dan vaak deed? Net als moeder nu ook doet... Ze ging dan met Jezuke praten over God, dien goeden Vader in den hemel. Jezuke luisterde dan stil. Hij hoorde zo graag vertellen over Zijn besten Vader. Toen Jezus groter werd, praatten Ze samen. Jezus wist ook zoveel over God te vertellen en over den mooien hemel.
Natuurlijk bad Jezuke ook voor en na het eten. Soms kookte Maria zo'n fijn bordje pap voor haar Kindje met van die lekkere bruine suiker er op. Maar dacht je dan, dat Jezuke dadelijk begon te eten? O nee, hoor! Eerst deed Hij weer netjes Zijn handjes samen en de oogjes toe en héél mooi bad Hij dan, zoals Moeder Maria het Hem leerde, en zo deed Jezus ook, als Hij klaar was met eten.
Denk je, kindje, dat Jezus alleen maar aan Zijn Vader in den hemel dacht, als Hij ging bidden? O nee, hoor. ook overdag. Weet je, wat er soms gebeurde, als Jezuke aan 't spelen was met de blokjes en de houtkrullen uit de werkplaats van St. Jozef? Dan hield Jezus soms even op met spelen. En als Maria dan vroeg: Zeg, Jezuke, waarom zit je nu even stil, waarom speel je niet verder, dan zei Jezuke: Och, Moeder, ik dacht even aan Vader in den hemel. Ik ging Hem even groeten. Ik houd zoveel van Hem. O, o, wat zag die goede Vader toch graag naar den kleinen Jezus. Wat hield Hij veel van Hem.
Jij zou zeker ook wel willen, dat lieve Heertje graag naar je keek, is 't niet?
Wel kindje, dan moet je net doen als Jezuke, een goed, braaf kindje van Hem zijn. Weet je, wat je daarom doen moet? Luister maar eens goed, dan zal moeder het je wel eens verklappen. Je moet altijd mooi bidden net als Jezuke. Als Jezuke dat ziet, dan zegt Hij vast tegen Zijn Vader in den hemel en tegen Maria: Kijk eens, Vader, kijk eens, Moeder Maria, dat kindje daar beneden op de aarde, lijkt op Mij. Zie eens, het houdt de handjes zo netjes gevouwen en de oogjes zo mooi toe.... Dan zijn Ze daarboven in den hemel allemaal blij. Dan ben je Gods beste kindje en ook van Moeder Maria. Is dat niet fijn? Ja, dat wil je wel, hè?
Straks als moeder zegt: Kom, kindje, 't is tijd om je avondgebedje te bidden, weet je, wat je dan moet zeggen: Ik wil ook zo mooi bidden net als Jezuke. Weet je, wie er nu al naar je lacht? Moeder Maria.... Ze zegt: Ik ga straks eens goed naar dat kindje kijken en dan zal ik eens zien, of het ook zo mooi kan bidden net als mijn kleine Jezus.... Dan is Moeder Maria ook zo blij.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 71]
| |
Het gehoorzame kindje JezusCoede, beste kindjes van God zijn ook altijd brave kindjes van vader en moeder. Ze doen altijd, wat vader en moeder zeggen, want dat wil de lieve Heer. Dat wist het Kindje Jezus ook wel, en daarom was Hij zo gehoorzaam en deed altijd dadelijk, wat Maria en Jozef wilden hebben.
St. Jozef was timmerman en in het schuurtje, waar Jozef werkte, lag het vol blokjes hout. Daar kon de kleine Jezus zo fijn mee spelen. Van die blokjes kun je immers van alles maken. Torens, 'n huis, 'n brug en nog veel meer. Maar wat gebeurde soms?.. Als Jezuke net zo'n hogen toren aan het bouwen was, kwam Moeder Maria 't schuurtje binnen gelopen en zei: Kom, Jezuke, nu is het tijd om te eten, gauw opruimen en bij Moeder komen.. Hè, bijna was de mooie toren klaar.. Zou Jezuke hem eerst nog even afbouwen? Nee, hoor. Moeder Maria had Hem immers geroepen. Dadelijk deed Jezuke de blokjes bij elkaar en kwam vlug naar Maria toegelopen.
Het Kindje Jezus had ook vriendjes. En als het nu mooi weer was en het zonnetje zo fijn scheen over de huisjes van Nazareth, mocht Jezus met zijn kleine vriendjes buiten spelen. Daar was het pas fijn! Jezus hield zo van de bloempjes en de vogeltjes. Wat kon Hij daarbuiten pret maken met de andere kinderen van Nazareth. Ze liepen elkaar achterna en klommen om 't vlugst den berg op. Maar wat was dat? Klap.. klap.. klap.. Jezuke.. Jezus.. Wie klapte en riep daar? Jezus wist 't wel. Moeder roept me, zei Jezus, Ik moet nu naar huis toe. Weet je, wat de andere kindjes dan wel eens zeiden: Och, toe Jezus, blijf nog 'n klein poosje, 't Gaat juist zo fijn.. Toe, blijf nog 'n klein tijdje.. En denk je, dat Jezuke dan naar die kindertjes luisterde?
Vond Hij het ook niet jammer, dat Hij thuis moest komen?
O ja, kindje, de kleine Jezus zou eigenlijk ook liever nog 'n poosje buiten zijn gebleven, maar Moeder Maria had Hem immers geroepen. Hij zei dan vlug Zijn vriendjes goeden dag: tot morgen, hoor! en vlug huppelde Hij naar huis. Nooit hoefde Moeder Maria Hem tweemaal te roepen....
Je weet wel, kindje, Maria was maar arm. Ze kon lang niet iederen dag fijne pap koken met bruine suiker. Soms had Ze enkel maar droog brood.. niet eens wat er op.. geen worst, geen jam, geen suiker.. ja, luister toch eens: soms niet eens boter....
Ik weet 'n kindje, dat wèl altijd wat op zijn boterhammetje krijgt.. boter en nog, wat anders er op ook. En weet je, wat dat kindje soms zegt? O, zo iets lelijks, moeder wil het niet eens hardop zeggen: ik lust het niet... ik wil het niet... Zei Jezuke dat tegen Maria? O nee, hoor. Hij deed wat Moeder Maria zei en at netjes alles op, al waren de korstjes wel eens erg hard en al smaakte het niet altijd even lekker. God de Vader uit den hogen hemel zag zo blij naar den kleinen Jezus, Die altijd zo'n gehoorzaam Kindje was.
Toen Jezuke wat groter werd, moest Hij Moeder Maria en St. Jozef ook wel | |
[pagina 72]
| |
eens helpen. Als het wasdag was, had Maria het druk. Al de vuile kleertjes wassen! O, o, wat 'n werk! Als Maria de kleren had gewassen, moest Zij ze aan de lijn hangen om te drogen. Jezuke kan me wel even helpen, dacht Ze en Ze riep: Jezus, kom eens hier. Dadelijk liet Jezus Zijn speelgoed liggen. Maria, Zijn Moeder had Hem toch geroepen.
Och Jezuke, Moeder heeft het zo druk, kom jij eens helpen. Jij geeft de kleertjes aan, kijk daar liggen ze in de mand en Moeder kan ze dan gauw ophangen. Trok Jezuke dan 'n lipje? Zei Hij dan: Hè, Ik was net zo fijn aan het spelen....
Nee, hoor, Hij was blij, dat Hij Zijn lieve Moeder mocht helpen.
De engeltjes in den hemel zagen ook wel, wat een gehoorzaam Kindje de kleine Jezus was. Weet je, wat ze wel eens tegen elkaar zeiden? Kijk die kleine Jezus toch. Hij doet altijd dadelijk wat Moeder Maria zegt, en Jezuke is toch God de Zoon....
Jezus moest St. Jozef ook wel eens helpen. Als Jozef den helen dag zo druk aan het timmeren was geweest, lag het schuurtje 's avonds vol krullen. Kom eens hier, Jezus, zei St. Jozef dan. Je wordt nu al zo'n grote jongen, doe al die krullen eens netjes bij elkaar in dien zak daar. Moeder kan er morgen het vuur mee stoken. Meteen begon Jezus. Alle krullen veegde Hij bij elkaar, precies zoals St. Jozef het Hem gezegd had. Maria en Jozef keken dan elkaar wel eens aan en zeiden: Hoe gehoorzaam is Jezuke toch.. En Hij is toch de grote God....
De mensen in Nazareth zagen ook wel, wat 'n gehoorzaam Kindje die kleine Jezus was. Ze zeiden wel eens: Hè, wat hebben Maria en Jozef toch 'n braaf, gehoorzaam Kindje. Maria hoeft haar Kindje nooit twee keer te roepen, St. Jozef hoeft nooit twee keer iets te vragen. Maria was zo blij, als Ze dat hoorde. Jij bent ook 'n kindje van Maria. Zal jij die lieve Moeder nu ook eens blij maken. Weet je, wat je daarvoor doen moet? 'n Braaf, gehoorzaam Kindje zijn. Als moeder zegt: Kom, kindje, gauw komen, 't is tijd om te eten, dan moet je net doen als het Kindje Jezus: dadelijk je speelgoed opruimen. Als je dat doet, dan zegt Moeder Maria vast tegen Jezus: Kijk eens, Jezus, naar dat kindje op aarde, moeder roept het.... en dadelijk komt het naar moeder toe. Zeg, Jezus, dat kindje lijkt wel wat op U, het is nu ook zo gehoorzaam. Weet je, wie er dan allemaal blij naar je kijken: God, die goede Vader, Maria, die lieve Moeder en Jezuke. En je weet wel, hè kindje, als je dadelijk doet, wat moeder zegt, komt er van binnen in je hartje zo'n mooi bloempje en dat ziet Jezuke zo graag.
Vraag Hem maar eens mooi, of Hij je wil helpen om 'n gehoorzaam kindje te zijn:
Kindje Jezus klein
Leer mij gehoorzaam zijn.
| |
[pagina 73]
| |
Het kindje Jezus was zo liefIedereen in Nazareth hield van Jezuke. De kindertjes zeurden allemaal bij hun moeder: Toe moeder, mag ik vandaag weer met Jezuke spelen?....
Waarom wilden ze dat allemaal zo graag?.... Och, die kleine Jezus was altijd zo lief. Ruzie maken, de baas spelen.. nee hoor, dat deed Jezus niet. Er zijn wel eens kindertjes, die altijd willen zeggen, wat de anderen moeten spelen en als die kindertjes soms zeggen: Hè nee, laten we 'n ander spelletje doen, dan worden ze boos en.... dan gaan ze ruzie maken, slaan... schoppen. Kwamen de kindertjes bij Jezus en vroegen ze: Jezus, ga je mee de bergen op- en aflopen? Dan zei Jezus heel lief: Ja, Ik doe mee.
Wilden ze 'n poosje later liever verstoppertje spelen, dan vond Jezuke het ook goed. De engelen in den hemel zagen dat wel en zeiden: Zie dien kleinen Jezus toch eens. Hij speelt altijd zo lief, nooit wil Hij de baas zijn, altijd vindt Hij goed, wat de kindertjes van Nazareth willen spelen. Hij moest het eigenlijk zeggen, Hij is toch God: God de Zoon. Als Jezuke een kindje alleen zag staan, liep Hij er dadelijk naar toe en zei: Kom maar hier, hoor, jij mag ook meespelen. Dan was dat kindje blij.
Je weet nog wel, dat moeder verteld heeft, hoe graag Jezuke met de blokjes speelde. Maar er waren kindjes in Nazareth, die ook heel arm waren, die hadden helemaal geen speelgoed. En luister eens, kindje, wat Jezus deed.. Hij ging naar Moeder Maria en vroeg: Moeder, mag Ik wat blokjes geven aan dat arme kindje, het heeft helemaal niets om mee te spelen? O, wat was Maria blij, dat Jezus zo lief en goed was. Natuurlijk mocht Jezuke dat, en dadelijk zocht Hij de mooiste en grootste blokjes er uit en ging ze naar het arme kindje brengen.
Hoe lief toch, zeiden de mensen in Nazareth. Wat hebben Maria en Jozef toch 'n lief Kindje. In Nazareth waren veel arme mensen, die kwamen langs de huizen rond om te bedelen. Als Jezuke zo'n armen man of zo'n arme vrouw zag, liep Hij vlug naar Maria. Och, Hij had zo'n medelijden met arme mensen. Moeder, zei Hij dan, och, zie eens.. mag Ik wat geven? Maria was zelf maar arm, maar die lieve Moeder kon toch altijd nog wel wat vinden voor de armen: wat brood, soms 'n bordje pap. O, o, wat was Jezuke dan blij, dat Hij dat aan de armen mocht geven.
Weet je, wat de bedelaars tegen elkaar zeiden: Naar dat witte huisje zullen we gaan, daar wonen Maria en Jozef met 't lieve Kindje Jezus. Dat Kindje brengt ons altijd wat.
Voor wie zou Jezuke wel het liefste zijn geweest? Ik denk, dat mijn kindje het wel kan raden. Natuurlijk voor Zijn lieve Moeder Maria en voor dien goeden St. Jozef. Weet je, wat Jezus nu zo graag deed? | |
[pagina 74]
| |
Wel, Moeder Maria en St. Jozef 'n pleziertje doen, ergens heel blij mee maken.
Jezus was 'n slim, wijs Kind, Hij wist zo dikwijls iets te vinden om hen blij te maken. Maria had in haar huis geen kraantje, waar je water uit kunt krijgen. Dat hadden de mensen vroeger nog niet. Als Maria water moest hebben om aardappelen te koken, om de kleertjes te wassen en haar huisje schoon te maken, moest Ze daarvoor héél ver lopen. In Nazareth was maar één put en alle mensen kwamen daar water halen. Toen Jezuke nog klein was, nam Moeder Maria haar Kindje vaak mee. Hij huppelde dan zo blij naast Haar. Maria droeg dan 'n grote kruik, die ging Ze vol water scheppen bij den put. Maar wat deed Jezus nu, toen Hij wat groter werd? Hij keek eens even in de waterkruik - bijna leeg.. Stilletjes pakte Hij de kruik, liep er vlug mee naar den put.. schepte er water in.. en zette de kruik dan weer stilletjes in het hoekje. Na 'n poosje kwam Maria. O, dacht Ze, de kruik is bijna leeg, ik mag wel 'ns gauw water gaan halen, want ik moet nog eten koken. Ze liep naar de kruik.. en.. wat zag Ze.. de kruik was helemaal vol. Wat had Jezus dan 'n plezier, als Hij zag, hoe blij Zijn lieve Moeder daarmee was. Zo deed Jezus ook bij St. Jozef.
Als St. Jozef den helen dag hard gewerkt had, was hij 's avonds zo moe. Hij ging dan fijn 'n poosje uitrusten bij Maria in het huisje. Jezus ging dan héél stil naar het schuurtje toe.. veegde de krullen bij elkaar.. deed ze in den zak.. zocht netjes al de spijkertjes op en deed ze in den spijkerbak. Die kon St. Jozef natuurlijk weer gebruiken. Als St. Jozef dan 'n beetje uitgerust was, zei hij tot Maria: Ik moet nog even naar de schuur, o, het is daar zo rommelig. Hij stapte vlug het schuurtje binnen. Hé, wat is dat nu, zei hij, alles is hier zo keurig netjes. St. Jozef hoefde niet lang te denken, wie dat wel gedaan zou hebben. Hij wist wel, hoe lief Jezus was. Wat hielden Moeder Maria en St. Jozef toch veel van hun lieve Kindje en natuurlijk ook God, die goede Vader. Hij ziet zo graag naar kindjes, die lief zijn voor vader en moeder, voor broertjes en zusjes en andere kindertjes. Jij wil zeker ook wel, dat God, die goede Vader en Maria, die lieve Moeder, veel van je houden, dan moet je ook 'n lief kindje zijn, net als het Kindje Jezus. Moeder Maria kijkt zo dikwijls naar de aarde. O, wat is Ze dan blij, als Ze 'n kindje ziet, dat lief is voor een ander. Dan zegt Ze tegen Jezus: Kijk eens naar dat kindje daar, zie toch eens hoe lief het speelt met de andere kindertjes. Het maakt geen ruzie, het speelt lief en wil niet de baas zijn. Het lijkt wel 'n beetje op U, Jezus. Wat maakt zo'n kindje me toch blij! En Jezus zegt dan: O Moeder, kijk eens daar van binnen in dat hartje. Daar zie Ik nu 'n mooi roosje van lief-zijn.
Klein Jezuke, U was op aatd
Altiid zo lief en goed.
O, help me toch, om net als U
Ook lief te zijn en goed.
Zal moeders kindje vandaag eens zorgen, dat er ook zo'n fijn roosje in je hartje komt? Dan vliegt je engeltje vanavond vlug naar den hemel om het mooie roosje van lief-zijn aan Jezus en Maria te brengen. | |
[pagina 75]
| |
Dood van Sint JozefMaria en Jozef leefden nog veel jaartjes samen blij en tevreden in Nazareth. Ze waren wel arm, maar toch altijd zo blij. Dat kwam, omdat ze dien lieven Jezus steeds bij zich hadden.
Jezus blééf geen Kindje. Hij groeide, werd 'n grote jongen, nog later 'n Man. En nog altijd was Jezus even lief en gehoorzaam, net als toen Hij 'n klein Kindje was. Jezus was nu den helen dag bij Jozef in het schuurtje. St. Jozef leerde Hem timmeren. St. Jozef pakte den hamer, nam een spijker en deed dan precies voor, hoe Jezus spijkers in 't hout moest slaan. Jezus keek goed, hoe St. Jozef het deed en luisterde naar alles, wat deze Hem zei. De engeltjes in den hemel zagen dat, en weet je wat ze zachtjes tegen elkaar fluisterden: Kijk Jezus nu. Hij doet precies alles, zoals St. Jozef het Hem zegt, en Hij weet het toch eigenlijk Zelf veel beter. Hij weet alles, Hij kan alles, Hij is toch God.. Hoe mooi toch, dat Jezus zo gehoorzaam is en dat Hij nooit tegen St. Jozef zegt, dat Hij alles véél beter kan.
St. Jozef werd nu ouder. Hij kon niet zo hard meer werken. En dat wilde Jezus ook niet hebben. Hij was Zelf immers nu groot en sterk. Als Hij zag, dat die goede St. Jozef er zo moe uitzag, zei Hij: U mag vandaag niet in de schuur komen. Blijft u maar fijn thuis, bij Moeder Maria. Ik kan het werk wel alleen af. Ja maar, er is nog zoveel te doen, Jezus, en die planken zijn zo zwaar, zei St. Jozef dan. O, dat hindert niets, zei Jezus, Ik zal wel voor alles zorgen, Ik ben héél sterk.
Maria lachte blij, als Ze hoorde en zag hoe lief Jezus voor St. Jozef was. Maria dacht: Die goede, brave Jozef zal wel niet lang meer leven, hij wordt zo oud. En dat was ook zo. Op 'n morgen, toen Jezus en Maria al lang aan het werk waren, was St. Jozef nog niet opgestaan. Maria dacht: Ik ga toch eens kijken. En Ze vond St. Jozef nog in bed. Ze schrok.... wat zag hij er bleek en ziek uit. Dadelijk liep Ze naar Jezus toe en vertelde Hem, hoe ziek de goede Jozef was. Samen gingen Ze naar Jozef toe en bleven heel den dag bij hem. St. Jozef was daar erg blij om, hij hield ook zoveel van Jezus en Maria. En Jezus hield natuurlijk heel, héél veel van St. Jozef. Jezus zag wel, dat Jozef gauw dood zou gaan. Hij nam de hand van Jozef vast en zei zo lief: Dank u wel, beste Jozef. dat U zo goed voor Me hebt gezorgd. Ik ga u daarvoor 'n hele grote beloning geven. St. Jozef luisterde.... Wat zou Jezus hem voor beloning geven? En Jezus vertelde verder. De gouden hemelpoort is nog op slot. Dat is de schuld van Adam. Ja, dat wist St. Jozef wel. Luister eens, zei Jezus: Nog 'n paar jaar, dan kom Ik om de hemeldeur open te | |
[pagina 76]
| |
maken. En hoor eens, beste Jozef, als Ik dan de hemeldeur open maak en dien mooien hemel binnen ga, dan mag u het allereerst met Me mee. En voor u zoek Ik 'n hele mooie plaats uit, helemaal vooraan, dicht bij Mij, dicht bij den gouden troon van God. En daar mag u dan altijd blijven... O, wat was die goede Jozef daar blij om. Nu vond hij het helemaal niet erg meer, dat hij ging sterven. Hij zei Jezus en Maria goeden dag.... Z'n ogen vielen toe. Stil bleef hij zo'n poosje liggen. Nog één keer deed hij zijn ogen weer open, keek nog eens naar Jezus, toen naar Maria. Toen viel zijn hoofd achterover op het kussen. De goede St. Jozef was dood. | |
Jezus van NazarethNu bleven Jezus en Maria samen over. Jezus werkte heel den dag. Hij was nu timmerman, Als er iets stuk was bij de mensen van Nazareth, of ze wilden een nieuwen stoel of 'n tafel hebben, dan gingen ze naar Jezus. Jezus werkte hard. De mensen in Nazareth waren ook arm en Jezus kreeg niet veel centjes. Hij moest toch zorgen, dat Maria eten en kleren kon kopen. De zon scheen altijd zo warm. O, o, wat was het vaak heet in het schuurtje. En Jezus werkte maar door. Heel den dag klopte de hamer, 't Zweet drupte van Jezus' voorhoofd. Soms hield Jezus héél even op, Hij moest even uitrusten van dat harde werken, en het zweet van Zijn voorhoofd wegvegen.De engeltjes in den hemel zagen Jezus zo hard werken en zeiden soms tegen elkaar: Zie toch eens naar Jezus, hoe hard Hij werkt! Kijk eens, Hij rust even uit, Hij is zo moe. Zijn handen zijn vuil van het harde werken. Ja, zei 'n andere engel weer, Jezus is toch God, die heilige God de Zoon. En niemand weet daar wat van. Alleen Moeder Maria natuurlijk. Ja, Maria wist het wel en Maria wist nog meer. Als Ze Jezus zo hard zag werken, dacht Ze: Jezus wil die lelijke, grote zonde van Adam en Eva weer goed maken, Hij wil er de strafvoor hebben, daarom werkt Hij nu zo hard. O, wat houdt Jezus toch veel van de mensen, 's Avonds, als de dag om was, zaten Jezus en Maria samen bij elkaar. Wat vond Maria dat fijn! Jezus vertelde Haar dan over God, Zijn Vader en over den mooien hemel. Als Jezus daarover begon te praten, kon Hij niet uitverteld komen. Hij hield ook zoveel van God, Zijn Vader en deed alles wat Deze graag van Hem wilde hebben. Maria zat dan stil te luisteren. Toch zou dat niet altijd zo blijven. Toen Ze weer 'ns op 'n avond zo bij elkaar zaten, zei Jezus: Moeder, Ik moet u iets vertellen. Maria keek Jezus eens aan. Wat zou het zijn?.. En Jezus begon: Moeder, Ik kan | |
[pagina 77]
| |
nu niet lang meer bij U blijven.... Wat?.. zou Jezus van Haar weggaan?.... O, wat schrok Maria. Lieve Moeder, Mijn Vader in den hemel, God de Vader, wil, dat Ik uit Nazareth weg ga. Ik moet overal gaan preken. Ik moet den mensen gaan leren, wat ze moeten doen om later in den hemel te komen....
O, wat was dat verdrietig voor Maria. Zou Zij Jezus nu moeten missen? Jezus was toch haar eigen lief Kind. Ze hield zoveel van Hem! Wat was het altijd heerlijk, als Jezus 's avonds moe van het harde werken, bij Haar kwam zitten. Dan vertelde Hij Haar over den mooien hemel en over God, dien allerbesten Vader. Nu zou dat nooit meer kunnen, als Jezus voorgoed weg ging. Wat zou het toch stil zijn in haar kleine huisje, als Ze héél alleen achterbleef. Ja, het was toch wel héél erg voor die lieve Moeder, wat Jezus Haar nu vertelde.... Maar.. wat zei Jezus ook alweer?.. Ik moet den mensen gaan leren, wat ze moeten doen, om later in den hemel te komen.. Toen dacht Maria ineens aan de mensen, aan ons allemaal: (aan Vader en Moeder, aan broer en kleine zus in de wieg, aan jou..). En weet je, wat Ze toen dacht? 't Is wel héél erg, dat Jezus weg gaat, maar ik wil wel alleen achterblijven, als de mensen maar in den hemel komen. Ik houd zoveel van de mensen.
En luister nu toch eens, kindje, wat die lieve Moeder zei: Jezus, 't is goed. Wat God de Vader wil, moet immers gebeuren. Ik vind alles goed, wat Vader in den hemel wil.
Jezus keek Zijn lieve Moeder eens aan. Recht in haar lieve ogen. Wat hield Hij toch veel van Haar. Hij moest Haar nu alleen laten en verdriet doen, maar dat kon niet anders. Wat God wil, moet immers gebeuren.
Zeg, kindje, was dat nu niet mooi, wat Maria zei.... Ik wil alles, wat Vader in den hemel wil.... Dat vond God ook zo mooi van Maria. Heel blij keek Hij vanuit den hogen hemel naar Maria. Zo doet Vader in den hemel nu nog. Als Hij kindjes ziet, die mooi bidden, handjes gevouwen, oogjes toe, net zoals Hij 't wil, dan is Hij blij. Dan zegt Hij: Dat kindje daar op aarde is Mijn allerbeste kindje. Het doet wat Ik wil, het bidt zo mooi.
Soms ziet Hij 'n kindje, dat zo lief speelt met broertjes en zusjes of andere kindertjes. Dan is Hij weer blij en zegt: Dat kindje speelt zo lief, het maakt geen ruzie en wil niet den baas spelen, kijk eens, het laat broertje en zusje met zijn speelgoed spelen. Van zo'n kindje houd Ik veel. Het doet, wat Ik wil, het speelt mooi en lief.
Jij wilt natuurlijk ook graag een goed kindje van Vader in den hemel en van Moeder Maria zijn, is het niet? Dan moet je ook zo doen als die kindertjes: altijd alles doen, wat Vader in den hemel wil. Weet je nog, wat moeder verteld heeft? Als je mooi bidt en 'n lief, gehoorzaam kindje bent, komen er zulke mooie bloempjes daar binnen en die ziet Jezus zo graag!
Wil je Hem nog eens 'n plezier doen? Geef Hem dan zo'n bloempje. Moeder zal 't helpen onthouden. Weet je, wat Jezus graag heeft? Dat je het Hem nu al vast belooft. | |
[pagina 78]
| |
Jezus neemt afscheid van MariaJezus was nu dertig jaar geworden. Wat Hij 'n poosje geleden aan Moeder Maria verteld had, dat Hij weg zou gaan van Haar, moest nu gebeuren. Zijn Vader in den hemel wilde dat zo.Den avond vóórdat Jezus wegging, zaten Jezus en Maria héél lang bij elkaar. Ze zeiden niet veel. Vooral Moeder Maria niet. Die zat maar heel stil te kijken naar Jezus, van Wien Ze zoveel hield. Nu zou Hij van Haar weggaan voor goed.... O, wat 'n verdriet voor die lieve Moeder! Den volgenden morgen, al héél vroeg, toen het zonnetje nog maar net boven de aarde uitkwam gluren, zaten Jezus en Maria weer bij elkaar. Nu voor 't laatst. Maar niet lang, want na 'n poosje zei Jezus: Moeder, 't is tijd, Ik moet nu gaan. Hij stond op, ging naar Maria toe, nam haar beide handen vast en keek Haar recht in de ogen. Hij zag wel, wat 'n verdriet z'n lieve Moeder nu had.... En Maria.... Ze wilde zeggen: Dag, mijn beste, lieve Jezus.. maar.. Ze kon het niet. Grote tranen kwamen in haar ogen. Zo stonden Ze daar even stil bij elkaar hand in hand. Jezus keek nog eens het huisje rond, waar Hij zo lang gewoond had. Hij keek nog even naar het schuurtje, waar Hij zoveel jaren had gewerkt, toen liep Hij vlug het huis uit, de straat op. Maria bleef buiten staan kijken. Jezus keerde Zich nog dikwijls even om en wuifde in de verte naar Zijn Moeder. Zachtjes bad Maria nog: Vader in den hemel, het is goed zo, omdat U het wil. Maria bleef buiten staan kijken, net zolang tot Ze niets, helemaal niets meer van Jezus zag. Toen ging Ze langzaam haar huisje weer binnen. 't Was zo vreemd nu.... Jezus was er niet meer! 's Avonds als het werk klaar was, zat Maria nu heel alleen in het kamertje. En wat deed die lieve Moeder dan? Luister eens, kindje. Dan ging Maria bidden. Weet je, wat Ze aan den goeden God vroeg? Vader in den hemel, geef dat alle mensen goed naar mijn Jezus luisteren, geef, dat ze allemaal braaf mogen worden en later in den hemel komen.... Die lieve Moeder toch, hè!.. Ze vond het wel erg, dat Jezus nu niet meer bij Haar was, maar weet je, wat Ze dacht: Laat mij maar wat verdriet hebben...als de mensen maar in den hemel komen.., als ze maar goed naar Jezus luisteren en alles doen, wat Hij ze leert, dan kunnen ze in den hemel komen. Zoveel houdt Moeder Maria van de mensen.
Van jou houdt Ze ook zoveel, kindje. Maria is zo blij, als Ze ziet, dat je 'n lief, braaf kindje bent. Want brave kindjes van God komen later zeker in den hemel. Ga jij die lieve Moeder vandaag nog eens blij maken? Ze had zo'n verdriet, toen Jezus van Haar wegging. Maar als Ze nu ziet, dat jij vandaag zo gehoorzaam bent, | |
[pagina 79]
| |
dadelijk doet wat moeder zegt, dadelijk komt, als moeder roept, dan denkt Maria niet eens meer aan dat verdriet. Dan zegt Ze vast tegen Jezus: Kijk eens naar dat kindje daar op de aarde. Zie eens in dat zieltje. Ik zie daarin een mooi bloempje van gehoorzaamheid. Dan is Jezus ook blij. Hij ziet zo graag naar kindjes, die Zijn lieve Moeder een plezier doen.
Vraag maar, of Jezus je wil helpen 'n braaf kindje te zijn. Kindje Jezus klein,
Hou mijn hartje rein,
Houd mijn hartje vroom,
Dat ik in den hemel doom'.
m.c. versteeg
| |
Wat Jezus aan de mensen verteldeEn waar ging Jezus wel naar toe, toen Hij uit Nazareth wegging?
Wel, Jezus trok overal heen, berg op, berg af, want nu moest Hij naar de mensen om hen te vertellen over God en over den hemel en over alles, wat de mensen moeten doen om in den hemel te komen. Preken noemen de mensen dat. Jezus ging nu preken. Zo wilde Zijn Vader in den hemel het immers en Jezus deed altijd alles precies, zoals God de Vader het wilde hebben. Je hebt Mr. Pastoor ook wel zien preken, hè, toen je laatst een keer met moeder mee mocht naar de kerk. Mr. Pastoor ging toen een klein trapje op en stond toen héél hoog. Hij stond op den preekstoel. Alle mensen konden hem goed zien en horen. Maar weet je, waar Jezus preekte? Niet in de kerk, dat deed Hij maar 'n heel enkel keertje. Jezus preekte buiten op de bergen, dan kon Jezus hoog op den berg gaan staan en alle mensen om Hem heen. O, er kwamen zoveel mensen naar Jezus luisteren, want Jezus kon zo fijn vertellen. Jezus vertelde over God, dien goeden Vader in den hemel. Als Hij daarover praatte, stonden alle mensen stil te luisteren. Ze dachten en zeiden soms stilletjes tegen elkaar: Hoe kan die Jezus dat allemaal toch zo mooi vertellen? Maar die mensen wisten niet, wie Jezus was. Ze hadden nog nooit gehoord, dat Jezus God de Zoon was. Dat konden ze ook niet weten, want Jezus had het nog nooit aan iemand gezegd. Eén op de hele wereld wist het. Jij weet wel wie, hè? Moeder Maria.
Jezus kon ook zo mooi vertellen over den schonen hemel, over de engelen, die daar wonen. En weet je, wat Jezus dan tegen de mensen zei: Hoort eens, mensen, jullie vinden het | |
[pagina 80]
| |
zo fijn, als Ik vertel over den mooien hemel. Jullie willen er zeker allemaal graag in? Graag, heel graag, Jezus, riepen ze. Maar luistert dan goed, zei Jezus. Ik moet jullie nog wat zeggen. Je komt er zo maar niet in. Daar moeten jullie zelf ook wat voor doen. Wat doen, wat doen, Jezus....? En Jezus begon verder te vertellen. Alleen brave mensen komen in den hemel. Mensen, die altijd doen, wat God wil hebben. God wil, dat de mensen mooi bidden. Ook wil Hij, dat ze lief zijn voor elkaar. Hij wil, dat de kindertjes gehoorzaam zijn aan vader en moeder. En zo noemde Jezus nog meer op en zei: Als jullie maar goede kinderen van God, van Vader in den hemel bent, dan komen jullie later ook allemaal bij Hem in den hemel. Er kwamen iederen dag meer mensen naar Jezus luisteren. Zo mooi als Jezus had nog niemand verteld over God en den hemel. | |
Jezus kiest twaalf apostelenEr waren bij die mensen, die zo dikwijls naar Jezus kwamen luisteren, ook mannen. 'n Paar hoorden, hoe mooi Jezus kon vertellen en ze zagen ook wel, hoe goed Jezus was en daarom wilden ze zo graag altijd bij Jezus blijven. Jezus wist dat wel en daarom nam Hij ze op 'n goeden dag allen met Zich mee naar een berg. Ze moesten om Hem heen komen staan en nu koos Jezus twaalf van die mannen uit. Deze twaalf mannen mochten nu altijd bij Jezus blijven. Dat werden de twaalf grote vrienden van Jezus. Weet je, hoe de grote mensen, die twaalf vrienden van Jezus noemen? De twaalf Apostelen. Kijk, hier zie je ze staan om Jezus heen. De Apostel Petrus, daar de Apostel Joannes, daar de Apostel Jacobus, hier zie je den Apostel Thomas. O, wat waren die Apostelen toch blij, dat ze nu voor goed bij Jezus mochten blijven. Overal gingen ze nu met Jezus naar toe. En Jezus was zo goed voor hen. Ze waren hier op aarde Zijn beste vrienden. Dikwijls nam Jezus Zijn Apostelen heel alleen met Zich mee naar den berg. Dat vonden ze maar fijn! Jezus vertelde hen nog meer over Vader in den hemel. De Apostelen moesten ook wel 'n beetje meer weten dan de andere mensen, wantJezus stuurde ze later ook wel eens uit, om te preken en veel later, toen Jezus niet meer op aarde was, moesten de Apostelen het heel alleen doen. En weet je, wat de Apostelen al gauw zagen? Hoe arm Jezus was.... 'n Huis om te wonen had Jezus niet. Jezus zei het Zelf tegen Zijn Apostelen, hoe arm Hij was. Op 'n warmen, zonnigen dag keek Jezus naar al de mooie vogels, die zo blij hun liedjes zongen en om Hem heen vlogen. Jezus wees er naar en zei toen tegen de Apostelen: Kijkt eens naar de vogeltjes. Ze hebben allemaal hun nestje. Als ze moe van het vliegen en spelen zijn, kruipen | |
[pagina 81]
| |
JEZUS MET ZIJN APOSTELEN
| |
[pagina 82]
| |
ze in het nestje om uit te rusten. Maar Ik.... zei Jezus toen.... Ik heb
niets, niet eens 'n kussen om 's avonds M'n hoofd op te laten rusten. Hoor je nu, kindje, hoe arm Jezus was. Hij had geen huis, geen stoel, geen tafel, geen bed.. niet eens 'n kussen. En je weet wel, wie Jezus is, hè.... God de Zoon, gekomen uit dien prachtigen, mooien hemel, waar Hij alles heeft, wat Hij maar wil, waar 't zo heerlijk is, waar 't altijd feest is. Maar Jezus wilde voor ons op de aarde komen, voor ons zo arm zijn, om de gouden hemeldeur weer open te maken.
't Was vaak erg warm in de hete zon. Als Jezus dan stond te preken, druppelde 't zweet van Jezus' gezicht. De Apostelen keken elkaar wel eens aan en wezen naar Jezus, Die er zo warm en moe uitzag. Weet je, wie er dan ook vaak naar Jezus keken? De engeltjes in den hemel! Als ze Jezus daar zo zagen staan midden in die hete zon, fluisterden ze zacht: Zie toch eens naar Jezus. Héél den dag is Hij al aan het preken. Er komen zoveel mensen naar Hem luisteren en telkens komen er weer anderen bij. Jezus zal wel ergen honger hebben. Ja, dat hadden de engeltjes goed geraden.
En weet je, wat die lieve Jezus dacht: Och, laat Mij maar honger en dorst hebben, Ik wil wel moe en arm zijn, als de mensen maar goed naar Me luisteren, dan komen ze later in den hemel. Wat houdt Jezus toch veel van de mensen! Hij houdt ook zoveel van jou. Hij is blij, als Hij ziet, dat je een lief, braaf kindje bent en altijd mooi bidt. Dan ben je immers een goed kindje van God. En Jezus heeft gezegd, dat goede kindjes van God later in den hemel komen. Weet je, wat je dan van Jezus mag zijn? Een vriendje! Net als die grote Apostelen. Dat wil je wel, hè? Natuurlijk, welk kindje zou dat nu niet graag willen? | |
Jezus zegt wie Hij isAls de mensen het over Jezus hadden, zeiden ze altijd: Jezus van Nazareth. Niemand wist immers nog, wie Hij eigenlijk was. Nog nooit te voren had Jezus dit verteld. Maar nu wilde Jezus, dat de mensen het ook zouden weten. Ze moesten immers alles doen, wat Hij hun leerde, en daarom moesten ze weten, dat Hij God de Zoon was. Op 'n dag, toen er juist veel mensen om Hem heen stonden, zei Jezus: Mensen, Ik heb jullie iets te vertellen. Luistert goed. 't Werd nu heel stil. Iedereen wilde het horen. En nu zei Jezus heel langzaam: Ik ben God de Zoon. Alles, wat Ik jullie geleerd heb, moeten jullie doen, omdat Ik God ben.
Mijn Vader in den hemel, God de Vader, heeft Me naar de aarde gestuurd om jullie te zeggen, wat je moet doen, om 'n goed kind van Hem te zijn en om later in den hemel te komen. De mensen keken elkaar eens aan. Wat zei Jezus daar? Hadden ze het wel goed verstaan? Ja, twee keer had Jezus heel duidelijk | |
[pagina 83]
| |
gezegd: Ik ben God, Ik ben God de Zoon. Een paar mensen,
die wat verder van Jezus af stonden, begonnen zachtjes met elkaar te fluisteren. Eén zei: Zeg, hoe kan dat nu? Hij komt toch van Nazareth Zijn Moeder ken ik best. 't Is wel een brave Vrouw, maar Ze is zo arm, Ze woont in 'n heel klein huisje. Ja, zei 'n ander toen: Ik heb Jozef nog gekend. Dat was de timmerman van Nazareth. Hoe kan Jezus nu zeggen, dat Hij God de Zoon is. We kennen Zijn Vader en Moeder en we weten, waar Hij vandaan komt. Ze begonnen al harder en harder te praten. Al meer mensen kwamen er bij en zeiden: Nou hoor, Jezus van Nazareth kan wel mooi preken, maar dat Hij God de Zoon is, dat geloven we niet. Hij was immers, toen Jozef dood ging, de timmerman van Nazareth.
Jezus hoorde de mensen wel praten, maar Hij wist al lang wat Hij doen zou. Wat dan? Wel, Jezus dacht: Wacht maar even, mensen. Ik zal jullie wel eens laten zien, dat Ik God ben. Hoe kon Jezus dat nu laten zien? God kan alles, wat Hij wil. Hij kan dingen doen, die de mensen niet kunnen. Hij kan wonderen doen. En om de mensen nu te laten zien, dat Hij God is, ging Jezus wonderen doen. | |
Jezus stilt den stormPetrus, een van de Apostelen van Jezus, van wien Jezus zoveel hield, had een vissersbootje. Petrus was visser geweest. Hij was nu wel de Apostel van Jezus, maar zijn bootje had hij nog. Gelukkig maar! (Want luister, wat Jezus daarmee deed.
Het gebeurde vaak, dat er zoveel mensen kwamen om naar Jezus te luisteren. Dan duwden ze tegen elkaar aan, kwamen al dichter bij Jezus, de achterste rijen mensen konden Jezus dan niet verstaan. Maar dichtbij, bij het grote water lag het bootje van Petrus. Jezus zei dan: Petrus, kom, laten wc in het bootje gaan. Petrus roeide dan het bootje een stukje van den kant af. De mensen kwamen allen naar den kant toe. Jezus ging rechtop in het bootje staan en zo preekte Hij. Zo konden ze Hem allen verstaan en kon niemand tegen Jezus aanduwen. Op 'n keer had Jezus zo'n helen dag staan preken in de warme, hete zon. 't Was nu avond geworden. 't Werd zo lekker fris op het water. De mensen hadden honger gekregen en liepen langzaam naar huis. Jezus was nu alleen met Zijn Apostelen. Laten we naar den overkant roeien, zei Jezus. Petrus en Jacobus zetten dadelijk de zeilen op. Er was bijna geen wind, 't water lag zo stil, bijna glad. Jezus was zo heel erg moe van al dat preken. Jezus ging daarom heel alleen achter in het bootje zitten. Jezus wilde wat uitrusten. Met Zijn ene hand onder het hoofd leunde Jezus zo tegen het bootje aan. De Apostelen zagen ook wel, hoe moe Jezus was. Ze deden héél stil, roeiden zachtjes met de roeiriemen over het water. En wat zagen ze na 'n poosje, toen ze eens even opkeken naar Jezus? Jezus was daar | |
[pagina 84]
| |
achter in het bootje in slaap gevallen.... Stillekens bleven de Apostelen roeien, ze waren bijna half weg. Maar.... o wee, wat is dat? Daar begint me zo maar ineens de wind te blazen over het water. Zeilen inhalen, zeilen inhalen, vlug wat, riep Petrus. Al de Apostelen, die in 't bootje waren, schrokken. Ze grepen zo gauw ze maar konden de touwen vast. Maar de wind gierde nu over het water. Hoge golven kwamen aan met 'n witten schuimrand er boven. De Apostelen waren al zo dikwijls op het water geweest en waren niet gauw bang. Maar zo'n verschrikkelijken storm, nee, dat hadden ze nog nooit beleefd. Het scheepje ging maar op en neer, hoog en laag. 't Schuim spatte aan alle kanten. 't Was nu pikdonker op het water, de lucht was vol zwarte en grauwe wolken. Door de storm heen hoorde je nu ook het rollen en brommen van de donder. Soms stond heel het bootje in het licht van de bliksem. En wat zagen de Apostelen? Jezus sliep nog steeds heel rustig daar achter in het bootje. De Apostelen werden angstig en dachten:.Was Jezus nu maar wakker... Opeens... krak... krak... ging het! Wat was dat? De mast, waar het zeil aan vast zat, knapte af. Het zeil sloeg aan flarden en meteen komt er 'n grote golf water in 't scheepje. Nu worden de Apostelen zo bang. Vol angst lopen ze naar Jezus, maken Hem wakker en roepen: O Jezus, red ons toch, want we verdrinken allemaal. Jezus keek Zijn Apostelen eens even aan en zei: Waarom zijn jullie bang? Ik ben toch bij jullie. Nu ging Jezus rechtop in het bootje staan. Hij strekte Zijn arm uit over het schuimende, spattende water, keek naar de zwarte, donkere lucht, waar de de storm doorheen gierde en zei toen: Zwijg... wees stil... En wat gebeurde? Meteen, toen Jezus die woorden zei, was het stil, de storm was voorbij, het water was kalm. Van de schuimende, spattende golven was niets meer te zien. Heel langzaam gleed het bootje weer over het water. De Apostelen bleven een poosje doodstil... nee maar, wat 'n wonder!.. Toen keken ze naar Jezus, Die nog altijd rechtop in het bootje stond. Jezus keek hen nu ook aan en zei nog eens: Waarom waren jullie nu zo bang? Weten jullie dan niet, wie Ik ben....?
O, de Apostelen hadden nu heel goed gezien, wie Jezus was. Zachtjes fluisterden ze tegen elkaar: Wat is Jezus groot. Wat kan Hij veel. De wind en de zee doen precies, wat Hij zegt, ze gehoorzamen aan Hem. Aan dat grote wonder zagen ze nu, dat Jezus God was. Veel mensen, die dat wonder ook gezien hadden, geloofden nu ook, dat Jezus God was. En ze zeiden dat tegen Jezus. Jezus was daar blij om. Hij hoort zo graag, dat we Hem dit zeggen.
Weet je, wat moeder daarom vaak zegt, als ze aan 't bidden is? Dan zeg ik aan Jezus:
Lieve Jezus, ik geloof, dat u de heilige God bent.
Ik wil alles doen, wat U van me wilt. | |
[pagina 85]
| |
JEZUS STILT DEN STORM
| |
[pagina 86]
| |
Jezus geneest een lammeIn het land waar Jezus woonde, was 'n hele grote stad. Die grote stad heette Jeruzalem. In 'n stad staan 'n heleboel huizen en daar wonen ook veel mensen. Op een keertje was Jezus ook in die grote stad. Hij liep door de straat en kwam toen voorbij een huis, waar een arme zieke man op zijn bed lag. Dat moest wel, want die man kon helemaal niet lopen. Hij had wel benen en voeten, net als jij, maar die waren slap. Kijk deze pop eens. (Moeder zorgt een pop met slappe benen bij de hand te hebben). Die heeft ook slappe benen. Zie maar eens, als ik ze neerzet, dan blijft ze niet staan, maar zakt dadelijk naar beneden. Zo was het nu bij dien armen man ook. Hij kon niet eens alleen rechtop staan, dan viel hij dadelijk neer. Die man was lam. Hij kon ook nooit ergens naar toe lopen. Als andere mensen gingen wandelen, dan moest hij thuisblijven. Dat was toch wel heel erg voor dien armen man, vind je ook niet? En hij lag al zo lang op zijn bed, niet één dag, niet twee, niet drie, maar een heleboel dagen al. Er was geen enkele dokter, die hem beter kon maken. Niemand kon zijn benen weer sterk maken. En nukwam Jezus daar voorbij 't huis en zag dien armen man daar liggen. O, wat had Jezus toch medelijden met dien man. Hij is zo goed en lief en wil alle mensen graag blij maken. Jezus ging dan ook naar dien man toe en vroeg hem: Beste vriend, wil je graag beter worden? Zou jij graag sterke benen en voeten willen hebben? En toen hij dát hoorde vragen, keek hij zo verbaasd naar Jezus. 't Was net of hij zeggen wilde: Hoe kunt U dàt nu vragen, natuurlijk wil ik graag beter worden. Ik zou zo graag willen lopen en wandelen zoals de andere mensen, maar dat gaat toch niet. Niemand kan mij beter maken. Die lamme, zieke man kende Jezus helemaal niet. Hij wist niet, wie Jezus was. En hoor nu eens, wat Jezus tegen hem zei: Kom, sta op, neem je bed maar op en ga wandelen... En... luister nu toch eens, wat er gebeurde. Die arme, lamme man, die al zólang op z'n bed had gelegen en nooit had kunnen lopen, was nu ineens helemaal beter. Hij voelde het in zijn benen en voeten, ze waren sterk geworden. Meteen sprong hij van z'n bed af, daar stond hij nu op zijn voeten, rechtop, niemand hoefde hem weer vast te houden. O, wat was dat toch heerlijk, hij was helemaal beter en kon lopen net als de andere mensen. En wat deed hij nu? Hij pakte zijn bed, legde het op zijn schouders en begon te lopen. Alle mensen in de straat bleven stil staan. Ze begrepen er niets van. Ze keken elkaar aan en zeiden: Neen maar, zeg, is dat nu die lamme man, die al zo lang op zijn bed heeft gelegen? Kijk hij eens best lopen. Zou hij wel echt dezelfde zijn? Ja, hij is het, ik weet het zeker, zei 'n ander. Maar, hoe kan hij nu dan toch lopen, | |
[pagina 87]
| |
vroegen ze aan elkaar. Kom, dan gaan we het hem zelf vragen.
Zeg, wie heeft je toch beter gemaakt? Hoe komt het, dat je nu zo goed kunt lopen? vroegen ze. En nu vertelde die man, dat Jezus bij hem was gekomen en dat Jezus hem zo maar beter had gemaakt. O, zeiden ze, nu zien we wel, dat Jezus God is. Want Hij kan dingen doen, die de mensen niet kunnen. En wat deden de mensen nu? Als ze wisten, dat Jezus voorbij zou komen, brachten ze gauw hun zieken naar buiten op de rustbedden of ruststoelen. En als de lieve Jezus daar dan die zieke mensen zag, dan kreeg Hij medelijden met hen en maakte ze allemaal beter. O, wat waren die mensen blij en wat hielden ze veel van dien lieven Jezus. | |
Jezus geneest een blindeMoeder heeft je al verteld van dien lammen man, dien Jezus zo maar beter maakte. Nu gaat moeder weer wat moois van dien lieven Jezus vertellen.
Er was eens een blinde man. Die man had wel twee ogen, maar hij kon daar niet veel mee zien. 't Was altijd zo donker om hem heen, dat kwam omdat hij blind was. Hij had nog nooit de mooie, blauwe lucht gezien. Ook niet de grote, gouden zon. Hoe mooi de bloempjes waren, wist hij ook niet, want hij had nog nooit één bloempje gezien. Hij wist zelfs niet eens, hoe de kamer er uit zag, waar hij in woonde. Hij bad nog nooit zijn vader en moeder gezien. Hij kon niets, niets zien. Dat is toch wel heel erg. En er was geen dokter, die hem beter kon maken. De dokter kan zo maar niet twee nieuwe ogen geven. Dat kan hij niet. Nu had die blinde man gehoord, dat Jezus voorbij zou komen. En hij wist, dat Jezus zo lief was voor de mensen. Hij had ook wel eens gehoord, dat Jezus zieke mensen beter had gemaakt. O, dacht toen die arme man, ik ga aan Jezus vragen, of Hij mij ook beter wil maken. Dat zal Jezus best wel doen, want Hij is zo goed. En Hij kan het ook, want Hij is God. Maar hij kon niet alleen naar Jezus gaan, want hij wist niet waar hij lopen moest, want hij kon het niet zien. Gelukkig waren daar net een paar mannen bij hem en nu vroeg hij: Toe, breng me even de straat op, waar Jezus straks langs komt. Ik wil zo graag naar Hem toe. Weet je wat die vrienden toen tegen hem zeiden? Och, blijf jij maar in huis, wat moet je toch op straat doen, je kunt Jezus toch niet zien. Maar de blinde man zei: Toe, breng me er heen, ik wil naar Jezus toe. Toen deden ze het maar. De twee vrienden hielden den blinden man bij de hand vast en brachten hem op de straat. 't Was daar toch zo druk. Overal stonden veel mensen, want ze wilden allen graag Jezus zien voorbij komen. De vrienden brachten den blinden man bij den hoek van de straat. Daar zetten ze hem neer. Ja, hier zou Jezus zeker voorbij komen. De blinde man zat daar stilletjes te wachten. Hij luisterde goed, of hij niet wat hoorde aankomen. Zien kon hij het niet.
Maar na een poosje riepen de mensen: Ha, kijk, daar heel in de verte komt Jezus aan. De blinde, die dat hoorde, begon nu luid te roepen: Jezus, och, heb | |
[pagina 88]
| |
medelijden met mij! De mensen werden boos, omdat de blinde man zo luid riep en zeiden: Man, roep toch niet zo, wees toch stil. En wat denk je, dat die arme blinde deed? Wel, hij begon nog harder te roepen: Goede Jezus, heb toch medelijden met me... Daar kwam Jezus aan en... wat zagen de mensen? Vlak voor den blinden man bleef Jezus staan. 't Was nu héél stil geworden. Alle mensen keken naar Jezus. Wat zou Hij doen? Hoor, daar begon Jezus te praten. Hij zei tegen den blinde: Wat wil je graag van Me? Och, zei de arme man, geef toch, dat ik kan zien. Wat kreeg Jezus toch 'n medelijden, toen Hij dien armen blinde zo vlak voor Zich zag. 't Was nu nog stiller geworden... Sommige mensen dachten: Zou Jezus dàt wel kunnen...? Jezus raakte nu even de ogen van den man aan, streek er langs en... O, ik zie, ik zie, riep de man. Zijn vrienden, die hem bij Jezus hadden gebracht, hoefden hem nu niet meer te helpen. Hij kon nu zelf zien, waar hij liep. Wat was de man blij. Ja, hij had wel geweten, dat Jezus dat wonder kon doen. Hij geloofde nu alles, wat Jezus preekte. Héél veel mensen, die er ook bij waren, zeiden: Ja, nu weten we, dat Jezus van Nazareth God is. We zien het aan dit wonder.
Jezus was blij, toen de mensen dit zeiden. Hij wil, dat we Hem zeggen: Jezus, ik geloof, dat U God bent. Zo deed Jezus nog véél meer wonderen, te veel om allemaal te vertellen. Nog één wonder, 'n heel groot wonder zal moeder vertellen.
Je weet nog wel, hè, wat moeder den vorigen keer heeft verteld? Jezus hoort zo graag dat we Hem zeggen, dat we echt geloven, dat Hij God is. Zeg kindje, kom eens dicht bij moeder, dan gaan wij dat samen nu eens heel mooi aan Jezus zeggen. Dat vindt Jezus zeker heel fijn. | |
Opwekking van het dochtertje van JaïrusIn het land, waar Jezus met Zijn Apostelen rondging om overal te preken, woonde een rijk man: Jaïrus. Iedereen in die stad kende Jaïrus. Hij woonde in 'n mooi, groot huis met z'n vrouw en een lief, klein meisje. Als Jaïrus soms van huis was geweest en weer terug kwam, stond zijn kleine meisje hem al van uit de verte toe te wuiven. Blij lachenden springend kwam ze dan samen met vader het huis ingelopen en overal in de lange gangen hoorde je het gebabbel van het meisje, die zoveel aan vader had te vertellen.
Maar.... nu was het stil in het grote huis, o zo stil. De dienstboden liepen op de tenen door de gangen. Heel zachtjes werd er nu gefluisterd. En waarom dan toch wel? Wel, het lieve kind van Jaïrus was ziek. Het meisje lag nu in bed, haar mooie rose wangetjes zagen nu zo witjes en mager. Haar mondje babbelde nu niet, o nee, heel stil lag ze daar. Haar moeder zat den helen dag bij haar bedje en Jaïrus bleef ook thuis, zoveel als hij maar kon. | |
[pagina 89]
| |
OPWEKKING VAN HET DOCHTERTJE VAN JAÏRUS
| |
[pagina 90]
| |
De dokter kwam, hij gaf poeiers, pillen en drankjes, maar het meisje werd niet beter, o nee, ze werd steeds zieker. Jaïrus was rijk, hij liet den knapsten dokter komen, maar het hielp niets. De dokter stond lang bij het zieke meisje en luister eens, kindje, wat hij zachtjes tegen Jaïrus zei: Ik kan uw kind niet beter maken. Daar is niets aan te doen, ze zal wel gauw sterven. O, die arme Jaïrus.... Hij hield zoveel van zijn kind en nu zou ze misschien sterven.... Hoe erg toch!
Wat moest hij toch doen? Nog 'n dokter er bij halen? Welnee, geen dokter immers kon haar beter maken, geen poeiers en drankjes konden haar helpen. Zo zat de arme Jaïrus te denken. Stil liep hij in de gang van zijn huis op en neer. Ineens hoort hij buiten op straat veel lawaai. Wat is daar te doen, denkt hij. Meteen komt er een bediende naar hem toe en zegt: Jaïrus, Jezus van Nazareth komt vandaag in onze stad. Wat..? Jezus van Nazareth? Jezus, die zulke grote wonderen kan doen? Meteen kijkt Jaïrus héél blij. Hij weet wat.. ja, dat zal hij doen.... Hij denkt bij zich zelf: Jezus kan zoveel, Hij zal ook wel mijn zieke kind beter kunnen maken. En nu loopt hij vlug de straat op; 't is nog 'n heel stuk lopen, maar wat geeft dat. Als zijn zieke meisje maar beter wordt! Eindelijk staat hij vlak bij Jezus. Héél mooi knielt hij neer voor dien heiligen Jezus en zegt: Jezus, mijn kind is zo ziek, ze zal wel gauw sterven, maar kom, kom met me mee, dan zal ze weer beter worden. De goede Jezus zag wel, hoe verdrietig Jaïrus was, omdat zijn meisje zo ziek was. Jezus is zo goed. Luister eens, wat Hij deed. Hij ging dadelijk met Jaïrus mee. Onderweg kwamen er nog veel mensen naar Jezus toe. Van alle kanten kwamen ze aanlopen. Iedereen wilde Jezus zien en horen. Ze konden niet zo vlug doorstappen. Ze hadden zo een poosje gelopen, toen er een bediende van Jaïrus naar hem toe kwam. Iedereen keek. Wat zou die te vertellen hebben? Jaïrus luisterde en hoor nu toch eens, kindje, wat die bediende zei: Jaïrus, uw kindie is daar juist gestorven. Ze leeft niet meer, ze is dood.... Iedereen keek naar Jaïrus.... Sommige mensen zeiden zachtjes: Laat Jezus nu maar hier blijven, het meisje is nu immers toch dood. Jezus kan er nu niets meer aan doen, 't is te laat. Jezus hoorde dat wel. Hij liep naar Jaïrus toe en zei: Wees maar niet bang, hoor. Geloof maar, dat Ik alles kan, wat Ik wil. Vlug liepen ze nu door en kwamen bij het grote huis van Jaïrus. Veel mensen waren daar. Ze hadden gehoord, dat het meisje dood was en kwamen haar nu nog eenmaal zien. Je hoorde ze op straat schreien. Toen Jezus wilde binnengaan, stuurde Hij eerst allen weg, niemand mocht met Hem mee dan Jaïrus en drie van Zijn Apostelen.
Ze kwamen de kamer binnen, waar het dode meisje lag. Om het doodsbed heen waren veel mensen, die luid schreiden. Ook de arme moeder zat daar in de kamer en schreide grote tranen. Jezus kreeg nog meer medelijden, toen Hij die arme schreiende moeder zag. Hij ging eerst naar al die mensen toe en zei, dat ze uit de kamer moesten gaan. Alleen Jaïrus, de moeder en de drie Apostelen mochten blijven. Sommige van die mensen dachten: 't Is nu toch al te laat, het meisje is immers dood. Maar luister nu eens, kindje, wat er gebeurde....
Jezus ging naar het bed, waar het dode meisje lag, wit en koud.... Hij nam het meisje bij de hand en zei luid: Kom, meisje, sta op.... En zie nu eens.. haar ogen gaan open.... op haar wangen komt weer 'n mooie rode kleur, het meisje leeft weer, ze staat op en loopt.... | |
[pagina 91]
| |
Jaïrus en de moeder en de drie Apostelen keken en keken.... Wat was dát een wonder! Iemand, die dood was, weer levend maken. O, wat waren de vader en de moeder blij. Ze knielden voor Jezus neer en bedankten Hem telkens weer. En denk je, dat het meisje nu nog ziek was? O nee, hoor. Ze was weer vrolijk en sterk. Blij huppelde ze naar haar vader en moeder.
Natuurlijk zagen de mensen al gauw, wat voor 'n reuze wonder Jezus gedaan had. Ze konden er niet over uitgepraat komen. Zo maar iemand, die dood was, levend maken... Ja, nu zagen ze wel, dat Jezus God was. Ze zagen het weer aan dit grote wonder; al meer mensen zeiden nu: Ik geloof, dat Jezus God is. Wat Hij ons leert moeten we doen om later in den hemel te komen. En overal, waar Jezus langs kwam, bracht men de zieken naar Jezus. En die goede Jezus maakte hen allen weer beter. Jezus was altijd zo lief en goed. Hij leerde de mensen ook altijd lief en goed te zijn. Hij houdt zoveel van mensen, die lief zijn voor elkaar. Dat weet moeder best. En daarom zegt moeder altijd: geen ruzie maken, maar lief spelen met elkaar. Weet je wat Jezus tegen Moeder Maria zegt, als je héél lief bent: Kijk eens naar dat kindje, Moeder. Daar houd Ik veel van. Het speelt zo lief, het maakt geen ruzie. Kijk, broertje en zusje mogen ook met zijn speelgoed spelen. Dat vind Ik lief en braaf. Dan lacht Moeder Maria en dan zegt God, die goede Vader in den hemel: Dat is Mijn beste kindje. | |
Jezus en de kinderenAls Jezus door het land ging met Zijn Apostelen om overal te preken, kwam Hij natuurlijk ook veel kindertjes tegen op de straat. En weet je, wat die kindertjes al heel gauw wisten? Dat Jezus erg goed en lief was. Als Hij hen tegen kwam, bleef Hij soms even staan, lachte en knikte naar hen.
Maar lang kon dat niet duren, Jezus moest weer verder om te preken. Er stonden altijd zoveel mensen om Jezus heen. De kindertjes, die 'n beetje durfden, kropen wel eens tussen de grote mensen door, om toch maar wat dichter bij Jezus te komen. Maar, o wee, als de grote mensen dat merkten. Dan zeiden ze: Maak eens gauw, dat je wegkomt. Jezus is hier gekomen voor ons, om voor ons te preken. Dan liepen de kindertjes maar weer gauw naar hun vriendjes toe, en gingen weer spelen. Maar luister nu toch eens, wat er op 'n goeden dag gebeurde. Jezus had 'n helen langen, warmen dag staan preken. Telkens waren er weer andere mensen gekomen, die naar Jezus wilden luisteren. En Jezus preekte maar, al brandde die hete zon nog zo over de bergen. Van alle kanten brachten de mensen de zieken naar Jezus. En die lieve, goede Jezus ging maar rond langs al die rustbedden en ligstoelen, om de zieken weer beter te maken. Jezus was moe, o zo moe! Hij had honger en dorst gekregen, maar de mensen dachten daar niet aan. Ze wilden maar, dat Jezus bleef preken. Eindelijk, toen de dag bijna om was en ze zelf ook honger kregen en mee werden, trokken ze naar huis. Nu bleef Jezus alleen over met Zijn Apostelen. | |
[pagina 92]
| |
De Apostelen hadden al lang gemerkt, hoe moe Jezus er uitzag. Ze keken eens rond, en ja hoor, onder een groten boom aan den voet van een berg was een heerlijk plaatsje. Daar zou Jezus eens fijn kunnen uitrusten. 't Was er zo heerlijk fris! Geen zonnestraaltje kon immers tussen de groene blaadjes doorkomen. Jezus ging nu met Zijn Apostelen mee onder de boom. Pas zat Hij daar, of wie kwamen daar langs lopen? Een paar kindertjes. Ze keken eens goed... Ja, 't was Jezus, Die daar onder dien boom zat. Die lieve Jezus van Nazareth. Geen grote mensen meer bij Hem... Hij zat alleen... En nu maakten ze samen een afspraakje. Weet je, wat ze héél stilletjes tegen elkaar fluisterden?... Kom, laten we het aan de andere kinderen ook vertellen, dat die goede Jezus er is; dan gaan we met z'n allen naar Hem toe. Er zijn nu geen grote mensen om ons weg te sturen. Ze liepen zo vlug ze konden naar huis. Wat is er aan de hand, vroegen de moeders. O moeder, hoor nu eens, Jezus van Nazareth, u weet wel, die lieve Jezus, die altijd komt preken, zit ginder heel alleen onder den groten boom bij den berg. Mogen wij naar Hem heen? Wat zeg je..? zei moeder. Zit Jezus daar alleen? Ja, moeder, Hij rust daar wat uit. Nou, kom dan maar gauw mee, zeiden al die moeders. Zij wisten ook wel, hoe lief en goed Jezus voor de kindertjes was. Weet je, wat die moeders deden? Wel, ze namen de kleine kindertjes, die nog niet goed konden lopen, ook mee op haar arm. De kinderen zagen er wel niet zo schoon meer uit, ze hadden immers den helen dag samen gespeeld! Och, Jezus kijkt daar niet zo erg naar, dachten de moeders. En zo gingen ze met z'n allen op weg naar den groten boom onderaan den berg. De kindertjes liepen druk met elkaar te babbelen. Ze waren ook zo blij, dat ze naar Jezus toe mochten. Sommigen vertelden, dat Jezus al eens even naar hen geknikt had of tegen hen gelachen. Een paar anderen plukten gauw onderweg nog wat bloempjes. Die zouden ze aan Jezus geven. Hoe leuk bedacht, hè! Maar, o wee, wat gebeurde. De Apostelen, die bij Jezus onder den boom zaten, zagen nu in de verte al die moeders met haar kindertjes aankomen. Ze komen hier heen, ze willen naar Jezus, zei een van de Apostelen zachtjes. Wat? Nu naar Jezus? Daar zullen we eens gauw naar toelopen, dachten ze. En ze deden het ook. Hoor eens, zeiden ze tegen elkaar, Jezus heeft heel den dag gepreekt, Hij is zo moe. En nu zeker nog al die babbelende kindertjes bij Hem.. Wel nee, Jezus is er toch voor de grote mensen. Dáár komt Hij voor en niet voor zulke kleine kinderen. Toen ze bij de moeders waren, zeiden de Apostelen: Gaat gerust maar terug, hoor, Jezus rust nu uit. Hij is er voor de grote mensen en niet voor de kinderen.
En denk je, dat die moeders zich zo maar lieten wegsturen? Kun je begrijpen! Ze zeiden: We willen naar Jezus, Jezus is zo lief en goed.
Het gebeurt niet, riepen de Apostelen nu boos. Ze wilden de moeders met haar | |
[pagina 93]
| |
JEZUS MET DE KINDEREN
| |
[pagina 94]
| |
kindertjes tegenhouden. De kleintjes, op moeders arm werden bang van die grote Apostelen, die zo boos keken en ze begonnen hard te schreien. Jezus hoorde dat. Hij had alles al lang gezien... Hij vond het toch te erg, dat Zijn Apostelen die kindertjes weg wilden sturen. Hij kwam naar hen toe, keek streng naar Zijn Apostelen, en hoor nu toch eens, kindje, wat Jezus zei: Laat de kindertjes toch bij Mij komen, van de kindertjes houd Ik juist het allermeest... En meteen keek Hij nu zo lief en vriendelijk naar hen. Komt maar hier, zei Jezus. Hij ging weer onder den boom zitten en strekte Zijn armen wijd naar hen uit. Nu waren de kindertjes niets bang meer. Ze veegden gauw hun traantjes weg en huppelden blij naar Jezus. Ook de moeders kwamen nu aanlopen met haar kleintjes op den arm. Brengt ze maar allen hier bij Me, zei Jezus. Ze deden dat maar wat graag. De allerkleinsten mochten om beurten even op Jezus' knie zitten. De anderen stonden rondom Jezus en leunden heel dicht tegen Hem aan. 't Was ook zo heerlijk, zo dicht bij Jezus! En Jezus keek en lachte en knikte maar. Hij streek met Zijn handen over hun donkere krullekopjes. Ze lieten Jezus nu de bloempjes zien, die ze voor Hem hadden meegebracht. O, wat was Jezus daar blij mee. En nu ging die lieve Jezus met de kindertjes praten. Hij zei, dat ze altijd lieve, brave kindertjes moesten zijn. Altijd mooi moesten bidden en lief spelen met elkaar en dadelijk doen, wat vader en moeder zeggen. Als jullie dat doen, zei Jezus, dan mogen jullie later bij Me in den mooien hemel komen. En nu ging Jezus hen vertellen over den hemel. Hoe heerlijk, hoe mooi het daar is. Heel stil stonden de moeders en al die kindertjes te luisteren. Hè, die Jezus kon dat ook allemaal zo mooi vertellen. Hij weet het ook zo goed. Hij was immers uit dien mooien hemel gekomen. Voordat de moeders weer met haar kindertjes naar huis gingen, deed Jezus iets heel moois en heiligs. Luister eens goed, kindje... Jezus legde Zijn handen op de hoofdjes van de kindertjes en maakte nu op hun voorhoofd een kruisje. Jezus zegende hen. Jezus deed nu precies, wat vader en moeder 's avonds bij jou doen, voordat je gaat slapen. Dan maken ze immers ook 'n kruisje op je voorhoofd.
O, wat waren die moeders daar blij om. Ze wisten wel: nu is het zieltje van mijn kindje weer wat mooier en heiliger geworden door dien zegen van Jezus. Nu kan mijn kindje weer beter braaf zijn... De moeders en de kindertjes zeiden Jezus goeden dag en gingen nu weer naar huis. Ze keken nog vaak even om naar dien goeden Jezus en wuifden naar Hem net zo lang, tot ze Hem niet meer konden zien. Ze hadden nu zoveel te babbelen onderweg.
Zeg moeder, zei er een, Jezus houdt van ons het allermeest. Hij heeft het Zelf gezegd... Ja, zei die moeder, als je maar zorgt, dat je altijd een lief, braaf kindje bent.
Thuis brachten de moeders vlug haar kindertjes naar bed en in hun bedje droomden ze van den goeden, lieven Jezus, Die het allermeest van brave kindertjes houdt. | |
[pagina 95]
| |
Jezus woont achter het gouden deurtjeKijk nu nog eens hier naar die mooie plaat, waar Jezus onder den boom zit met al die kinderen om Hem heen... (zie bladzijde 93). Je zit zo naar al die kindertjes te kijken, je zou er zeker ook wel graag bij geweest zijn, is 't niet? Als je aan me gevraagd had: Moeder, Jezus is hier, mag ik naarHem toe, dan zou moeder net zo gedaan hebben als die moeders hier op de plaat. Dan zou ik kleinen broer ook meegenomen hebben en samen zouden we dan naar Jezus gegaan zijn, naar dien lieven Jezus... Maar hoor nu eens, kindje, kom nu eens even heel dicht bij moeder... Ik heb je iets fijns te vertellen... Moeder kan ook wel met jou naar Jezus toe gaan. Heus, echt! Niet één keertje, maar zo vaak moeder maar wil. Zie je daar ginder de grote, mooie kerk? Wel daarin woont Jezus. Heel vooraan in de kerk is een klein huisje met 'n gouden deurtje er voor. Achter dat gouden deurtje woont Jezus. Daar omheen zijn altijd engeljes. O, zo mooi staan ze daar, want zij weten zo goed, wie er achter het gouden deurtje woont. Omdat Jezus zoveel van de mensen houdt, wil Hij daar bij ons in de kerk wonen. Hij is daar altijd, overdag en ook 's nachts, als het donker is... Jezus blijft daar altijd. Vlak voor het gouden deurtje brandt een lampje. Een mooi, rood lampje. Dat lampje mag nooit uit, 's nachts ook niet. Het brandt daar voor Jezus, want Jezus is 's nachts immers ook achter het gouden deurtje. 't Is net of het rode vlammetje zegt: Mensen, denkt er om.... hier woont Jezus. Jezus is er dikwijls zo alleen. Hij ziet zo graag, dat de mensen bij Hem komen. En Jezus zegt nu ook: Toe, laat de kindertjes toch bij Me komen, van hen houd Ik juist het allermeest.... Dat weet moeder best, en daarom heeft moeder je al eens een paar keer meegenomen naar de grote kerk, waar Jezus woont. Jezus is daar zo blij om. En moeder wil Jezus graag een plezier doen. Jezus is zo heilig, dat weet je wel. Jezus is de heilige God. Daarom zegt moeder altijd: netjes knielen, niet praten en draaien, maar mooi naar 't gouden deurtje kijken. Jezus ziet recht door het gouden deurtje heen. Hij ziet naar je hartje....
Weet je nog, wat die kindertjes hier op de plaat voor Jezus | |
[pagina 96]
| |
hadden meegenomen? Bloempjes.. En Jezus was er zo blij mee.
Jij kunt ook altijd zorgen voor een mooi bloempje, nog véél, véél mooier dan deze kindertjes hier in hun handjes hebben. Dat heeft moeder al eens meer verteld, hé? Zullen wij dien lieven Jezus nu eens gauw een pleziertje doen? Dan mag je nog eens een keertje met moeder mee naar de kerk om Jezus te groeten, goeden dag te zeggen. Zul je dan voor een heel mooi bloempje zorgen?
'n Bloempje van gehoorzaamheid.
Ja, dat is een van de fijnste bloempjes. Als moeder nu straks na het spelen zegt: kom kindje, 't is tijd om naar bed te gaan en als je dan dadelijk je speelgoed opruimt en niet zeurt om nog wat op te blijven, weet je wat er daar dan van binnen gebeurt? Dan komt een héél mooi bloempje in je hartje: een bloempje van gehoorzaamheid. Ik denk, dat de lieve Jezus nu al op je zit te wachten daar ginder in de grote kerk. Hoe lief toch van Jezus, dat Hij altijd bij ons wil wonen. Nu kunnen we zo dikwijls naar Hem toe gaan, als we maar willen. Niet één keertje, zoals deze kindertjes. O nee! Moeder is daar zo blij om. Moeder vindt het zo fijn, dat Jezus zo vlakbij woont in de kerk. Moeder gaat ook dikwijls even naar de kerk, naar Jezus toe, om even met Jezus te praten. En dan zegt moeder: Jezus, ik ben zo blij, dat U altijd bij mij wilt wonen achter het gouden deurtje. Dank U wel, lieve Jezus.
Ben je daar ook niet blij om? Wat zeg je nu aan Jezus? | |
Jezus zegt dat Hij gaat lijdenVeel mensen kwamen naar Jezus' preken luisteren en ze deden precies, wat Jezus hun leerde. Maar niet allen deden zo. O nee, hoor. Er waren ook boze, stoute mensen, die hielden niet van Jezus, ze wilden niet naar Jezus luisteren en deden niet, wat Jezus leerde. Jezus wist dat wel. Soms kwamen die boze, slechte mensen naar Jezus toe en Jezus zei dan: Jullie moeten doen, wat Ik je zeg, anders kun je nooit in den hemel komen. Maar ze deden het toch niet, ze werden héél boos op Jezus, omdat Hij dat tegen hen gezegd had. Als ze op straat Jezus tegen kwamen en zagen hoeveel mensen er om Jezus heen stonden, werden ze wit van kwaadheid. Kijk toch eens, zeiden ze tegen elkaar, alle mensen lopen Jezus van Nazareth achterna. Er komen er steeds meer bij, die naar Jezus luisteren. Ze wilden het niet zien en draaiden zich maar gauw om. Vooral in die grote stad Jeruzalem, waar Jezus al een paar keer geweest was om te preken, en waar Hij ook veel zieke mensen had beter gemaakt, woonden veel boze, slechte mensen. En die boze mensen hadden samen een afspraakje gemaakt. O, zo'n lelijk afspraakje. Weet je wat ze tegen elkaar fluisterden? Kijk toch eens, hoe alle mensen Hem achterna lopen. Dat mag zo niet langer blijven. We moes- | |
[pagina 97]
| |
ten Jezus zien te pakken te krijgen.... Ja, ja, riepen ze allemaal,
laten we Jezus maar pakken. Ze hadden het natuurlijk nog aan niemand anders verteld.... Dat was het lelijk geheimpje van die boze mensen. En.. weet je, Wie er toch al alles van af wist? Wel, Jezus Zelf. Jezus is immers God de Zoon. En God weet alles, alles wat de mensen zeggen, ook de geheimpjes, die ze héél zachtjes in elkaars oor fluisteren. Jezus wist precies, wat die boze mensen met Hem wilden doen. Hij wist precies, waar die stoute, slechte mensen woonden in Jeruzalem. En luister nu toch eens, kindje, wat die lieve Jezus deed!....
Nog een klein poosje, dan was het in Jeruzalem feest. Jezus ging daar ook altijd met Zijn Apostelen naar toe. Nu denk je zeker: Jezus zal er dezen keer wel niet heengaan, want die boze mensen zullen Hem pakken. Maar dan heb je het helemaal mis. Jezus, Die van alles af wist, ging er tóch heen. Luister eens, wat Hij tegen Zijn Apostelen zei. Komt, laten we naar Jeruzalem gaan.... En toen ze samen onderweg waren, zei Hij hun: In Jeruzalem zullen boze mensen Me pakken, Me slaan en Me dood maken op het kruis.. O, wat schrokken de Apostelen. Ze keken eens naar Jezus. Hoe kon dat nu, dachten ze. Jezus was toch altijd lief en goed. De Apostel Petrus, die zo heel veel van Jezus hield, zei: Nee, Jezus, dat mag niet gebeuren, U mag niet lijden.... Maar Jezus wilde daar niets van horen. Want Jezus wilde lijden, Hij houdt immers zoveel van ons. En Jezus dacht: Als Ik nu lijd en sterf aan het kruis, dan kan Ik de gouden hemeldeur voor de mensen openmaken. Dan kunnen ze allemaal weer in dien mooien hemel komen. Daarom ging Jezus toch met Zijn Apostelen naar die grote stad Jeruzalem. 't Was nu heel stil onderweg. De Apostelen keken telkens schuin naar Jezus. Weet je, wat ze dachten: O, wat houdt Jezus toch veel van de mensen. En Jezus dacht aan ons. Hij dacht aan jou ook. Nu kan dat kindje daar, dat later op de aarde komt, ook in den hemel komen. Ik houd zoveel van dat kindje. Ik wil het later in den hemel hebben, daarom ga Ik nu lijden en sterven op het kruis.
Die lieve Jezus toch, hè. Dank Hem maar eens mooi.
Ik dank U, Jezus, dat U voor mij wou lijden | |
Jezus' intocht in JeruzalemToen Jezus dicht bij Jeruzalem gekomen was, stuurde Hij twee van Zijn vrienden weg om 'n ezeltje voor Hem te halen, want zo wilde Jezus de grote stad binnenrijden. In Jeruzalem woonden ook heel veel brave mensen. 'n Paar van hen liepen ook op den weg en wat deden die nu? Toen ze zagen, dat Jezus naar Jeruzalem kwam, liepen ze zo vlug ze maar konden terug en overal vertelden ze rond: Mensen, hoort toch eens, Jezus van Nazareth komt bij ons in de stad. O, o, wat waren die brave mensen blij, toen ze dat hoorden. Wat deden ze? Vlug sneden ze groene takken van de bomen, de kinderen | |
[pagina 98]
| |
plukten gauw wat bloemen. De mensen legden hun mantels zo maar op de straat, waar Jezus langs moest komen. Die brave mensen wilden zo aan Jezus laten zien, dat ze van Hem hielden. 't Werd nu steeds drukker in de straat. De mensen kwamen allemaal hun huizen uitgelopen. De kinderen stonden aan de kanten van den weg met mooie, lange groene takken in de hand. De moeders kwamen ook met de kleintjes op den arm. Eindelijk zagen ze Jezus in de verte.. Heel langzaam kwam Hij op den ezel de stad binnen rijden. En wat gebeurde? Allen tegelijk zwaaiden ze de mooie takken hoog boven hun hoofden, de kleintjes strooiden met hun bloempjes en meteen riepen ze luid, dat het ver, ver klonk door de straten van Jeruzalem: Jezus, wij groeten U, Jezus, wij groeten U..! Jezus keek naar alle kanten en knikte vriendelijk naar de mensen. Hij lachte naar de kleintjes, die zo mooi hun bloempjes uitstrooiden. Er kwamen telkens meer mensen bij en telkens klonk het weer door de straten van Jeruzalem: Jezus, wij groeten U.... Jezus, wij groeten U!
Maar weet je, wie er niet meeriepen, en er niet bij waren? De slechte, boze mensen. O, wat waren ze boos, toen ze dat roepen en zingen hoorden, en toen ze zagen, hoeveel mensen op straat rondom Jezus waren.
Ze kwamen allemaal bij elkaar in een huis. Hun gezichten stonden zó boos en kwaad. Hoor nu toch eens, zei er een, ze roepen en zingen en dat is allemaal voor dien Jezus. Ja, kijk nu toch, zei een ander.. alle mensen lopen Hem na. Nee, dat mag niet langer zo. En wat ze nu met elkaar afspraken, was nog erger dan het eerste geheimpje. Moeder durft het haast niet te zeggen. Die boze mensen zeiden: We zullen Jezus pakken en.... Hem dood maken.... Ja, dat moet gebeuren, zeiden ze.
Hoor eens, zei er een, we kunnen nu toch niet zo maar de straat oplopen en Jezus pakken, als al die mensen er bij zijn. Dat gaat toch niet. Die zullen ons immers tegenhouden. Nee, riep zo'n boze man nu: We moeten Hem stilletjes zien te pakken, als Hij alleen is, als niemand het merkt. Ja.. ja.. laten we dat doen, schreeuwden ze boos.
En Jezus, bleef Hij nu toch in Jeruzalem? O ja.. Hij wist hier ook weer alles van.. Hij wist, dat die boze, slechte mensen Hem zochten en Hem dood wilden maken. Die goede Jezus toch, hè. Omdat Hij zoveel van ons houdt, daarom wilde Hij lijden. Wat lief toch van Jezus. Als jij nu tegen Hem zegt, dat je veel van Hem houdt en 'n lief, braaf kindje wilt zijn, dan maak je Jezus blij. En dat wil mijn kindje toch wel, hè? | |
[pagina 99]
| |
JEZUS' INTOCHT IN JERUZALEM
| |
[pagina 100]
| |
Jezus in den hof van OlijvenJezus was nu al een paar dagen in de grote stad Jeruzalem en nog hadden de boze mensen Hem niet gepakt. Ze wilden daarmee immers liever wachten tot Jezus alleen was. Maar ze wisten nog steeds niet, wanneer ze Jezus alleen zouden kunnen vinden. Maar eindelijk.. nu waren ze dat aan de weet gekomen. Jezus ging dikwijls 's avonds, als het overal stil werd, naar 'n stil plekje om daar te bidden. O, Jezus kon zo mooi bidden. Hij vouwde Zijn handen samen en dan dacht Hij aan God, Zijn Vader, daarboven in den hemel. Hij vroeg aan Zijn Vader in den hemel, of alle mensen toch maar braaf mochten worden. Jezus wilde ze zo graag allemaal later bij Zich in den hemel hebben, maar je weet wel, hè kindje, alleen brave mensen komen in den hemel. Daarom bad Jezus daarvoor.
Dicht bij Jeruzalem was een mooie, grote tuin. Daar was het 's avonds zo fijn stil en daar ging Jezus dan vaak naar toe om te bidden. Want als het zo stil is, kun je immers veel beter aan den lieven Heer denken...
Maar, o, wat hadden die boze mensen nu gehoord? Dat Jezus Donderdagavond weer naar dien mooien tuin zou gaan om er te bidden. Jezus ging nooit helemaal alleen. Meestal mochten er een paar van Zijn Apostelen bij Hem blijven. Dat alles wisten de slechte, boze mensen ook. Wat deden ze nu? Ze kwamen weer allen samen in 'n huis en nu gingen ze met elkaar afspreken, hoe ze Jezus dien Donderdagavond in den tuin zouden pakken. O, zei er een. Weet je, wat we moeten doen? Laten we wat stokken en touwen meenemen. Als die Apostelen Jezus willen helpen om vrij te komen, dan slaan wij er met onze stokken op los. En met de touwen binden we Jezus vast. Ja, dat is goed, zei toen een ander. Maar laten we niet zo vroeg heengaan. Laten we liever wachten. tot het donker is. De mensen in Jeruzalem mogen er niets van merken. Hoor eens, dat vind ik best, riep er een, maar er staan veel bomen in dien tuin, je zult zien, hoe gauw het er donker is. We moeten ook maar een paar lantaarns meenemen. Goed, dat zullen we doen, riepen ze. Waar moeten we Jezus naar toe brengen? Een van de voornaamsten van die mannen en ook een van de slechtsten, riep: Bij mij in huis, wij zullen hier vanavond | |
[pagina 101]
| |
allemaal komen en dan zullen wij hier wachten,
tot jullie Jezus komen brengen. Ha.. riep die lelijke boze man.. Ha.. nu zal ik dien Jezus van Nazareth eens krijgen. Arme Jezus toch, hè? En Hij had nooit iets kwaads gedaan. 't Was nu Donderdag geworden. Jezus had met al Zijn Apostelen gegeten in een grote zaal. Hij stond nu op en zei: Ik ga nog wat naar den tuin om daar te bidden. Maar wist Jezus dan niet, wat die boze mensen wilden doen? O ja, Jezus is God, Hij weet alles. En daarom wist Hij ook, wat er zou gebeuren, als Hij daar in den tuin was. En toch ging Hij heen.. Want Jezus wist nog wat anders ook.. En wat dan? Jezus wist, dat Hij nu veel, veel pijn en verdriet zou krijgen, dat die boze mensen Hem aan het kruis zouden slaan en dat Hij dan zo voor ons de gouden hemeldeur zou kunnen open maken. En Jezus wilde dat voor ons doen, omdat Hij zoveel van ons houdt. Daarom ging Hij dien Donderdagavond toch naar dien tuin. Die lieve Jezus toch!.... Onderweg zei Jezus niet veel. Jezus dacht aan al die pijn.. aan het grote kruis.. De Apostelen keken naar Jezus. Jezus zag er zo bedroefd uit. Wat zou er toch zijn, wat zou er toch gebeuren, dachten ze. Toen ze bij de poort van den tuin gekomen waren, stuurde Jezus bijna al Zijn Apostelen weg. Drie mochten er met Hem mee. Dat waren de Apostelen Petrus, Jacobus, Joannes. Ze hadden een poosje gelopen, toen Jezus stil hield. Nu zei Hij tegen deze drie Apostelen: Blijven jullie hier maar op Me wachten. Ik ga alleen verderop om te bidden. De Apostelen deden dit. Ze gingen wat uitrusten onder een boom. En Jezus ging verder.. héél alleen.. 't Werd al wat donker in den tuin, er kwamen ook al wat kleine gouden sterretjes aan den hemel. Jezus knielde nu neer onder een groten boom. En luister nu eens, kindje, wat er gebeurde.. Toen Jezus daar nu alleen knielde in dien stillen, donkeren tuin, o.. o toen werd die lieve Jezus toch zo bang.. Waarom dan toch wel? Jezus is God, Hij weet alles precies van te voren. En.. nu dacht Jezus telkens aan die lelijke, boze mensen.. Straks komen ze hier, dacht Jezus. Ze zullen Me grijpen en vastbinden. Ik moet mee naar een vuil, donker hok, daar zullen ze Me slaan. En morgen.. o, hoe verschrikkelijk.. morgen zullen ze Me vastslaan met grote spijkers aan 't kruis.. O, wat werd Jezus toch bang.. toen Hij daaraan dacht. Hij kon het haast niet meer uithouden. Arme, lieve Jezus! De engeltjes in den hemel zagen Jezus daar in dien tuin: O, zie toch eens, fluisterden ze zachtjes, kijk toch eens naar Jezus.. wat ziet Hij er bleek en bang uit.. | |
[pagina 102]
| |
Hij heeft zo'n verdriet.. Maar luister.. Daar begint Jezus hardop te bidden.... Hij bidt tot God den Vader in den hemel: Vader, o, Ik ben zo bang voor al die pijn, van dat grote kruis. Maar Jezus wilde het toch, want Hij zei: Ik wil het, Vader, want zo kan Ik de gouden hemeldeur open maken. O, nu wisten de engeltjes, waarom Jezus zo bleek en bang was. Wat houdt Hij toch veel van de mensen, zei een engel zacht. En hoorde God de Vader dat mooie bidden van Jezus ook? O ja, want wat deed Hij? Hij stuurde een van de engelen naar Jezus toe. O, wat was die engel blij. Heel vlug vloog hij voorbij al die kleine pinkelende sterretjes naar den tuin, waar Jezus knielde, zo alleen en zo verdrietig. De engel begon heel stilkens met Jezus te praten. Hij zei: Lieve Jezus, het is wel erg al die pijn en dat U moet sterven aan het kruis. Maar, Jezus, wat zal God, die goede Vader, blij zijn, als U dat doet, want dan kunnen de mensen weer Zijn kinderen worden en dan kunnen ze later allemaal in den hemel komen. En wat zullen al die arme mensen blij zijn. Er staan er al zoveel voor de gouden hemeldeur te wachten. Dat weet U ook wel.
Jezus was blij, dat die lieve engel zo tegen Hem praatte. Jezus was nu niet bang meer. Hij had nu gebeden, nu wilde Hij alles, alles lijden voor ons.
De engel vloog weer stil terug naar den mooien hemel en vertelde aan de andere engeltjes, dat Jezus nu niets bang meer was en dat de boze mensen nu gerust mochten komen.
En die kwamen ook. Heel stil liepen ze door de straten van Jeruzalem, de stokken en touwen hielden ze onder hun wijde mantels. Ze kwamen bij de poort. 't Was al erg donker. Hun lantaarn hielden ze voor zich uit. Jezus had ze wel zien aankomen. Maar bang was Hij nu niet meer. Hij ging naar Zijn Apostelen toe. En wat zag Hij? Ze lagen alle drie te slapen daar tegen den boom. Ze waren ook zo moe.. Jezus maakte ze vlug wakker en zei: Zie, daar komen de mannen al aan, die Me willen pakken.... O, wat schrokken de Apostelen.... Maar wat nu? Jezus liep recht naar die boze mannen toe en zei: Wien zoeken jullie? Jezus van Nazareth, zeiden ze. Jezus ging nu vlak voor hen staan en zei: Dat ben Ik. Laten ze nu maar doen, wat ze willen, dacht Jezus. Ik wil pijn hebben, zo kan Ik de gouden hemeldeur voor de mensen open maken.
De boze mannen namen nu de touwen en bonden heel stijf daarmee Jezus' handen vast. Toen de Apostelen dat zagen, werden ze zo bang, en.. alle drie liepen ze zo vlug ze konden het poortje uit en gingen er van door. Daar stond Jezus, | |
[pagina 103]
| |
JEZUS IN DEN HOF VAN OLIJVEN
| |
[pagina 104]
| |
die lieve Jezus nu, de handen stijf gebonden, de touwen zaten zo strak, Zijn pols deed er zo'n pijn van. Hij stond daar heel alleen tussen al die boze mannen. En.. Jezus was tóch blij, omdat Hij zo ons kon helpen om weer in den hemel te komen. Is dat nu niet lief van Jezus?
Zie Hem daar nu eens staan tussen al die lelijke, boze mannen. Zeg Hem maar gauw, dat jij héél veel van Hem houdt... Dat maakt Jezus zo blij. En als je vandaag een heel lief, braaf kindje bent, dan zegt Hij vast tegen Zijn Vader in den hemel en tegen Moeder Maria: Ik ben blij, dat Ik de gouden hemeldeur weer open gemaakt heb. Nu kan Ik dat kindje, dat zo mooi naar moeder zit te luisteren, later bij Mij in den hemel halen. Want Ik zie wel, dat het een lief, braaf kindje is.
Lieve Jezus, zoete Jezus
Ik houd veel, heel veel van U,
Ik wil Uw beste kindje wezen.
Voor altijd en ook al nu.
| |
Jezus in den kerkerJezus moest nu met de boze mannen mee. Overal op de straten was het donker. De mensen sliepen. Maar in één huis waren de mensen nog wakker. De slechte mensen zaten te wachten, tot Jezus zou binnenkomen. Ha, riep er een, die al een paar keer de donkere straat had overgekeken.. daar komen ze in de verte aan. Is Jezus van Nazareth er bij? riep er een. Ja, ja, ik zie Hem. Hij loopt tussen de mannen in. Kijk eens, Zijn handen zijn vastgebonden. Ze hielden de lantaarn expres dicht bij Jezus, dat ze Hem allemaal maar goed zouden zien. Ze duwden en stompten Jezus, dat Hij wat vlugger moest lopen. Nu werd Jezus bij hen binnen gebracht in een grote kamer. Jezus moest in het midden komen staan en al die boze mannen stonden om Hem heen. Twee gingen vlak naast Jezus staan en hielden de touwen vast, waarmee Jezus gebonden was. O, wat zag die lieve Jezus er uit. Zo bleek, zo moe, met rode striemen op Zijn handen van de strakke touwen. En die lelijke, slechte mensen lachten Hem nog uit. Ha, nu hebben we Hem. Nukomt Hij niet meer vrij, riepen ze. Ze begonnen nu allemaal lelijke dingen van Jezus te vertellen. Van dien heiligen Jezus, Die nooit iets verkeerds had gedaan. En Jezus stond daar in het midden van de kamer. Hij zei niets terug.. Nu kwam er een van die boze mannen vlak voor Jezus staan en gaf Hem met zijn vuist een heel harden klap op Zijn wang. O, wat erg. De engelen in den hemel hielden hun vleugels voor hun gezicht. Naar zo iets lelijks wilden ze niet kijken. Die harde klap deed Jezus veel pijn.... Arme Jezus! | |
[pagina 105]
| |
't Was nu al heel laat geworden. De boze mannen wilden gaan slapen. En mocht Jezus nu ook wat uitrusten? O nee, kun je begrijpen. Luister toch eens, kindje, waar ze Jezus naar toe brachten.. Onder in het huis was 'n vuil, donker hok. Daar moest Jezus vannacht maar blijven, zeiden ze. Mocht Jezus daar nu alleen blijven, dan zou Hij misschien nog 'n poosje hebben kunnen uitrusten. Maar dat gebeurde niet. Enkele slechte, lelijke mensen gingen met Jezus mee. En wat ze daar dien nacht met den heiligen Jezus hebben gedaan, o.. dat durft moeder je bijna niet te vertellen. In 'n hoek van dat donkere hok stond een bankje, daar moest Jezus op gaan zitten. En nu begonnen ze dien lieven Jezus, dien heiligen Jezus te slaan, o nog erger, ze spuwden naar Hem. O, kindje, wat was dat erg.. En Jezus zat daar zo stil, Hij zei niets, Hij had zo'n pijn, die lelijke mannen sloegen en stompten zo hard en de touwen zaten nog steeds zo strak gebonden om Zijn handen. Jezus' gezicht was vuil van het spuwen en nu kon Hij het nog niet eens afvegen, omdat Zijn handen gebonden waren.... En weet je, waar die lieve Jezus aan dacht, toen Hij daar zat in dat vuile hok tussen al die slechte, lelijke mannen? Hij dacht toen aan ons allemaal, aan vader, aan moeder, aan jou ook. En luister toch eens, kindje, wat Jezus zachtjes zei tegen God den Vader in den hemel. Vader, laat Mij maar veel pijn hebben, Ik ben er blij om, want zo kan Ik de gouden hemeldeur voor de mensen open maken. Kijk eens, zie Jezus daar nu zitten.. Wat zeg jij nu tegen Hem? Wil jij dien goeden, lieven Jezus nu eens 'n pleziertje doen? Geef Hem dan vandaag nog eens zo'n mooi bloempje.Ga naar voetnoot1) Als jij Hem dat vandaag geeft, dan vergeet Jezus al die pijn en al dat verdriet.
Ik weet wel, wat Jezus dan doet. Hij gaat met jouw bloempje naar Moeder Maria en dan zegt Hij: Kijk eens, Moeder, dat bloempje kreeg Ik van dat kindje daarginds op aarde.
Moeder weet dan wel, wie er daarboven in den hemel allemaal blij zijn. | |
Jezus voor PilatusEindelijk was de lange nacht om en kwamen de zonnestraaltjes naar binnen door het kleine raampje in het vuile hok, waar Jezus nog altijd zat met die boze mensen. Jezus was blij, dat die akelige nacht om was. Maar o.. hoe zag de heilige Jezus er uit.. Zijn gezicht vol vuil van het spuwen en overal schrammen en blauwe plekken van 't stompen en slaan. Zijn handen waren nog steeds gebonden met de touwen, die zo vast zaten. Nu kon Jezus nog niet eens dat vuil weg vegen; o, gelukkig dat Moeder Maria Jezus daar | |
[pagina 106]
| |
dien nacht niet heeft gezien.. Maar de nieuwe dag zou nog veel erger zijn voor Jezus. Al héél vroeg werd de deur van het hok opengemaakt en Jezus moest mee. Die boze mensen zagen wel, hoe moe en bleek Jezus er uit zag, maar niemand had medelijden met Hem. Ze gaven Jezus niet eens wat te eten en te drinken. Ze lachten dien heiligen Jezus uit en riepen: Nu hebben we Je eindelijk, maar nu laten we Je niet los, daar zullen we wel voor zorgen. Jezus moest nu met hen mee, door de straten van Jeruzalem naar het mooie, witte paleis van Pilatus, die de baas was over dat land. Pilatus kende Jezus niet. Hij wist er nog helemaal niets van, dat de boze Joden Jezus bij hem zouden brengen. Voor het paleis van Pilatus was een grote trap. Daar bleven die boze mannen nu staan met Jezus in hun midden. 't Werd steeds maar drukker op het plein voor het paleis. De mensen, die op straat Jezus waren tegengekomen, gebonden met touwen en midden tussen die mannen in, vertelden het rond. Zeg, weet je het al, ze hebben Jezus van Nazareth gepakt.. Ze brengen Hem nu naar Pilatus.. En wat deden nu die mensen, toen Ze dat hoorden? Ze liepen ook vlug de straat op, allemaal naar het paleis van Pilatus en daar zagen ze Jezus nu ook staan. Die boze mensen begonnen nu te roepen en te schreeuwen. Ze vertelden weer allerlei lelijke dingen van dien heiligen Jezus.. Pilatus hoorde al dat roepen en schreeuwen vlak voor zijn paleis. Hij ging de kamer uit, en bleef boven aan de grote, witte trap staan. Wat zou er toch te doen zijn, dacht hij. Maar daar opeens ziet hij een groepje mannen druk schreeuwend met Iemand tussen hen in, die gebonden was. Pilatus wees op Jezus en vroeg: Wat heeft die Man gedaan? Waarom brengen jullie Hem hier? En luister nu eens, wat ze terugschreeuwden. Als die Man niet zoveel kwaad had gedaan, zouden wij Hem hier niet bij U brengen. Pilatus vroeg nu: Wat heeft Hij dan gedaan? En net als een poosje te voren begonnen ze weer veel lelijks te vertellen, allemaal door elkaar, de een nog harder dan de ander. Pilatus werd zelf wat bang van al die slechte mensen, en hij zei nu: Wat moet er dan met dien Man gebeuren? Hij moet dood.... Hij moet dood.. Hij moet sterven aan het kruis.... Ja, dat moet, schreeuwden ze. Ze staken hun vuist op tegen Jezus en riepen naar Pilatus: U moet ons Jezus van Nazareth geven. Wij willen Hem aan het kruis hebben. En wat deed Pilatus? Hij werd nog banger van die gillende en schreeuwende mensen en daarom zei hij maar: Goed, nemen jullie Jezus van Nazareth maar en doe er mee, wat je wilt.. O, hoe erg toch.. En die lieve Jezus stond daar.. Hij zei niets.. Hij dacht toen aan alle mensen, aan jou ook, kindje. Jezus dacht: Nu ga Ik sterven aan het kruis en dan heb Ik de hemeldeur voor de mensen open gemaakt. Die lieve Jezus toch! O, wat houdt Hij veel, veel van ons. Maar eerst gebeurde er nog iets heel ergs met Jezus. Die boze mensen hebben Jezus eerst zoveel pijn gedaan, ze deden zo lelijk met dien heiligen Jezus, dat durft moeder je bijna niet te vertellen. Kom eens héél dicht bij moeder staan. Kijk, zie eens hier. Zie je dien paal..? En dien ring? En daar.. wat | |
[pagina 107]
| |
DOORNEKRONING
| |
[pagina 108]
| |
liggen daar? Riemen met ijzeren puntjes er aan. Luister nu toch eens.... Jezus werd naar die paal gebracht. Hij zag die leren riemen wel liggen en Hij wist nu, wat ze met Hem gingen doen. Jezus' handen werden nu aan dien ring vastgebonden, diep gebogen stond Jezus daar bij de paal. de engeltjes in den hemel zagen Hem wel staan. Vol schrik hielden ze nu hun vleugeltjes voor het gezicht. Wat er nu ging gebeuren.. o, ze wilden het niet zien. Hoe durfden die boze mannen dat toch te doen met den heiligen Jezus? O, daar kwamen ze al aan. Ze hielden die leren riemen in hun handen en daarmee begonnen ze Jezus, dien lieven Jezus, te slaan. O, wat 'n pijn.... Ze sloegen ook zo hard. Jezus kreunde soms even.. Het deed ook zo zeer. Arme Jezus. Al die pijn wilde Hij hebben voor ons, voor vader, voor moeder, voor jou ook.
Toen die slechte mensen zelf moe waren van het slaan, hielden ze op en werd Jezus van de paal losgemaakt. Wat zag Hij er uit! Vol rode striemen. Jezus kon bijna niet meer rechtop staan van de pijn. Wild trokken ze Jezus verder. Ze hadden nog iets lelijks bedacht. Luister maar.. Bij het paleis van Pilatus stonden een paar lage boompjes, daaraan waren takken met lange scherpe dorens. Je weet wel, van die scherpe pikkertjes, die ook aan de mooie rozetakken zitten, maar deze dorens waren nog veel, veel groter en scherper.
En wat deed nu een van die boze mannen? Vlug liep hij naar dat boompje, sneed een paar van die takken af en maakte daar een kroon van. Een kroon van scherpe, lange doornen. Daarmee liep hij nu naar Jezus en zette die doornenkroon op Jezus' hoofd. O, wat een pijn.. Weet je nog, kindje, dat je laatst schreiend bij moeder kwam, omdat je een roosje geplukt had en zo'n klein dorentje in je vinger prikte?.... Dat deed pijn, hè?.... Maar die kroon, die de boze mensen voor Jezus hadden gemaakt, zat vol met zulke, maar dan hele lange, met scherpe dorens. En die zetten Ze nu Jezus op het hoofd. Nog erger.... Ze namen een groten, rieten stok en sloegen er mee op de kroon en de scherpe doornen gingen nu helemaal in Jezus' hoofd. O, wat deed Zijn hoofd toch zeer.... Wat staken die lange, puntige dorens.. Arme Jezus toch.... Maar niemand van die boze mensen had medelijden. Ze lachten Jezus nog uit en telkens sloegen ze weer met den stok op de doornenkroon.
Kijk Jezus hier nu eens.. Al die pijn wilde Hij lijden voor ons. Weet je nog waarom? Wat zeg je nu tegen Hem?
Lieve Jezus, ik bedank U, dat U voor mij die pijn wilde lijden.
Zou jij nu niet graag zo'n lange scherpe doren uit Jezus' hoofd willen trekken? Ja, dat kun je.... Als je vandaag 'n heel lief, braaf kindje bent, dan is het juist, of je 'n doorn wegtrekt uit die doornenkroon O, wat zal Jezus daar toch blij om zijn. En Moeder Maria ook. Ze had er zo'n verdriet van, dat Jezus zoveel moest lijden. | |
[pagina 109]
| |
Jezus' KruisdragingPilatus had tegen die boze, slechte mensen gezegd, dat zij met Jezus mochten doen, wat ze wilden. Ze hadden toen luid geroepen en geschreeuwd: Weg met Jezus, Hij moet dood, sterven aan het kruis.... En dat ging nu gebeuren. Want zie, nadat die boze mensen Jezus zo hadden geslagen en een kroon van doornen op Zijn hoofd hadden gezet, kwamen er al een paar mannen aan met een groot, zwaar kruis. Jezus werd nu vooruit geduwd en wild en woest legde men dat zware kruis op Zijn schouders.O, wat deed dat een pijn! Men had Jezus zo geslagen, overal waren zere plekken, ook op Jezus' schouder en nu dat kruis er zo wild werd opgelegd, kwam er bloed uit. Even bleef Jezus stil staan van pijn. Maar men duwde en stompte Hem. Mee moest Hij, vooruit! Door de straten van Jeruzalem tot aan den berg. Want boven op den berg zou Jezus aan het kruis vastgespijkerd worden. Die berg heette: de berg van Calvarië. Zie Jezus daar nu gaan met Zijn kruis. Diep gebogen, het kruis is zo zwaar. Kijk, die boze mensen lopen om Jezus heen. Als Hij soms wat langzamer gaat, omdat het kruis zo groot en zwaar is, en omdat Hij zo'n pijn heeft, trekken ze Hem woest vooruit. De engeltjes in den hemel zagen dien lieven Jezus daar gaan en zeiden zachtjes tegen elkaar: Kijk nu toch dien heiligen Jezus. Hij loopt daar tussen zulke boze mensen in, en Hij is toch God de Zoon. Ziet Hem daar gaan met het kruis, o, wat ziet Hij er uit.. Wat heeft Hij een pijn. Ja, zei toen een van die engeltjes: zoveel houdt Jezus nu van de mensen. Al die pijn lijdt Hij voor hen.... Maar, o, wat een schrik.. Daar ineens valt Jezus languit neer op den grond. 't Kruis komt nu met een smak tegen Zijn hoofd. 't Bloed drupt er van neer. Arme Jezus! En denk je nu, dat die mensen medelijden met Jezus hebben? O kindje, luister eens.. wat ze nu toch doen.. Kwaad en boos lopen ze naar Jezus toe, trekken Hem wild op en leggen het kruis opnieuw op Zijn schouders. Jezus zegt niets. Wel heeft Hij veel pijn, maar Hij denkt aan ons, aan vader, aan moeder, aan kleinen broer, aan zusje, ook aan jou. Om ons in den hemel te krijgen, wil Hij pijn hebben. Zo gaat Jezus weer verder. Op de straten, waar Hij langs moet om naar den berg van Calvarië te komen, is het druk. De mensen in Jeruzalem weten nu allemaal, wat er dien morgen gebeurd is in het paleis van Pilatus. Zij zijn nieuwsgierig, ze willen Jezus zien. Veel mensen luisteren naar die boze mannen en schelden nu tegen den heiligen Jezus. Ja, ze schelden en gooien met vuil naar Jezus. Heeft Jezus die mensen dan soms wel eens iets kwaads gedaan? O nee, kindje. Moeder heeft je immers al verteld, hoe goed Jezus altijd was. Hij maakte al de zieken, die ze bij Hem brachten, beter. Overal was Hij rondgegaan, om de mensen te vertellen van hun goeden Vader in den hemel. En nu deden ze zó! Wat was dat verdrietig voor Jezus. Het duurde niet lang, of Jezus viel opnieuw op den grond, op die harde straatstenen. En net als den eersten keer werd Jezus weer wild omhoog getrokken en gestompt en geduwd. Dit gebeurde later nog eens op dien weg naar | |
[pagina 110]
| |
den berg. Ja, wel drie keer is Jezus onderweg onder Zijn kruis neergevallen. En telkens stond Hij op en nam het zware kruis weer op voor ons. Zoveel houdt Hij van de mensen. Al die pijn en al dat verdriet wilde Jezus lijden om te zorgen, dat wij later in den hemel kunnen komen. Die lieve Jezus toch, hè. Wat zeg je nu tegen Hem?
Dank U, lieve Jezus, dat U voor mij dat grote kruis wilde dragen.
Zul je vandaag dien lieven Jezus nog eens 'n pleziertje doen? Och, dat heeft moeder eigenlijk niet te vragen, hè? Welk kindje zou dàt nu niet graag doen? Wat voor mooi bloempje zul je Hem vandaag geven?
Dat zullen we saampjes eens uitzoeken. 'n Rood roosje van lief-zijn of 'n geel bloempje van gehoorzaam zijn, of 'n wit van mooi bidden?Ga naar voetnoot1)
Vanavond als jij naar je bedje gaat, vliegt je engeltje heel even met je bloempje naar Jezus en zegt: Jezus, dit bloempje heeft het kindje, waar ik voor zorgen mag, vandaag voor U geplukt. O, dan is Jezus zo blij, dan zegt Hij vast: Ik houd zoveel van dat kindje. Ik ben blij, dat Ik die pijn gehad heb en dat zware kruis heb gedragen, want nu kan dat kindje later bij Mij in den hemel komen. | |
Jezus ontmoet Zijn MoederWaar bleven nu Jezus' vrienden, de Apostelen? Je weet nog wel, wat moeder verteld heeft over dien Donderdagavond in den tuin, waar Jezus naar toe gegaan was om te bidden. Ja, toen had Hij drie van Zijn Apostelen meegenomen. Maar je weet ook nog wel, wat er gebeurde? Toen ze zagen, dat Jezus gepakt werd en met sterke touwen gebonden, werden ze zo bang en wat deden ze? Zo vlug ze konden, liepen ze er van door. Ja, ze waren bang, daarom lieten ze dien lieven Jezus heel alleen, maar toch hielden ze veel van Hem.
Ze wilden weten, wat die boze mensen met Jezus zouden doen, hoe het met Jezus zou aflopen. En nu op dezen Vrijdagmorgen stonden ze ook tussen al die mensen in bij het paleis van Pilatus. Wat deed nu de apostel Joannes? Toen hij hoorde, dat die boze mannen Jezus aan 't kruis wilden spijkeren, liep hij vlug weg. En waarheen? Naar Moeder Maria. Niet ver af was Maria. Onderweg dacht Joannes aan die lieve Moeder. Zou Ze 't al weten? O, wat zal Ze schrikken, als Ze het hoort, dacht hij. Eindelijk was hij bij het huis, waar Maria nu was. Dadelijk liep hij naar binnen. Maria zag wel, dat er iets heel ergs gebeurd was. Ze vroeg: Joannes, wat is er? Is er iets met mijn lieven Jezus gebeurd? Vertel het me gauw. En Joannes moest het nu wel zeggen. Maria, boze mensen hebben Uw Jezus gepakt. O, wat schrok Maria.
Waar is Jezus, Joannes, ik wil naar Hem toe, zei Ze. En nu vertelde Joannes | |
[pagina 111]
| |
KRUISWEG
| |
[pagina 112]
| |
Haar, wat er den vorigen avond was gebeurd in den tuin, waar Jezus naar toe was gegaan om te bidden. Ook wat er dien morgen was gebeurd in het paleis van Pilatus en dat Jezus nu het grote, zware kruis moest dragen naar den berg van Calvarië. Wat een verdriet voor die lieve Moeder, toen Ze dat alles hoorde....
O, ze kon het nu niet meer uithouden daarbinnen in huis. Ze moest naar buiten, de straat op naar Jezus. Zij wilde bij Hem zijn, nu Hij zoveel leed. Geen mens zou Haar nu kunnen tegenhouden. Vlug liep Maria nu het huis uit, de straten door. Die waren nu stil en leeg. Daar was Jezus dus niet. Maar.. wat hoort Maria nu.... Roepen en schreeuwen.... O, dáar, dáar zal het zijn. 't Komt al dichterbij, Maria durft haast niet kijken. Zou Jezus daar zijn? Ze gaat den hoek van de straat om en zie - daar meteen staat Jezus vlak voor Zijn lieve Moeder.... Even blijft Jezus daar staan. Recht kijkt Hij in Maria's ogen, die Hem zo bedroefd aanzien en zachtjes fluistert Hij: Moeder.... Even is het stil. De mensen kijken en zien Maria daar staan en zeggen: Dat is zeker Zijn Moeder. En Maria?
O, Ze kan niets zeggen. Ze kijkt naar Jezus, naar haar eigen lieven Jezus. Ze ziet Hem vol bloed en vuil! Ze ziet naar Zijn hoofd met scherpe doornen gekroond. Ze ziet, hoe het bloed van Zijn voorhoofd afdruppelt. Grote tranen komen in haar ogen. Och, hoe graag zou Zij die doornenkroon hebben willen wegnemen van Jezus' hoofd. Hoe graag zou Zij dat zware kruis van Zijn schouder hebben willen afnemen. Maar Ze wist zo goed, waarom Jezus zoveel pijn wilde lijden. Om voor ons de gouden hemeldeur weer open te maken. Zo wil God de Vader daarboven in den hemel het immers. En hoor nu toch eens, kindje, wat die lieve Moeder zachtjes bidt: Vader in den hemel, ik wil wel verdriet hebben, ik wil wel samen met Jezus lijden voor de mensen. Ja, Maria houdt ook zoveel van ons net als Jezus.
Lang kon Maria daar niet blijven staan. Die boze mannen duwden en stompten Jezus weer, dat Hij vooruit moest gaan. Hij moest immers met Zijn kruis naar den berg van Calvarië. En wat deed nu die lieve Moeder? Ze bleef achter dien stoet aanlopen, samen met den Apostel Joannes. Want Maria wilde nu bij Jezus zijn, bij Hem blijven, als Hij straks zoveel pijn zou moeten lijden, als Hij zou vastgespijkerd worden aan het kruis. Kijk nu eens hier. Zie je daar Maria vlak voor Jezus. O, wat kijkt Ze bedroefd. 't Was toch ook heel erg voor Haar. Jezus was immers haar eigen Kind. Als jij Haar nu zegt, dat je haar liefste kindje wilt zijn, gehoorzaam en braaf, dan is Zij toch weer blij. Dan zegt Ze vast tegen Jezus: Jezus, kijk eens naar dat brave kindje daar op aarde, daar houd ik veel van! | |
[pagina 113]
| |
Simon van Cyrene moet Jezus het Kruis helpen dragenDe Calvarieberg, waar Jezus naar toe moest met Zijn kruis, was niet zo ver af. Maar toch duurde die weg er heen zo lang. Jezus was al 'n keer onder het kruis gevallen, het lopen ging zo moeilijk, want het kruis was heel groot en zwaar en Jezus had overal zo'n pijn. Langzaam, stapje voor stapje, liep Hij nu verder. Maar Jezus kon ten laatste haast niet meer vooruit komen. Dat zagen de boze mannen, die om Jezus heen liepen, ook heel goed. Al hun stompen en duwen hielp niet. Jezus kon niet meer.. Arme, lieve Jezus. En weet je, wat die slechte mannen nu tegen elkaar zeiden? Als Jezus nog langer dat zware kruis moet dragen, valt Hij straks dood op den grond. Maar nee, riep een ander toen, dat mag niet. Hij moet sterven daar boven op den berg van Calvarië.. sterven aan 't kruis. Ja, sterven, sterven moet Hij op 't kruis, schreeuwden ze allen door elkaar. Wat nu gedaan? Zou iemand van hen nu het kruis naar den berg dragen? Nee, dat wilden ze niet. Niemand van hen wilde door de straten van de grote stad Jeruzalem lopen met een kruis op zijn schouder.Luister nu eens, wat die boze mensen deden.. Juist toen ze zo met elkaar aan het praten waren, kwam er van den anderen kant van de straat een man aan. 'n Flinke, sterke man: Simon heette hij. Simon kwam juist terug van het land, waar hij den helen dag hard gewerkt had. Hij zag er bruin uit, dat kwam van de hete zon, die den helen dag stond te branden. Simon keek eens naar Jezus met Zijn kruis en naar al die mensen er omheen. Simon kende Jezus niet. Hij zag Hem met Zijn doornenkroon, diep gebogen onder het grote kruis en hij dacht: Wat voor groot kwaad zal die Man toch wel gedaan hebben, dat Hij zo'n grote straf krijgt? Juist wilde Simon voorbij lopen, of ineens pakte iemand hem vast bij zijn kleed. 't Was een van die mannen, die om Jezus heen liepen en hij zei nu: Hier, zie je dien Man. Hij moet met dat kruis naar den Calvarieberg, maar Hij kan het alleen niet dragen, kom, help Hem eens. Maar daar had Simon helemaal geen zin in. 'n Kruis dragen.... bah.. wat zouden zijn vrienden wel zeggen, als ze later hoorden, dat hij met een kruis door de straten had gelopen. Ze zouden hem er misschien nog om uitlachen! Hij probeerde nog gauw om los te komen, maar, neen hoor, dat ging niet. De mannen hielden hem stevig vast en of hij wilde of niet ..het grote, zware kruis werd nu op Simon's schouders gelegd. Simon keek boos, omdat hij nu dat kruis moest dragen. Simon kende Jezus niet. Hij wist helemaal niet, wie die Man daar voor hem was, met Zijn doornenkroon en Zijn hoofd vol bloed en vuil. O, als hij het geweten had, dan had hij zeker niet boos gekeken, dan was hij vast heel blij geweest en had hij gezegd: Ja, ik wil graag dat kruis dragen.
Dat zeiden ook de engeltjes daarboven in den hemel. Ze zagen Jezus daar gaan met Zijn kruis en ook, hoe | |
[pagina 114]
| |
de boze mannen het toen op Simon's schouder legden. Hij is er boos om, fluisterde een engel. O, riep een ander: Mocht ik maar naar de aarde vliegen, wat zou ik toch graag dat kruis voor Jezus willen dragen. Ja, zo riepen alle engeltjes, wij ook.
En zeg eens, kindje, als jij daar nu eens bij was geweest, toen Jezus daar liep.. zou jij Hem niet graag hebben geholpen? Welk braaf kindje, dat veel van Jezus houdt, zou dat niet graag willen?.. Jezus zou dan zeker heel blij naar je gekeken hebben. Fijn hè, om Jezus even blij te maken. Dat wil je wel, hè? Maar dat kun je vandaag ook nog, hoor! Zal moeder eens verklappen, hoe je nu vandaag Jezus een pleziertje kunt doen? Als je een braaf, gehoorzaam kindje bent. Als Jezus dat ziet, is het net, of Hij dat zware kruis niet meer zo voelt, ja, dan is het juist, of jij Hem helpt om het te dragen.
Kijk nog eens naar deze plaat (zie bladzijde 111). Beloof nu eens mooi aan Jezus vandaag een braaf, gehoorzaam kindje te zijn, dan is Hij zo blij.
Lieve Jezus, ik wil vandaag, dadelijk doen,
wat vader en moeder willen hebben.
Moeder Maria, help me een gehoorzaam kindje te zijn.
| |
Veronica reinigt Jezus' aangezichtWat zag die lieve, heilige Jezus er toch uit, toen Hij met het grote kruis naar den Calvarieberg ging. Zijn kleed vol bloed en zo vuil. Maar dat was nog het ergste niet. Wat zag dat heilig gezicht van Jezus er uit! Van de doornenkroon drupten telkens dikke bloeddruppels naar beneden, langs Zijn wangen en in Zijn baard. Ook zag je er rode striemen en schrammen van het slaan. En dan dat vuil.... Die lelijke, boze mannen hadden Jezus immers in het gezicht gespuwd. Ja, hoe erg toch voor dien heiligen Jezus. En nu Hij daar zo liep met het zware kruis op Zijn schouders, dat Hij met twee handen moest vasthouden. Hij kon niet eens even blijven staan, om Zijn gezicht af te vegen. De zon brandde ook nog zo heet, grote zweetdruppels liepen langs Jezus' voorhoofd. Wat zou Jezus toch graag even Zijn gezicht willen afdrogen. Maar Hij moest verder, steeds maar verder.. Als Jezus niet vlug genoeg ging, trokken de boze mannen Hem woest vooruit. Maar ziet, daar plotseling komt een vrouw naar voren, Veronica heette ze. Ze had al een poosje tussen de vele mensen ingelopen en 'n paar keer kon ze net tussen de boze mensen door Jezus zien. Och, wat kreeg ze toch een medelijden, toen ze dien heiligen Jezus daar zag. Arme Jezus, dacht ze.. Wat ziet Hij er uit. Zijn gezicht is nat van zweet en bloed en zo vuil. En Hij kan het Zelf niet eens wegvegen. En nu kwam er nog iets anders ook in haar hoofd. Want luister eens, wat ze nog meer dacht. Ik moet eens gauw naar Jezus toelopen en even al dat vuil van Zijn gezicht afvegen.... | |
[pagina 115]
| |
Ja, dat doe ik. Vlug nam ze een mooien doek. Maar wat nu? Hoe kon ze nu vlak bij Jezus komen? Zou ze het eerst even aan die boze mannen vragen? Kun je begrijpen, ze zouden haar immers nooit doorlaten! Maar Veronica hield veel van Jezus en ze dacht: Ik zal wel zorgen, dat ik toch bij Hem kom. Wat deed ze nu? Heel vlug kroop ze nu tussen de open plaatsjes door. Ze was er bijna, maar boem... iemand gaf haar een stomp. 't Deed wel pijn, maar daar gaf ze niet om. Als ze Jezus nu maar even dat pleziertje kon doen. En jawel, hoor. Eindelijk, ze was er. Voordat die boze mannen er eigenlijk erg in hadden, lag Veronica al geknield vlak voor Jezus. Haar mooien, zijden doek hield ze wijd open. Alle mensen keken... Wat moest die vrouw daar? Sommigen lachten haar uit. Maar Veronica gaf daar niets om. Nu was ze bij Jezus. Met haar doek veegde ze toen heel voorzichtig om Jezus geen pijn te doen, het vuil en het zweet en de bloeddruppels van Zijn gezicht. Heel even keek Jezus toen Veronica aan en 't was net, of Jezus toen tegen haar zei: Veronica, Ik ben zo blij, dat je Me dat pleziertje hebt gedaan.
Maar lang kon Veronica daar niet blijven knielen. Die boze mensen om Jezus heen keken nu nòg bozer. Hoe durfde die vrouw dat zo maar te doen? Eén pakte haar bij den arm en trok haar boos weg. 'n Ander stompte haar op zij. Maar al deed het ook pijn, Veronica was toch blij. Ze wist nu, dat ze dien lieven Jezus een plezier had gedaan. Dat had ze veel te goed gezien aan de ogen van Jezus, die haar zo goed en lief aankeken, toen ze voor Hem knielde. Maar Jezus liet het Veronica nog ergens anders ook door zien, hoe blij Hij was, dat ze zo lief voor Hem was geweest. Want hoor nu toch eens, kindje, wat er verder gebeurde. Veronica was, toen ze dat gedaan had, vlug naar haar huis gelopen. Toen ze in de kamer was, vouwde ze den doek, waarmee ze Jezus' gezicht had afgeveegd, open. En... wat ziet ze nu? Daar in dien doek staat het heilig gezicht van Jezus. Precies zoals Veronica het had gezien, met de doornenkroon om het hoofd. O, wat een wonder. En Jezus, de grote God, had dat wonder gedaan om Veronica te belonen, om haar te laten zien, dat Hij zo blij was geweest. Veronica bewaarde dien doek goed. Iedereen, die maar wilde, mocht hem zien. 't Was ook heel lief van Veronica, hè! Jij denkt zeker: Hè, was ik er ook geweest, dan zou ik Jezus ook dat pleziertje gedaan hebben net als Ver Maar, hoor eens, kindje, jij kunt vandaag net doen als Veronica. Ook hèèl lief zijn. Dat maakt Jezus zo blij. Hij geeft alle kindertjes, die lief zijn voor elkaar, ook een mooie beloning: een héél hoog plaatsje in den hemel. Als jij vandaag heel lief speelt met broertje en zus, dan zegt Jezus vanavond, als je naar je bedje gaat, tegen je engeltje: Engeltje, kom eens hier, dat kindje daar heeft zo lief gespeeld. Ik houd zo van kindertjes, die lief voor elkaar zijn. Voor beloning moet je het mooie stoeltje van dat kindje in den hemel nog wat hoger zetten, nog wat dichter bij Mijn gouden troon, want dat kindje is zo lief net als Veronica. | |
[pagina 116]
| |
Jezus wordt aan het Kruis genageldEindelijk was Jezus met het kruis gekomen bij den berg van Calvarië. Alle mensen moesten onder aan den berg blijven staan. En Jezus moest nu alleen met Zijn kruis den berg op. Ook Moeder Maria stond tussen de mensen onder aan den berg. Maar Ze wilde toch zo dicht mogelijk bij Jezus zijn, als Hij zoveel pijn ging lijden en daarom was Ze helemaal naar voren gekomen. Naast Haar stond de grote vriend van Jezus: de Apostel Joannes. Toen Jezus boven op den Calvarieberg was gekomen, kwam er een knecht aan. Hij nam het kruis van Jezus af en legde het neer op den grond. In de verte kwam er al een ander aangelopen en wat droeg hij in zijn hand? Een hamer en een paar grote spijkers. Moeder Maria zag den man aankomen. Hij liep vlak langs Haar heen, recht naar Jezus toe. O, toen durfde die lieve Moeder niet meer te kijken. Ze wist zo goed, wat er nu zou gebeuren. En dat erge wilde Ze niet zien. Ook de engeltjes niet... Vol schrik hielden ze allen de vleugeltjes voor hun gezicht. Jezus... God de Zoon... zou nu vastgespijkerd worden aan dat grote kruis! Maar zie nu toch eens, wat Jezus doet..... Kijk, Hij loopt naar voren. Hij loopt precies naar de plaats, waar het kruis op den grond ligt. Weet Jezus dan niet, wat die boze mensen nu zullen doen? O, jazeker, Jezus is toch God en God weet alles! Maar waarom loopt Hij dan recht naar dat kruis toe, recht naar den man met den hamer en de spijkers? Luister, kindje, als je heel, heel stil bent, kun je precies horen, wat die lieve Jezus nu zachtjes zegt. Als Hij vlak bij het kruis staat, kijkt Hij even recht omhoog. Hij praat zachtjes tegen God den Vader daarboven in den hemel: Ik weet, dat Ik nu veel pijn zal krijgen, maar Ik wil dat, omdat Ik zoveel van U houd en van de mensen. Nu kan Ik de gouden hemeldeur open maken en kunnen alle mensen weer in den hemel bij U komen. En wat deed die lieve Jezus toen? Wel, Hij ging languit op het kruis liggen, om Zich daarop vast te laten spijkeren. En nu kwamen ook de knechten aan, de één met de spijkers, de ander met den hamer. En wat er toen met dien lieven Jezus gebeurde, durft moeder je haast niet te vertellen.. Die grote spijkers werden midden in Jezus' handen gezet. Hoor, daar klonk de hamer al. Op.. neer, op.. neer.... Jezus rilde van de pijn.. en Moeder Maria beefde, toen Ze dien hamer over den berg hoorde klinken.
Eén hand zat vast, nu de ander. Weer klonk het getik van den hamer, zachtjes kreunde Jezus. O, 't deed toch ook zo'n pijn... Nu Jezus' voeten. De hamer ging weer op en neer en na een poosje lag Jezus daar vastgespijkerd aan het kruis. 't Bloed liep uit Jezus' handen en voeten en druppelde neer op den Calvarieberg.... Nu hadden de boze mannen hun zin. Dat wilden ze. Bij Pilatus hadden ze hard geschreeuwd en geroepen: Hij moet sterven, sterven aan het kruis. | |
[pagina 117]
| |
Daar lag Jezus nu gespijkerd aan het kruis. Hoor nu toch eens, wat ze deden... Ze lachten om Jezus. En toen ze zagen, dat Jezus rilde van pijn, waren ze blij. Maar het kruis, waar Jezus aan vastgespijkerd was, lieten ze zo niet op den grond liggen. Nee, van héél, héél ver moest iedereen kunnen zien, dat Jezus daar hing aan een kruis. In den berg was een diepe kuil. Daarheen moesten de knechten het kruis dragen. Ze zetten nu het kruis rechtop en plof.. daar stond het kruis waar Jezus aan hing, bovenop den Calvarieberg. Moeder Maria keek nu op en wat zag Ze? Haar eigen lieven Jezus, Zijn armen wijd uitgestrekt, de grote spijkers in Jezus' handen en voeten en Ze zag ook wel, hoeveel pijn haar Jezus nu had. Grote tranen kwamen in haar ogen en Jezus zag Zijn lieve Moeder aan, net of Hij wilde zeggen: Moeder, zoveel houd Ik van de mensen, al die pijn wil Ik hebben voor hen. Jezus dacht toen aan ons allemaal: aan vader, aan moeder, aan zus, aan kleinen broer in de wieg, aan jou, ja, aan alle mensen en alle kindertjes van de hele wereld. Weet je, wat we nu samen eens gaan doen? We gaan Jezus zeggen, dat we zoveel van Hem houden. Dat hoort Hij zo graag. | |
Jezus aan het Kruis ‘Ik heb Dorst’Heel hoog hing Jezus daar op Zijn kruis. De mensen onderaan den berg konden Hem van verre zien hangen, met Zijn armen wijd uitgestrekt. Véél mensen gingen nu naar huis. 't Was niet zo druk meer. En wat deden Moeder Maria en de Apostel Joannes? Samen gingen ze nu hoger en hoger den berg op, tot ze vlak bij het kruis van Jezus waren. Moeder Maria ging aan den enen kant van het kruis staan, Joannes aan den anderen kant. Jezus zag Zijn lieve Moeder daar staan en Hij was blij, dat Ze zo dicht bij Hem wilde komen en dat Ze nu bij Hem bleef, want die goede Jezus had toch zo'n pijn. Overal deed het zeer, maar nog het meest Zijn handen en voeten. Er waren ook zulke grote gaten in gekomen door die spijkers. Soms kreunde Jezus heel zachtjes, wanneer die spijkers zo staken. Wat een verdriet voor Moeder Maria. Kon Ze dan die spijkers niet uit Jezus' handen en voeten trekken? Wel nee, die boze mannen onder het kruis zouden Haar immers tegenhouden! Maar Moeder Maria zou het niet eens willen. Ze wist zo goed, waarom Jezus zoveel pijn had. Dat wilde God de Vader in den hemel. Zo kon Jezus de hemeldeur voor de mensen openmaken. En al had Maria ook nog zoveel verdriet, toen Ze Jezus daar zag hangen, toch zei Ze zachtjes: Vader in den hemel, ik wil alles, wat U wil. Daarom vind ik het goed, dat mijn lieve Jezus zoveel pijn lijdt. En Jezus wist wel, wat Maria tot God den Vader zei, het maakte Hem blij. Toen Jezus op het kruis vastgespijkerd werd, stond de zon heel hoog aan den hemel. En ze bleef nu maar branden al den tijd, dat Jezus daar hing. O, wat was het heet daar boven op den Calvarieberg, vooral voor Jezus, Die daar zo pijnlijk hing. En 't ergste was: Jezus had toch zo'n dorst. Dacht je, dat die boze mannen Jezus | |
[pagina 118]
| |
's morgens wat te eten of te drinken hadden gegeven? Nee hoor, helemaal niets. Ze hadden Hem heel vroeg uit het donkere hok gehaald en gebracht naar het paleis van Pilatus en daar kreeg Jezus dat zware kruis op Zijn schouders en nu hing Jezus hier boven op den berg in de hete zon. Zijn lippen waren zo droog. Jezus kon het niet meer uithouden en... hoor nu eens, wat Jezus hardop riep: Ik heb zo'n dorst... Moeder Maria hoorde het goed. Ze keek omhoog naar Jezus en zag, hoe het zweet langs Zijn voorhoofd druppelde. O, had Ze maar een glas koud water om dat aan Jezus te kunnen geven. Maar niemand van die boze mannen gaf het Haar. Ze lachten er nog mee, toen ze hoorden, dat Jezus zo'n dorst had. Kom, zei er een, we zullen Hem toch wat te drinken geven....
Jezus hing hoog aan het kruis. Zo kon niemand er bij. Wat deed er toen één? Hij nam een langen stok en maakte daar bovenop een spons aan vast. Die spons zou hij nat maken, dan kon Jezus zo drinken. En waar maakte hij die spons nu nat mee? Met lekker fris, koud water?... Nee hoor... Die spons doopte hij in een vat azijn, je weet wel van die azijn, die zo zuur smaakt. En dat hield hij nu bij Jezus' mond. Even proefde Jezus er van, maar toen trok Jezus Zijn hoofd terug, 't smaakte zo zuur. Zij lippen deden er pijn van. Arme Jezus toch! De boze mannen, die bij het kruis gebleven waren, zagen wel, hoeveel pijn Jezus had, maar niemand van hen kreeg medelijden. O nee, helemaal niet. Luister nu toch eens, kindje, wat ze deden met Jezus, met den heiligen God den Zoon. Ze kwamen dicht onder het kruis staan en hoor eens, wat ze zeiden, wat ze naar Jezus toeriepen: Ha! Nu hang Je daar aan het kruis. Laat nu eens zien, wat Je kunt! Kom eens af van het kruis... Dat kun je niet, hè.. De engeltjes in den hemel hoorden dat roepen en schreeuwen ook wel en zeiden: Hoe durven die mensen zo iets tegen den heiligen God te zeggen... Ja, zei 'n engel: Als Jezus wil, kan Hij gerust van het kruis afkomen, Hij is toch God. 'n Ander engeltje zei toen: Natuurlijk kan Jezus dat, maar Hij zal het toch niet doen. Hij zal aan het kruis blijven hangen, Hij wil immers sterven aan het kruis. Ja, zoveel houdt Jezus van de mensen, riepen nu alle engelen. Hij laat die boze mannen maar roepen en blijft toch aan het kruis hangen...
Ja, de engeltjes in den hemel hadden het helemaal goed. Omdat Jezus zoveel van ons houdt, daarom wilde Hij al die pijn hebben. Hij wilde ons later allemaal in den mooien hemel bij Zich hebben, maar dan moest Hij de hemeldeur open maken en dat kon alleen maar, als Hij ging sterven op het kruis. | |
[pagina 119]
| |
‘Zie daar uw moeder’Werd al stiller en stiller daar onderaan den berg van Calvarië. De mensen trokken nu allen naar huis terug. Ook boven op den berg werd het rustiger. De mannen, die eerst zo geroepen en geschreeuwd hadden, zeiden niet veel meer. En Jezus hing nog steeds te bloeden aan Zijn kruis. Zachtjes vielen de bloeddruppels op den harden stenen berg.. nu héél, héél langzaam, Jezus was bijna doodgebloed... Hij voelde zelf ook wel, dat Hij nu gauw zou sterven, dood zou gaan. Vanaf den berg keek Jezus nog eens over de aarde. Hij dacht toen aan alle mensen, die eens op de aarde zouden komen. Ja, 't was toen net, of wij allemaal héél dicht bij Hem waren. Jezus zag toen ons allen: vader, moeder, broer en zusje. Hij zag jou ook. Alle kindjes van de straat, waar je wel eens mee speelt; ook alle andere vaders en moeders. En weet je, wat die lieve Jezus toen dacht, toen Hij ons allemaal zo voor Zich zag?.... Kom maar eens héél dicht bij Moeder, dan zal ik je dat eens vertellen... Jezus dacht: Nu ga Ik al gauw dood, en dan kan Ik die gouden hemeldeur voor al die mensen open zetten, héél wijd open.. Maar alleen de brave mensen en de brave kindertjes kunnen in den hemel komen. Alleen goede kinderen van den lieven Heer. O, als demensen toch maar braaf kunnen blijven. En nu keek Jezus ineens naar omlaag. En wie zag Hij daar onder Zijn kruis? Maria, Zijn eigen lieve Moeder Maria, die altijd zo goed voor Hem gezorgd had. Toen Jezus nog een klein Kindje was in Bethlehem in 't stalletje en later in Nazareth in het kleine huisje, waar Maria woonde, wie maakte toen Zijn bedje klaar? Zijn allerliefste Moeder. O, hoe lief was Ze altijd voor Hem geweest. Hè, dacht Jezus nu: als alle mensen eens zo'n lieve, beste moeder hadden om voor hen te zorgen, om hen te helpen braaf te blijven, dan zouden er zeker véél, véél meer mensen in den hemel komen... De mensen hebben wel allemaal zo'n besten Vader daarboven in den hemel, maar wat zou het fijn zijn, als ze ook allemaal zo'n lieve Moeder hadden. Alle kindertjes, die op de wereld komen, hebben thuis ook een vader en een moeder. Ik wil, dat | |
[pagina 120]
| |
ze nu ook allemaal 'n Vader en 'n Moeder in den hemel hebben. Ja, dat wil Ik, dacht Jezus. Maar op héél de wereld was er geen betere Moeder te vinden dan Jezus' eigen lieve Moeder Maria. Dan maak Ik Maria tot Moeder van de mensen, dan geef Ik Mijn eigen Moeder weg, dacht Jezus. En dat deed Hij ook. Want luister eens, wat er gebeurde... Toen het zo stil was op den Calvarieberg, klonk het op eens van af het hoge kruis: Moeder... Maria keek omhoog. Ze zag wel aan Jezus' bleek gezicht, dat Hij wel gauw zou sterven... Wat zou Jezus nog te vragen of te zeggen hebben? Ook de Apostel Joannes keek omhoog... Ja, wat zou Jezus zeggen...?
En wat zei Jezus wel? Maria, Ik maak U nu tot Moeder van alle mensen. Jezus' hoofd met de doornenkroon ging nu den anderen kant heen, waar Joannes stond en Hij zei: Kijk Maria, Joannes is nu Uw kind. En tegen Joannes zei Jezus, terwijl Hij naar Maria keek: Joannes, kijk, daar is nu uw Moeder.
Ja, daar onder het kruis is Maria de Moeder geworden van alle mensen. Zo wilde Jezus het!
Maria en Joannes hadden het allebei goed verstaan. Joannes was blij, dat hij nu zo'n lieve Moeder van Jezus gekregen had. Hij keek Haar eens even aan en dacht toen: Ik wil altijd een goed kind van die lieve Moeder zijn. En wat deed Maria? Ze keek recht omhoog naar het kruis, waaraan Haar eigen lieve Jezus hing. Ze dacht: Jezus, mijn Kind, waar ik zoveel van houd, gaat nu gauw sterven, maar nu krijg ik een heleboel andere kinderen terug: alle mensen zijn nu mijn kinderen. Ik wil een goede Moeder voor hen zijn. Ja, ik wil ze helpen, om later in den hemel te komen... Jezus wist wel, wat Maria dacht, en Hij was er blij om. Wat lief toch van Jezus, hè, dat Hij ons Maria gaf tot Moeder. Zullen we Hem samen eens even er voor bedanken?
Lieve Jezus, ik dank U, dat U Maria aan mij weggaf.
Alle mensen zijn nu Maria's kinderen. Jij bent ook Maria's kindje. Ben je daar nu niet blij om? Daarboven in den hemel heb je een goeden Vader, dat is God, en ook een lieve Moeder, dat is Maria. Van welke kindjes zou Moeder Maria wel 't meest houden? Natuurlijk van brave kindjes. En weet je, wat Maria doet? Ze helpt haar kindje om braaf te zijn. Maar dan moet je dat ook netjes aan Haar vragen. Kun je dat al? Mooi handjes samen, oogjes toe:
Moeder Maria, help me een braaf kindje te zijn. | |
[pagina 121]
| |
Jezus sterft aan het kruisToen Jezus Maria aan ons had weggegeven, werd het weer stil op den Calvarieberg. De boze mannen, die eerst zo hadden geschreeuwd onder het kruis, werden ook stil, nog erger: ze werden bang. Waarom dan wel? Luister toch eens, wat er nu gebeurde. Den helen morgen en ook dien middag had de zon over de aarde geschenen. Warm en heet en licht was het geweest. Maar zie... wat is dat?... Midden op den dag begint het donker te worden. Eerst 'n beetje, dan al erger en erger. De zon gaat weg. De zon wil niet zien, wat er nu op den Calvarieberg gaat gebeuren... Ze verschuilt zich ver achter de donkere wolken. Maar hoe vreemd, overal is het donker, akelig donker... en alleen daar boven op den Calvarieberg rondom het kruis, waaraan Jezus hangt, straalt het van licht. Geen wonder, dat die mensen bang worden. Ze trekken bijna allemaal weg, niemand durft nu nog op den Calvarieberg te blijven. Waarom wilde de zon niet meer schijnen? Waarom straalde dat gouden licht om het kruis? Wel Jezus.. God de Zoon ging nu sterven. Hij was doodgebloed, ja doodgebloed voor ons.. Stil en bleek hing Jezus daar nu... Zijn hoofd met de doornenkroon diep voorovergebogen... Moeder Maria en de Apostel Joannes kijken omhoog. Ook de engeltjes in den hemel zijn heel stil en fluisteren heel zachtjes: Sssst... Jezus gaat sterven. Maar, wat zien ze? Nog één keer en nu voor het laatst heft Jezus Zijn hoofd op, Zijn ogen zien naar boven, recht door de wolken heen naar den troon van God den Vader. Voor 't laatst doet Hij Zijn mond open om nog iets te zeggen. En... wat klinkt er over den Calvarieberg? Vader, nu is alles klaar... Jezus zei daarmee tegen Zijn Vader in den hemel: Vader, nu heb Ik alles af, Ik heb alles gedaan voor de mensen, wat Ik moest doen om de hemeldeur voor hen open te maken...
Ja, alles was nu klaar. Want zie, toen Jezus dat gezegd had, viel Zijn hoofd weer diep voorover... Jezus was dood... Jezus hing daar nog wel aan het kruis met Zijn armen wijd uitgestrekt, maar Jezus voelde nu die pijn van de spijkers niet meer. Hij voelde ook niet meer de scherpe doornen in Zijn hoofd steken, want Jezus was dood. Helemaal doodgebloed voor de mensen. Voor ons allemaal. Ook voor jou, kindje. Voor jou was Jezus daar doodgegaan aan Zijn kruis. Om voor jou de gouden hemeldeur open te maken. Jezus dacht: Ik weet, dat dat kindje later op de aarde zal komen en Ik houd zoveel van dat kindje. Ik wil, dat het later bij Mij in den hemel zal komen. Daarom laat Ik Me voor dat kindje doodbloeden op het kruis. Is dat nu niet lief van Jezus? Wat zeg je nu tegen Hem? En houd jij ook niet veel van Jezus? Doe Hem vandaag weer eens 'n plezier. Waar zul je Jezus nu eens blij mee maken? Welk bloempje ga je Hem geven?Ga naar voetnoot1)
Je weet wel, Moeder Maria wil je zo graag helpen daarbij. En zeker, als je het even aan Haar gaat vragen. | |
[pagina 122]
| |
Een soldaat doorboort Jezus' zijdeHoe deed men nu met Jezus, toen Hij dood was? Liet men Hem daar zo aan het kruis hangen? Nee, hoor. Jezus moest begraven worden. Zo doet men altijd met iemand, die dood is.Ga naar voetnoot1)
De dode krijgt een lang wit kleed aan, 'n doodskleed, zeggen de grote mensen er tegen. Dan moet de timmerman komen om 'n kist te maken, want daar moet de dode in.
Want weet je, wat er gebeurt, als je dood bent? Wel, dan word je helemaal lelijk. Van je mooie oogjes en je wangetjes, je handjes en voetjes, van heel je mooie lichaam blijft niet veel over. Dat gebeurt niet dadelijk, niet ineens. Maar toch al gauw na den dood. Je lichaam, wat nu zo mooi is, wordt lelijk, begint te ruiken. De mensen willen er niet naar kijken, ze zouden er van schrikken. Daarom leggen ze den dode in een kist en dan wordt hij begraven. In den grond wordt een diepe kuil gemaakt, 'n graf, en daarin wordt de kist gezet. Dan wordt er weer aarde bovenop gedaan, tot de kist niet meer te zien is en de kuil helemaal dicht. Zo doet men met alle mensen, die gestorven zijn. En wat deden nu de vrienden van Jezus? Luister!
Toen ze zagen, dat Jezus dood was, liepen ze zo vlug ze maar konden naar het paleis van Pilatus. Ze dachten bij zich zelf: We zullen maken, dat wij er het eerste zijn, anders nemen de boze mannen Jezus van het kruis, maar wij willen dat zelf doen. Wij willen zelf Jezus begraven. Wat, zei Pilatus, is Jezus dan al dood? Is Hij wel écht dood? Pilatus kon het haast niet geloven. En daarom zei hij: Ik zal een van mijn soldaten naar den berg van Calvarië sturen, om te zien of Jezus wel echt dood is en als dat zo is, mogen jullie Jezus van het kruis afnemen en Hem begraven. Wat waren Jezus' vrienden daar blij om. Zij zouden wel zorgen, dat die heilige Jezus héél mooi begraven werd. Gelukkig maar, dat ze zo gauw heengelopen waren. Want zie, pas waren ze bij Pilatus vandaan, of daar kwamen ook de boze mannen naar het paleis. Jullie zijn te laat, zei Pilatus, ik heb al aan Jezus' vrienden gezegd, dat ze Hem van het kruis mochten afnemen en Hem zelf begraven. Nee maar, of ze ook even op hun neus keken! Maar ze hadden nog wat anders te vragen ook. En wat dan? Luister maar goed, wat ze nu vroegen. Pilatus, die Jezus van Nazareth heeft eens op een keertje gezegd, dat ze Hem na Zijn dood zouden begraven, maar dat Hij Zich Zelf weer levend zou maken, en levend uit het graf zou te voorschijn komen. Geloven jullie dat? vroeg Pilatus. Neen, zeiden ze nu, maar die vrienden van Jezus konden het graf wel eens open maken en Jezus' dode lichaam eruit halen en dan zouden ze misschien overal rondvertellen, dat Jezus Zich Zelf weer levend heeft gemaakt. Maar dat zou toch te erg zijn, dat gaat niet. Mogen nu een paar mannen | |
[pagina 123]
| |
JEZUS AAN HET KRUIS
| |
[pagina 124]
| |
de wacht houden bij het graf? Die mannen
zullen dan wel zorgen, dat de vrienden van Jezus Hem niet weghalen.
Best, zei Pilatus, zet maar soldaten bij het graf, dan kunnen die de wacht houden.
Ondertussen had Pilatus ook al een soldaat heengestuurd, die zien moest of Jezus wel heus dood was.
Vlug liep deze naar den berg van Calvarië. Onderaan het kruis stonden nog Moeder Maria, de Apostel Joannes en 'n paar brave vrouwen. Stil en bedroefd stonden ze daar. Ze keken op, toen ze den soldaat hoorden aankomen. Wat moest die hier doen? Ziet toch eens, wat hij in de hand houdt! Een lange puntige stok, een speer. De soldaat liep recht naar het kruis, waaraan Jezus hing. Onder het kruis bleef hij staan, nam de speer en stak daarmee in Jezus' Lichaam, recht door het Hart van Jezus.. Er kwam nu een grote, diepe snee in het Lichaam van Jezus en daaruit druppelde langzaam wat bloed naar beneden. Niet veel. 't Was het laatste beetje bloed, wat er nog in Jezus' Lichaam was. Jezus was immers helemaal doodgebloed op Zijn kruis. En Jezus bleef nu heel stil hangen, Zijn hoofd diep voorover. Jezus voelde het niet, toen de soldaat Hem die scherpe lans door Zijn Hart stak. Hij was echt dood en dat zag de soldaat nu zelf ook heel goed. | |
Jezus' kruisafnemingNu mochten Zijn vrienden Jezus van het kruis afnemen, zoals Pilatus hun gezegd had. De Apostel Joannes en nog een paar andere vrienden van Jezus gingen daar voor zorgen, 'n Ladder werd gehaald en tegen het kruis aangezet.Voorzichtig trok men nu de grote spijkers uit Jezus' handen en voeten. De vrienden keken elkaar eens aan en wezen op de grote gaten in Jezus' handen en voeten en zeiden zachtjes: Ziet toch eens, wat een gaten. O, wat zal Jezus daar toch een pijn van hebben gehad. En Jezus' hele Lichaam was vol bloed en zere plekken. Zó wilden ze Hem toch niet begraven. Maar waar moesten ze zolang Jezus neerleggen? | |
[pagina 125]
| |
Joannes fluisterde zachtjes: Wel, Jezus is toch Maria's Kind. Laten we Hem zolang neerleggen op Maria's schoot. Ja, dat zouden ze doen. Dicht bij het kruis, waaraan Jezus was gestorven, zat Moeder Maria op den berg. Ze keek, hoe de vrienden van Jezus heel voorzichtig en eerbiedig haar Jezus van het kruis afnamen en wat zag Ze nu? Ze droegen samen Jezus en brachten Hem naar Haar toe. Wijd strekte Maria haar armen uit en Jezus werd neergelegd op Maria's schoot. O, wat een verdriet voor die lieve Moeder, toen Zij haar Jezus van zo dichtbij zag. Ze keek naar Zijn heilig hoofd en zag hoe diep de scherpe doornen daarin gestoken waren. Ze keek naar Jezus' handen en voeten, waarin zulke grote gaten waren.. Wat moest haar lieve Jezus toch een pijn hebben gehad.. Ze
zag Zijn heilig Lichaam zo vol bloed en zere plekken, 't was helemaal stukgeslagen door de boze mensen.... Grote tranen vielen op Jezus' heilig Lichaam. Arme, lieve Moeder, fluisterden zachtjes de engeltjes.. Ach, zie toch eens wat een verdriet Ze heeft.. Vol medelijden keken al de engelen uit den hemel naar die arme Moeder met haar Jezus dood op haar schoot.. Arme, lieve Moeder. | |
[pagina 126]
| |
Jezus' begrafenisBij de vrienden van Jezus waren ook een paar deftige, rijke mannen. Een van die mannen had een groten tuin en achter in dien tuin had hij 'n mooi nieuw graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd. Ik wil, dat de heilige Jezus in dat nieuwe graf begraven zal worden, zei hij. Maar eerst wil ik mooie, witte doeken kopen om het Lichaam van Jezus daarin te doen. Moest die rijke man nu ook niet naar den timmerman om een kist te kopen? Neen, dat hoefde niet. Want in het land, waar Jezus woonde, werden de mensen anders begraven dan hier bij ons. Iemand, die dood was, kreeg geen lang doodskleed zoals bij ons, maar het lichaam werd in doeken gewikkeld. Hoe rijker iemand was, hoe mooier doeken. Dan werd de dode naar het graf gedragen. Maar zo'n graf was ook 'n beetje anders. Geen kuil in den grond, hoor. Je weet wel, in het land waar Jezus woonde, waren bergen van steen. Daarin waren soms grote gaten. Iemand, die dood was, werd in zo'n opening van steen neergelegd, men maakte dan die opening weer dicht met 'n steen er voor te schuiven en dat was dan het graf. Kijk, zo'n graf had nu die rijke vriend van Jezus ook. En daarin wilde hij Jezus leggen. Hij nam een anderen vriend van Jezus mee en samen gingen ze nu eerst naar de stad Jeruzalem om witte doeken te kopen voor Jezus' Lichaam. Ze gingen een winkel in en kochten daar de mooiste doeken, die ze maar konden krijgen, 't Kostte wel veel geld, maar wat gaf dat, 't was immers voor Jezus, voor den heiligen God den Zoon, en voor Jezus kan het nooit mooi genoeg zijn. Die rijke man was blij, dat hij zo kon laten zien, hoeveel hij van Jezus hield. Ze maakten gauw voort, want 't begon al laat te worden en vóór het donker werd, moest Jezus begraven zijn. Met vlugge stappen kwamen ze nu na een poos weer op den Calvarieberg. Daar zat Moeder Maria nog met Jezus op haar schoot, 't Bloed en het vuil had men van Jezus' heilig Lichaam gewassen. Heel bleek lag Jezus daar in de armen van Zijn Moeder.Het heilig Lichaam werd nu heel eerbiedig in de doeken gewikkeld. De vrienden van Jezus namen het van Maria's schoot en samen droegen ze het nu naar het graf in den tuin van dien rijken vriend. Moeder Maria en nog een paar heilige vrouwen liepen langzaam achter hen aan. De weg erheen was niet zo lang. Toen de vrienden bij het graf waren gekomen, legden ze voorzichtig Jezus er in neer. Allen gingen nu op zij, want Moeder Maria wilde nog één keer haar lieven Jezus zien. O, hoe mooi lag Hij daar.. de ogen dicht.. dood.. nu kon Hij geen pijn meer | |
[pagina 127]
| |
hebben. Voor 't laatst keek Moeder Maria naar Jezus. Heel lang! Ze kon haast niet wegkomen bij Zijn graf. Maar 't moest, 't Begon al donker te worden. De grote steen werd nu voor het graf geschoven. Dat ging niet gemakkelijk. De steen was groot en zwaar. Toen dat gebeurd was, gingen allen naar huis, stil en bedroefd.. De Apostel Joannes nam Maria met zich mee. 't Was nu immers zijn eigen Moeder. Dat had Jezus toch gezegd, toen Hij daar hing aan het kruis: Joannes, daar is nu uw Moeder. Onderweg praatten ze niet veel. Moeder Maria moest telkens en telkens weer denken aan alles, wat er met Jezus gebeurd was. Alles was nu gelukkig voorbij en Jezus lag daar nu in het mooie nieuwe graf. | |
De wacht bij het grafWat de boze mannen aan Pilatus hadden gevraagd gebeurde. Dadelijk nadat Jezus in het graf was neergelegd en de steen er voor was geschoven, kwamen de soldaten al aan. Wel vier tegelijk moesten de wacht houden bij het graf. Vier grote, sterke soldaten. 'n Helm op en een sabel aan. Ze stonden kaarsrecht naast het graf, twee aan den eenen en twee aan den anderen kant. Ze stonden daar net, of ze wilden zeggen: Er zal hier niets gebeuren, daar zullen wij wel voor zorgen. Wij zijn toch soldaten met een sabel bij ons. Het graf is dicht en blijft dicht.. De mensen, die voorbij het graf kwamen en de vier soldaten daar zo zagen staan, dachten ook: Nee, nu kan er niets meer gebeuren, met vier zulke soldaten.
En Jezus....? Hij lag daar in Zijn graf. Hij was dood nu.. En wat de boze mannen tegen Pilatus verteld hadden, was waar. Toen Jezus nog leefde, had Hij op keer gezegd: Als Ik dood ben, zal Ik Me Zelf na drie dagen weer levend maken.... En wie is Jezus? God de Zoon. Wat Jezus zegt, dat doet Hij ook. God kan niet eens jokken. En wat Jezus zegt, kán Hij ook. Want God kan zoveel, véél meer dan de mensen. Luister eens, hoeveel God wel kan: alles, alles wat Hij wil. Al is het nog zo moeilijk. Want God kan er een wonder voor doen. Jezus had gezegd: Ik zal Me Zelf na drie dagen weer levend maken en uit het graf opstaan.... en dat zou Hij doen ook! En die soldaten dan? O, dat hinderde voor Jezus niets, al stonden er ook honderd soldaten om Zijn graf heen.. gebeuren zou het toch!.... | |
[pagina 128]
| |
Jezus' verrijzenisDe eerste dag ging voorbij, de tweede dag ook, er was niets gebeurd bij het graf van Jezus. Nu was de derde dag gekomen, het was Zondag. Strak en stijf stonden de vier soldaten op wacht. Nee, er zou niets gebeuren. Zij zouden er wel voor zorgen. Maar Jezus dacht er anders over. Pas kwam het zonnetje boven de wolken uitgluren of.... wat nu? Daar ineens straalt het rondom het graf van Jezus van schitterend gouden licht, 't Leek wel, of heel het graf in brand stond, zó straalde het. En meteen begint de aarde rondom het graf zich te bewegen en te beven. Of de vier soldaten schrokken! Nou en niet zo'n beetje. Van schrik vielen ze plat voorover op den grond, hun mooie helm rolde van hun hoofd. Ze durfden niet opkijken, zo waren ze geschrokken. Maar, wat was er dan toch gebeurd? Wel, precies wat Jezus tevoren had gezegd: Jezus had Zich Zelf levend gemaakt nu op dien Zondag, op den derden dag. Zonder den steen van het graf af te schuiven, was Jezus uit het graf gekomen. Hij was door den steen heen gekomen. Zoiets kan God alleen en Jezus is God de Zoon. Maar.. was dat nu dezelfde Jezus? O, hoe mooi was Hij nu! Van al de striemen en zere plekken was niets, helemaal niets meer te zien. Zijn lichaam was nu zo mooi. Overal rondom Jezus straalde het van licht. Vooral om Jezus' hoofd. En wat keken die ogen van Jezus toch blij! Nu is Mijn lijden voorbij, dacht Jezus. Alles, alles is voorbij. Ik hoef nooit pijn meer te hebben, nooit meer verdriet. Geen wonder, dat Jezus zo blij was. Toen Hij daar zo stond op dien vroegen morgen, kwamen er ineens twee blinkend witte engelen. O, zij waren ook zo blij. Blij, omdat Jezus nu nooit pijn meer hoefde te lijden en blij, omdat Jezus weer levend was en er zo mooi uitzag. Wat kwamen ze hier doen bij het graf? Die engelen wilden, dat alle mensen zouden weten, wat voor een groot wonder Jezus daarjuist had gedaan: Zich Zelf zo maar weer levend gemaakt.. Ze liepen naar het graf, rolden samen den zwaren steen er af en gingen nu elk op een kant van het graf zitten. De mooie, witte doeken kon je mooi opgevouwen zien liggen. Nu kon iedereen ook goed zien, dat het graf leeg was en dat Jezus dat grote wonder had gedaan....
En de soldaten? Bleven die daar nu liggen met hun neus op den grond? Eerst durfden ze zich niet te verroeren, zo bang waren ze. Maar na een poosje stonden ze voorzichtig op. Kijken durfden ze niet. Zo vlug als ze maar konden, liepen ze den tuin uit, holden de straat over naar de stad Jeruzalem. O, o, waar bleven ze nu met hun praatjes? Wij zullen wel zorgen, dat er niets gebeurt, hadden ze gezegd en zie.. zo gauw Jezus uit het graf was gekomen, liepen ze er van door, zo vlug ze maar konden. En Jezus stond daar in den tuin, schitterend van licht, o zo blij, omdat nu Zijn lijden voorbij was. | |
[pagina 129]
| |
Jezus' verschijning aan MariaBleef Jezus daar nu maar staan bij Zijn graf op dien Zondagmorgen? Kun je begrijpen! Jezus was zo blij en nu wilde Hij anderen ook blij maken. Natuurlijk het eerst Zijn lieve Moeder Maria.Ook Maria was dien morgen al héél vroeg opgestaan. Ze knielde neer in haar kamertje. Ze dacht nog na over alles, wat er een paar dagen geleden met Jezus was gebeurd. Maar ziet.. wat is dat?.. Ineens is heel haar kamertje vol licht, schitterend licht.... Maria slaat haar ogen op.... ziet Ze wel goed..? Wie staat daar voor Haar? Jezus.... Ja heus, haar eigen lieve Jezus. Jezus kijkt Maria aan, recht in haar ogen en o, zo blij zegt Hij: Dag Moeder.. Maar Maria kan niets zeggen. Ze moet maar kijken, aldoor kijken naar Jezus. O, hoe mooi is Hij! Zijn Lichaam is zo schoon en dat schitterend gouden licht. Maar vooral moet Ze kijken naar die blije ogen. En Jezus zegt nu: Moeder, Ik heb Me Zelf weer levend gemaakt en nu ben Ik weer bij U. O, o wat een feest! Maria denkt nu ook niet meer aan al dat verdriet, dat Ze gehad heeft, toen Ze onder het kruis stond, toen Jezus later werd neergelegd op haar schoot. Nu kan ze niets anders dan blij zijn samen met Jezus.... Maria zou wel kunnen zingen van blijdschap. De engeltjes in den hemel gluren zo stilletjes even naar de aarde in Maria's kamertje en zeggen tegen elkaar: O, ziet nu toch eens naar Jezus en Maria. V/at zijn Ze blij. Eén engel wijst op Jezus en zegt: Wat is Hij toch mooi, hè! Nog mooier dan wij allemaal te zamen. Wat kan Jezus toch veel, hè, zegt weer 'n ander engeltje: Zo maar Zich Zelf levend maken. Ja, Hij heeft wel eens iemand anders levend gemaakt, dat was een heel groot wonder. Maar je Zelf levend maken, dat is toch wel het grootste wonder van al. Ja, maar, Jezus is toch ook God de Zoon, zei nu 'n grote, wijze engel. Zo praatten de engeltjes met elkaar en gluurden aldoor even in het kamertje, 't Was ook zo mooi om te zien: Jezus en Maria, zo heerlijk bij elkaar en zo blij. Maar Jezus wilde nog meer vrienden blij maken en daarom zei Hij na 'n poosje Zijn Moeder goeden dag en ging weer heen. 't Gouden licht was weg uit Maria's kamertje. Moeder Maria was weer alleen. Maar dat vond ze nu niet erg. Ja, nu wist Ze, dat Jezus weer leefde en dat Hij nu nooit meer zou hoeven te lijden.
Wat een feest, wat een blijheid! | |
[pagina 130]
| |
De heilige vrouwen bij het grafOp dien Zondagmorgen liepen een paar heilige vrouwen vlug door de straten van Jeruzalem. Ze keken heel verdrietig. Wisten ze dan nog niet, dat Jezus Zich Zelf had levend gemaakt? O nee, hoor. Want luister eens, wat ze gingen doen. Ze wilden zo graag nog eens Jezus zien liggen in Zijn graf. Daarvoor waren ze dien morgen zo vlug en vroeg opgestaan en bij elkaar gekomen. En nu liepen ze daar samen door de straten van Jeruzalem. De mensen, die haar voorbij zagen gaan, dachten: Wat moeten die vrouwen zo vroeg op straat? Waar gaan ze toch zo vlug naar toe? Onderweg zei een van die vrouwen: Zeg, wie zal dien zwaren steen voor ons van het graf afschuiven, dat krijgen wij zelf immers nooit klaar. Ja, dat was nu toch ook wat! Maar de vrouwen liepen toch door en dachten: We zullen wel eens zien, als we eerst maar bij het graf zijn. Ze liepen het poortje van den tuin door en.. wat zagen ze? De steen was er al afgeschoven. Hij stond opzij, vlak naast het graf. En daar zien ze twee engelen in hun schitterend mooi wit kleed, aan elken kant van het graf één. O, o, wat schrokken die brave vrouwen. De engelen zagen het en nu kwam een van die engelen naar voren en zei: Schrikt maar niet, hoor! Ik weet wel, Wien jullie zoeken. Jullie zoeken Jezus, Die aan het kruis gestorven is. Maar Jezus is hier niet meer. Hij heeft Zich Zelf levend gemaakt, precies zoals Hij 't van te voren gezegd heeft. Komt maar wat dichterbij, ziet maar eens in het graf. Kijk, hier is de plaats, waar men Jezus had neergelegd. De vrouwen waren nu niet bang meer. De engel praatte ook zo lief tegen hen. Ze deden, wat de engel zei en keken in het graf. Nu zagen ze het zelf ook: het graf was leeg - Jezus lag er niet meer in. Wat een wonder! wat een wonder! zeiden ze tegen elkaar. Hoor eens, zei de engel: Gaat nu vlug naar Jezus' vrienden en vooral naar de Apostelen en vertelt hun gauw, dat Jezus niet meer dood is, maar dat Hij Zich Zelf levend heeft gemaakt. En gelooft maar, wat ik nu zeg: Jullie zullen Jezus Zelf ook nog zien; zegt dat ook maar tegen de Apostelen. Natuurlijk, dat zouden de vrouwen doen. Ze waren vlug naar het graf gekomen en nu liepen ze er nog vlugger vandaan. Wat waren ze blij. Wat zouden de Apostelenwel zeggen, als ze dát van haar hoorden.. En hoor toch eens, kindje, Wien ze onderweg tegenkwamen. Jezus! Ja, Hij was het echt. Zo ineens maar stond Hij voor haar. Ze hadden Hem niet van tevoren zien aankomen. De vrouwen knielden heel mooi neer voor den heiligen Jezus en ze keken maar naar Hem. Wat was Jezus mooi. Zijn voorhoofd straalde van licht, de wonden in Zijn handen en voeten blonken nu zo fijn. En die blije ogen van Jezus! Hè, hoe heerlijk, om daarin te mogen kijken! Jezus zei haar zo vriendelijk goeden dag, en luister eens, wat Hij er bij zei: Gaat maar vlug naar Mijn vrienden alles vertellen en zegt maar, dat Ik | |
[pagina 131]
| |
VERSCHIJNING VAN JEZUS AAN MARIA.
gauw bij hen kom. Toen Jezus dat gezegd had, was Hij opeens weer verdwenen. Waarheen, dat zag niemand. Natuurlijk vertelden de vrouwen het aan iedereen, die het wilde horen, wat ze dien morgen bij het graf gezien hadden en dat Jezus Zelf onderweg bij haar was gekomen. Nee, nu waren ze niet verdrietig meer. Ze dachten niet meer aan alles, wat nu voorbij was. Ze dachten enkel maar aan dit éne: dat Jezus weer levend was, dat Hij dat grote wonder had gedaan en ze waren blij, o zo blij. | |
[pagina 132]
| |
Jezus verschijnt aan zijn apostelenWaar bleven nu toch de Apostelen van Jezus? Wel, zij waren met z'n allen bij elkaar in een grote zaal. Een van de Apostelen, Thomas heette hij, was er niet bij. Niemand wist, waar Thomas was gebleven, wel wisten ze, dat Thomas erg verdrietig was, nu Jezus aan het kruis was gestorven. Och, dat waren alle andere Apostelen ook. Maar nu hadden de brave vrouwen zulke vreemde dingen verteld. Dat ze naar het graf waren geweest en dat er twee schitterende engelen bij het graf zaten, dat het graf leeg was.... en nog het wonderlijkste van alles: dat Jezus Zich Zelf weer levend had gemaakt en dat ze Hem onderweg hadden gezien en ook dat Jezus beloofd had bij hen te zullen komen. O, o, 't was allemaal zoveel en zo vreemd. De Apostelen waren in die grote kamer bij elkaar gekomen, om dat allemaal eens samen te bepraten. De een wist dit te vertellen, de ander dat. Maar luister eens, wat de Apostelen deden, toen ze daar alleen in die kamer waren. Ze deden de ramen goed dicht en alle deuren ook goed op slot. Waarom dan toch? Wel, ze waren zo bang voor de boze mannen, die Jezus aan het kruis hadden doen sterven. O, dachten ze, als ze ons maar niet pakken! Petrus keek nog eens, of alles wel goed dicht en op slot was en zei: Ziezo, nu kan er fijntjes niets en niemand meer binnen komen.
Maar ziet toch eens.. Wat is dat?.. Toen ze een poosje samen druk aan het praten waren, zagen ze ineens een schitterend licht en wie stond daar voor hen? Jezus.. Ja, Jezus.. en de deuren waren op slot. Hoe kon Jezus nu binnen komen? Wel, Jezus was, zonder de deur open te maken, toch in de kamer gekomen. Daarom waren de Apostelen ook erg geschrokken. Ze keken vol angst naar Jezus, want ze begrepen er niets van. Maar Jezus zei hen héél mooi goeden dag en toen Hij zag, dat de Apostelen nog bang waren, zei Hij: Waarom zijn jullie bang? Ik ben Jezus, ja, Ik ben het echt. Jezus kwam een stukje naar voren, liet Zijn handen en voeten zien en zei: Zien jullie nu zelf, dat Ik het ben, Ik ben het echt.. Ja, nu moesten de Apostelen het wel geloven. Ze durfden nog niets te zeggen, maar ze keken en keken maar. Ze zagen nu ook, hoe mooi Jezus was, en hoe het om Hem heen straalde van licht. Ze zagen ook, hoe blij Jezus was. Nu was ook al hun verdriet en angst weg. Ha.. Jezus was er weer. Als Hij bij hen was, hoefden ze toch ook niet voor niemand en niets bang te wezen.
Nog een poosje bleef Jezus bij hen, toen zei Hij hen goeden dag en zonder dat de deur open ging, was Jezus ineens weer verdwenen. En toen de Apostelen weer alleen waren, durfden ze weer te praten. O, wat hadden ze nu veel te zeggen. Heb je gezien, hoe mooi Jezus was, zei er een. Van al die striemen en schrammen was niets meer te zien. Zeg, zei een ander, zag je Zijn handen en voeten. Hoe mooi schitterden nu die wonden, hè! Net rode parels uit een koningskroon. Maar die ogen van Jezus, riep weer een ander, die vond ik nog het mooist van alles.. Zagen jullie, hoe blij Jezus keek?... Wat een wonder toch, hè! Zo spraken | |
[pagina 133]
| |
ze met elkaar. Wat kan God toch grote wonderen doen.. Je zelf weer levend maken, dat is toch wat.. De Apostelen konden er niet over uitgepraat komen. En blij dat ze waren! Geen wonder ook, hè.
Jezus vond het zo fijn, dat Zijn Apostelen nu weer zo blij waren. Jezus maakte dien Zondag zoveel mensen blij. Dan kwam Hij hier, dan daar. En iedereen maakte Hij blij. Jezus houdt zo van blije mensen en ook van kindertjes, die altijd blij zijn. | |
[pagina 134]
| |
De ongelovige ThomasDe Apostelen waren nog druk met elkaar aan het praten, of daar ging het op de deur: tik, tik.. Wie zal dat zijn, zei de Apostel Petrus. Ik moest maar eens gaan kijken, zei Joannes. Voorzichtig hoor, riepen de andere Apostelen, je kunt immers nooit weten, wie er voor de deur staat. Heel voorzichtig werd nu het slot omgedraaid en de deur op 'n kiertje gezet. O, 't is Thomas, zei Joannes. Thomas, kom toch gauw binnen, riepen de Apostelen. We hebben je zoiets heerlijks te vertellen. Wat jammer toch, dat je er niet eerder was, zeg, anders was je er net nog bij geweest! Want weet je, Wie hier daarnet geweest is? Nee, Thomas, dat kun je ook nooit raden. We zullen het je maar zeggen.... Jezus, Jezus.... Ja, echt Jezus Zelf.... En nu denk je misschien, kindje, o, wat zal Thomas blij geweest zijn, toen hij dat hoorde.. Nee, dat was niet zo. Thomas trok zijn schouders eens omhoog en zei: Hoe kan dat nou? Jezus is toch gestorven. Hij is dood en Hij is begraven. Natuurlijk, dat weten wij ook wel, riepen ze nu. Maar Jezus heeft Zich Zelf weer levend gemaakt. Wij hebben Hem toch allemaal hier gezien. Maar Thomas zei weer: Hoe kan dat nou? Hoor eens, zei toen een van de Apostelen: Jezus is toch God. En God kan toch alles. Dat weet ik wel, zei Thomas. Maar je zelf weer levend maken, dat is zo'n groot wonder. Neen hoor, ik kan dat zo maar niet geloven. Nu werden de andere Apostelen warempel een beetje boos, dat die Thomas dat nu niet wilde geloven. Ze pakten Thomas bij zijn arm, trokken hem mee naar het midden van de kamer, wezen met hun vinger precies de plaats aan, waar Jezus gestaan had en zeiden: Kijk, Thomas, hier stond Jezus, Hij zei ons allen goeden dag, we hebben Hem goed gezien, hoor. Die wonden in Zijn handen en voeten ook. Die waren er nog, maar o, wat schitterden ze mooi. Nu zal Thomas het toch wel moeten geloven, denk je? Dan denk je mis. Wat de Apostelen ook zeiden: Thomas wilde het maar niet geloven. Weet je, wat hij nu telkens maar zei? Eerst moet ik zelf die wonden in Jezus' handen en voeten zien, en dan moet ik ook nog m'n vinger in die wonden steken, ja, dán zal ik het geloven. De Apostelen zeiden nu maar niets meer. Wat moesten ze ook nog meer zeggen? Ze hadden alles verteld en Thomas zei telkens: Ik moet het eerst zelf zien.
Eén was er, Die alles had gehoord, ook al was Hij er nu niet bij. Dat was Jezus....
Wacht maar, dacht Jezus, Ik zal dien Thomas wel eens eventjes leren.... | |
[pagina 135]
| |
JEZUS MET THOMAS
| |
[pagina 136]
| |
Jezus komt de volgende zondag weerAcht dagen later, 't was weer Zondag, zaten de Apostelen weer bij elkaar in dezelfde kamer, maar nu was Thomas er ook bij. En net als den vorigen Zondag waren de ramen goed dicht en de deur op slot. Je weet nog wel waarom, hè? De Apostelen waren allen nog even blij, alleen Thomas zat achter in de kamer en keek maar een beetje stil voor zich uit. 't Was al avond, 't begon al wat donker te worden in de kamer. Maar opeens straalt heel de kamer van licht, prachtig gouden licht. En ziet.. daar staat Jezus weer voor hen, en zei hen goeden dag. Nu waren de Apostelen niet bang, o nee. Hè, hoe heerlijk toch, Jezus was weer bij hen, die lieve Jezus. Stil zaten ze weer naar Hem te kijken met grote blije ogen. Jezus keek de kamer eens rond. Ja, Hij had Thomas daar al lang zien zitten. Thomas zag wel, dat Jezus nu naar hem keek. Geloofde hij nu, dat Jezus daar was? O, zeker. Dat had hij meteen al gezien, toen Jezus de kamer was binnengekomen. Jezus bleef Thomas zo aankijken. Nee, dat vond hij toch niet prettig. Hij dacht: Zou Jezus wel weten, wat ik gezegd heb? Zou Hij weten, dat ik de andere Apostelen niet wilde geloven? Natuurlijk wist Hij het! Jezus is toch God de Zoon en God weet en ziet en hoort alles. Thomas kreeg het toch wel wat benauwd, nu Jezus hem zo bleef aankijken. Hij probeerde al een beetje weg te kruipen achter de andere Apostelen. Maar dat gaf niets. En hoor nu toch eens. Daar riep Jezus hem warempel al. Thomas, kom jij eens hier. Nu Jezus Zelf hem riep, moest hij wel komen, nu durfde hij niet te blijven zitten. Heel verlegen kwam hij nu naar voren. Jezus wenkte hem, dat hij héél dicht bij moest komen. Toen Thomas vlak bij Hem stond, zei Jezus: Thomas, zie nu goed Mijn handen en voeten, kom, steek je vinger maar in de wonden, dan weet je zeker, dat Ik het ben. Ja, dan zul je het wel geloven. Maar dat was helemaal niet nodig. O nee, Thomas had immers dadelijk al gezien, dat het Jezus was. Ja, nú geloofde hij het. En wat deed hij nu? O, zo mooi knielde hij voor Jezus neer en zei vol eerbied: Mijn Heer en mijn God. Jezus vond dat wel heel mooi van Thomas, ook de andere Apostelen. Maar Jezus moest Thomas toch nog even iets zeggen. Want hoor, wat klonk er nu door de kamer.. Thomas, jij gelooft nu, omdat je Mij nu zelf gezien hebt. Jezus wilde zeggen: daar is niet veel aan, als je het zelf ziet, dan moet je het ook wel geloven. Maar Jezus dacht toen aan zoveel mensen, die Hem hier op aarde nooit zouden zien en die toch zouden geloven aan dat grote wonder en aan alles, wat Jezus ons geleerd heeft. Dat vindt Jezus heel wat mooier. Want toen Jezus aan die mensen dacht, zei Hij: Mensen, ook kindertjes, die Me hier op aarde niet zien zoals jij, Thomas, en die toch alles van Mij zullen geloven, daar houd Ik heel veel van. Ik hoor graag, dat de mensen zeggen, dat ze alles van Mij geloven, ook al zien ze Mij niet.Weet je, wat moeder daarom vaak zegt? Jezus, ik zie U niet, maar ik geloof toch, dat U de heilige God bent. Jezus, ik geloof in U. Dan maak ik Jezus blij en dat wil ik graag. Jij ook? Wat zeg je nu tegen Jezus? Jezus, ik geloof in U. | |
[pagina 137]
| |
HEMELVAART
| |
[pagina 138]
| |
Jezus spreekt over zijn aanstaand afscheidJezus was als een klein Kindje op aarde gekomen in een stalletje, om voor ons de gouden hemeldeur open te maken. Daarvoor moest Hij sterven aan het kruis. Vlak voordat Jezus ging sterven aan het kruis, zei Hij daarom tegen God den Vader: Vader, nu is alles klaar. Alles, wat Ik doen moest om de hemeldeur open te maken, heb Ik nu gedaan. En toen Jezus dat gezegd had, stierf Hij aan het kruis. Gelukkig, nu was dat allemaal voorbij! Jezus had Zich Zelf weer levend gemaakt. Maar moest Jezus nu nog langer op de aarde blijven? Nee, dat hoefde niet, alles was immers af. Jezus bleef enkel nog maar een poosje, omdat Hij Zijn Apostelen nog veel te vertellen had. Want als Hij eenmaal weer in den hemel was, zou Hij er voor altijd blijven. Jezus verlangde er toch zo naar om weer naar den hemel te gaan. Je weet wel, hoeveel Jezus van Zijn Vader in den hemel hield, en nu zou Hij weer gauw bij Hem zijn. Hoe heerlijk toch! Toen Jezus op een keer weer even bij Maria was, zei Hij: Moeder, Ik moet U wat zeggen. Maria keek Jezus eens goed aan. Ze zag, hoe blij Jezus keek. Ze dacht: Wat voor heerlijk nieuws zal het zijn? Stil luisterde Ze nu en Jezus zei: Moeder, nog een klein tijdje en dan ga Ik weer terug naar den hemel.. naar Mijn Vader in den hemel en naar alle lieve engeltjes. Als Ik daar boven in den hemel ben, ga Ik voor U vast een heel mooi plaatsje klaar maken. Ja Moeder, de mooiste plaats van heel den hemel is voor U. Want luister eens, lieve Moeder, U moet nog een poosje op aarde blijven. Uw werk is nog niet af. U moet bij de Apostelen blijven, om hen te helpen en voor hen te bidden. Zo wil Ik het en zo wil Mijn Vader in den hemel het.... Natuurlijk zou Maria heel graag met Jezus mee willen naar den hemel. Ze hield zoveel van Jezus en nu zou Hij al gauw voor goed weggaan! Maar denk je nu, dat Maria mopperde of ontevreden was? O nee, hoor! Ze vond altijd alles goed, wat God van Haar wilde en Ze was zo blij, omdat haar Jezus zo blij was. Jezus keek Zijn Moeder eens aan en dacht: Wat 'n lieve, beste Moeder. Ze denkt helemaal niet aan zichzelf, omdat Ik nu van Haar wegga. Ze denkt enkel aan Mij en is blij, omdat Ik zo blij ben. En Ze denkt aan de mensen, aan de Apostelen; als Ze maar helpen kan. Maar nu moest Jezus het ook aan de Apostelen zeggen. Jezus wachtte tot al Zijn Apostelen weer bij elkaar waren in die grote kamer. En net als tegen Zijn Moeder vertelde Hij nu, dat Zijn werk op aarde klaar was en dat Hij nu weer terug ging naar den hemel. Heel stil hadden de Apostelen geluisterd. En toen Jezus uitverteld was, bleef het nog stil... Niemand zei wat terug. Verdrietig keken de Apostelen voor zich uit. Jezus weg.. voor goed weg.. Jezus, waar ze zoveel van hielden! Wat moesten ze toch beginnen, als die lieve, beste Jezus niet meer bij hen was.. Jezus begon weer verder te praten en vertelde hen nu ook, dat Hij zo heel erg blij was, omdat Hij weer terug ging naar Zijn Vader in den hemel. Maar dat hielp niet, hoor! De Apostelen bleven toch stil en verdrietig voor zich kijken. Hoor eens, zei Jezus, jullie kijken zo bedroefd, maar dat moet | |
[pagina 139]
| |
OPENING VAN DE HEMELPOORT
| |
[pagina 140]
| |
je toch niet doen. Weet je, wat Ik ga doen, als Ik daar boven in den hemel ben? Wel, dan ga Ik voor al Mijn vrienden een mooi plaatsje klaar maken. Jullie zijn Mijn grootste vrienden en daarom zal Ik voor jullie 'n hele mooie plaats uitzoeken. Ja, dat vonden de Apostelen natuurlijk wel fijn, maar dat Jezus nu al gauw van de aarde wegging, o, dat vonden ze toch zo erg. Die lieve Jezus kreeg medelijden met die bedroefde Apostelen en hoor toch eens, kindje, wat Hij nu zei: Mijn beste vrienden, Ik zal jullie niet alleen op de wereld laten. Jullie niet en ook de mensen niet, die nog op de wereld zullen komen. Al ga Ik ook naar den hemel, toch zal Ik altijd hier op aarde bij de mensen blijven. Overal waar kerken zijn, daar ben Ik. Ik woon op het altaar, in het kleine huisje achter het gouden deurtje. Dat grote wonder zal Ik doen, om toch maar altijd op de aarde bij de mensen te zijn, bij alle mensen. Als de mensen nu bij Mij willen komen en met Mij willen praten, dan lopen ze maar even naar de kerk, daar woon Ik, daar ben Ik altijd, overdag en 's nachts.... Heel stil hadden de Apostelen geluisterd en allen dachten ze: Wat is Jezus toch goed. O, wat houdt Hij toch veel van ons en van alle mensen. Nee, nu zijn we toch niet alleen, al gaat Jezus ook voorgoed naar den hemel.... Nu waren ze niet zo bedroefd meer en zachtjes zeiden ze: Dank U, Jezus, wat bent U toch goed. | |
Jezus' HemelvaartNu was de laatste dag gekomen. De laatste dag, dat Jezus op de aarde was. Al heel vroeg in den morgen waren véél vrienden de stad uitgelopen, niet ver van Jeruzalem naar den berg, want daar zou Jezus met Moeder Maria en Zijn Apostelen komen om hen voor altijd goeden dag te zeggen. De Apostelen hadden het tegen al Jezus' vrienden verteld en daarom waren ze daar nu allen bij elkaar. Ja, het waren er héél veel. Ook de brave vrouwen waren er bij. Na 'n poosje zagen ze Jezus aankomen. Hij liep tussen de Apostelen in. Langzaam kwam Hij den berg op.Allen liepen mee omhoog. Moeder Maria liep nu vlak naast Jezus. Ze wilde voor den laatsten keer nog eens dicht bij Hem zijn. Toen allen boven op den berg waren gekomen, bleef Jezus staan, niemand zei 'n woord. Allen keken naar Jezus. Jezus zei hen goeden dag, keek nog even Zijn lieve Moeder recht in de ogen, net of Hij wou zeggen: Nu, Moeder, tot later, boven in den hemel zien We elkaar terug. En wat deed Jezus nu? Hij strekte Zijn hand omhoog, keek vanaf den berg over héél de aarde en gaf aan alle mensen van de hele wereld Zijn zegen. En wat nu?.. O, zie toch.. Daar ineens gaat Jezus omhoog, aldoor maar hoger. Allen kijken naar boven en Jezus gaat steeds hoger. Er is nu nog maar 'n klein beetje van Jezus te zien. Recht door de wolken heen gaat Jezus nu.. na 'n poosje is er van Jezus niets meer te zien. Toch bleven de Apostelen maar staan kijken. Tot ze opeens.. vlak voor hen, twee engelen zagen, die tegen hen begonnen te praten. Die engelen zeiden: Zeg, wat staan jullie toch naar boven te kijken, naar den hemel. Jezus is nu al in den hemel bij Zijn Vader. Jullie hoeven hier niet | |
[pagina 141]
| |
DE HEMEL
| |
[pagina 142]
| |
langer te staan kijken, hoor. En dat deden de Apostelen en Jezus' vrienden nu ook niet meer. Samen met Moeder Maria gingen ze den berg weer af en naar de stad Jeruzalem.
En Jezus? Was Hij dadelijk den hemel binnengegaan? Neen, luister eens, kindje.
Vlak voor de hemeldeur was een grote gang. En daar stond 'n reuze lange rij van mensen te wachten. Die waren allemaal doodgegaan. 't Waren brave mensen. Maar toen ze dood gingen, konden ze niet in den hemel komen, omdat de deur nog op slot was. Die kon Jezus alleen maar open maken. Weet je, wie er daar ook wachtte? Sint Jozef. Toen hij dood ging en ook voor de hemelpoort moest wachten, zei hij tegen de andere mensen: 't Zal niet meer zo lang duren, hoor, want Jezus is nu al groot. Kent u Jezus dan? vroegen de anderen. Nou, of ik Hem ken, zei Sint Jozef. Toe zeg, vertel ons toch over Hem. Dat deed die goede Sint Jozef maar wát graag! Hij moest alles vertellen: van het stalletje van Bethlehem, van Nazareth. Zoveel mensen wachtten al zó lang voor de deur en hadden al dikwijls tegen elkaar gezegd: Och, wanneer zou de deur nu toch opengaan? Maar nu hoorden ze van Sint Jozef, dat het al gauw zou gebeuren. En dat was ook zo.
En wat deed Jezus nu, toen Hij naar den hemel ging? Eerst ging Hij daarheen waar al die mensen aan 't wachten waren. En samen met hen zou Hij dan den hemel binnengaan. O, o, wat 'n blijheid, toen daar op dien morgen ineens Jezus voor hen stond....
Komt allen met Me mee, zei Jezus. Nu ga ik de gouden hemeldeur openmaken. Jezus zag daar Sint Jozef tussen de andere mensen in staan. Vlug liep Jezus naar hem toe en zei: Kom, beste Jozef, u moet 't eerst na Mij den hemel in. Of Sint Jozef ook blij was. Daar stond Jezus nu vlak voor de gouden deur. Niemand, niemand van de mensen zou die poort open hebben kunnen maken. En ziet.. Jezus tikt er even tegen aan en.. meteen gaat de hemeldeur wijd open. 'n Hele lange rij van blinkende engeltjes stonden Jezus voor de poort op te wachten. Ze bogen allen héél diep voor den heiligen Jezus en nu zongen ze hun mooiste versjes. O, wat waren ze blij, toen Jezus den hemel binnen kwam! En Jezus? Wel, Hij liep recht naar den troon van God den Vader en zei: O, Vader, nu ben Ik weer bij U, nu voor altijd.
Wat 'n feest.... Wat 'n feest! En dat feest duurt altijd maar voort....
Nu zit Jezus daarboven in den hemel naast den troon van God den Vader. Nu! staat de gouden hemeldeur wijd open. Daar heeft die lieve Jezus voor gezorgd! Wij kunnen nu allemaal in den hemel komen: Vader - moeder - broer - zusje, jij ook. Wij hoeven niet te wachten.
Alle mensen, die goede, brave kinderen van God zijn, mogen er allemaal in komen.
En Jezus heeft voor ons allen al 'n mooi stoeltje klaar gezet. De engeltjes in den hemel weten precies, waar het stoeltje staat. Ze zeggen tegen elkaar: Kijk, dat stoeltje daar is voor dat kindje op aarde. Zou dat kindje er wel op komen?
Dat weten we nog niet. Alleen als dat kindje altijd braaf blijft, 'n goed kindje van Vader in den hemel is, en van Maria, dan komt het er zeker op. |
|