Moeders mooiste uurtje. Uitgewerkte godsdienstige vertellingen ten gebruike van moeders voor haar kleintjes
(1946)–G.P.J. van der Burg– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
God heeft alles geschapenSchepping van den Hemel en de EngelenKom eens hier bij Moeder staan, en kijk nu eens door de de ramen hoe mooi of het daar buiten is.
Zie je die mooie zon daar wel, wat staat ze daar hoog aan de lucht, hé? Wat een heerlijk zonnetje, vind je niet? Daar word je zo lekker warm van. En de zon maakt 't hier zo licht. 't Zou donker zijn in de kamer, hoor, als er geen zon was. Dan was je ook niet zo blij! En kijk, die vogeltjes daar nu eens! Zie ze eens pikken, ze hebben honger en nu zoeken ze vliegjes en mugjes, want die lusten ze zo graag. Kijk.... daar vliegt er net één in den boom. Hoor hem eens fluiten, hij is ook al blij, omdat de zon zo heerlijk schijnt. En zie je ook die bloempjes? Wat een mooie kleurtjes: rood, geel, wit en nog blauw ook. Wat staan ze daar lief, zo met het kopje omhoog, ze willen ook al naar de mooie zon kijken. Daar buiten is het toch maar wat mooi, vind je niet?
Op straat is ook nog zoveel te zien. Dat weet je ook wel, want je bent met moeder wel eens wezen wandelen en toen heb je dat allemaal gezien. Zullen we het samen eens opnoemen, wat we daar gezien hebben? Bomen, bloemen, paarden, en in het weiland waren nog koeien, schaapjes met kleine lammetjes, weet je nog? Er waren ook zoveel mooie, grote huizen, waar mensen in wonen. Op straat liepen ook veel mensen en kinderen, die zo heerlijk aan het spelen waren. Ja, er is daar buiten 'n heleboel te zien. Maar dat is niet altijd zo geweest. Je bent er zelf ook niet altijd geweest. Moeder weet het nog zo best, dat je op de wereld bent gekomen. Eerst woonden vader en moeder hier maar samen in dit huis, ja, want jij was er nog niet. Nog langer geleden waren vader en moeder, oom en tante er ook niet. En nog héél, véél langer geleden waren er helemaal nog geen mensen op de aarde, waar wij nu wonen. En de aarde was er ook niet. De mooie lucht, die je daarbuiten ziet, was er niet. Er was geen zon, en ook waren er geen bomen, geen bloemen, geen vogeltjes, geen visjes, geen paarden, geen schaapjes, er was niets, helemaal niets.
Alleen Eén was er maar; en dat is God.
Ja, God, Die is er altijd geweest. God is zo lief, zo goed en altijd blij. En toen God daar nu helemaal alleen was, dacht Hij: Ik ga anderen maken, die moeten net zo blij worden als Ik. Ja, dat kan God. Die is zo groot, dat Hij zo maar anderen kan maken. Maar Hij is ook zo goed en lief, en daarom noemen we Hem ook: Lieve Heertje, Onze Lieve Heer! | |
[pagina 10]
| |
En die goede, lieve Heer wilde nu Engelen gaan maken. Dat kan God alleen maar. De mensen kunnen geen engelen maken. Moeder kan het niet. Vader niet, oom ook niet, niemand van de mensen kan dat.
Maar waar zouden die engelen nu toch moeten wonen? Er was toch helemaal niets. Weet je, wat God toen eerst nog ging doen? Een huis maken voor de engelen. Ja, want ze moesten toch ergens wonen. Wij wonen toch ook in een huis. Zo moesten de engelen ook een huis hebben. En God maakte voor de engelen den schoonen hemel, die is daar boven de lucht. O, dat is toch zo'n prachtig huis. Daar is het toch zo mooi. Nergens op de hele aarde is er zo'n mooi huis, als de hemel is. Nu ging God de engelen maken. Niet één, niet twee, drie, ook niet tien, maar.... wel honderd en nog meer. Dat is erg veel, hé?
Toen je laatst met moeder mee naar de kerk bent geweest, zag je daar een heleboel mensen. Maar in den hemel zijn nog méér engelen. Moeder zou ze niet eens kunnen tellen, zoveel zijn er wel. En die engelen zijn zo mooi, zo prachtig! Kijk eens hier, hoe mooi het engeltje op deze plaat (zie bladzijde 25) er uit ziet. Wat een mooie vleugels en wat 'n prachtig kleed. Maar hierboven zijn de engelen nog véél, véél mooier, dan ze hier op de plaat staan, zo mooi kan niemand ze op de hele wereld namaken. Zorg maar, dat je altijd een braaf kindje blijft, dan mag je later ook in den mooien hemel bij de engeltjes komen. Dan mag je met de engeltjes spelen. Wat zal dat fijn zijn! Dat wil je toch wel graag? | |
Schepping van de aardeEr was eens 'n goeie, beste Vader, die hield toch zoveel van zijn kinderen. Hij wilde ze toch zo graag blij maken. Daarom liet hij voor die kinderen een heel mooi huis bouwen. Ja, want dan konden die kinderen daarin wonen en heerlijk spelen. 't Moest een heel fijn huis worden, met 'n groten tuin er bij. De mensen zeiden: Wat een lieve vader is dat.
Ja, hij hield ook zoveel van zijn kinderen en wilde ze graag blij maken.
Zo deed lieve Heertje nu ook, net als die vader. God wilde mensen maken, maar er was nog geen plaats, waar ze konden wonen. En nu ging God, die goede, beste Vader, dat voor de mensen maken. Daarom maakte God de mooie, grote aarde, waar wij nu op wonen. Dat kan God best, Hij kan alles, want Hij is zo knap!
Moeder kan ook wel wat maken. Weet je nog, laatst toen vader jarig was, heeft moeder fijne chocolade-pudding gemaakt. Maar als moeder zo'n prachtige pudding maakt, heeft ze er heel wat voor nodig, dat heb je wel gezien, hè? Weet je het nog? Chocoladepoeder, suiker, melk. Moeder roert dat alles goed door elkaar, zet het op het fornuis, giet het in den vorm en als het koud is gewor- | |
[pagina 11]
| |
den, is het fijne pudding. Als moeder geen poeder, of geen suiker, of geen melk heeft, kan ze dan pudding maken? Als moeder niets heeft, kan ze ook niets maken. Dat kan moeder niet, vader ook niet, dat kan geen mens. Vader heeft laatst nog een mooie vlieger voor broer gemaakt. Heeft hij die van niets gemaakt? O neen. Vader had latjes nodig, papier, touw en nog plak om alles vast te plakken.
Zusje maakt wel eens 'n mooie, grote ketting. Kan zusje die van niets maken? Maar Eén is er, Die dat wèl kan, en dat is God. God kan alles maken en Hij heeft er niets voor nodig. Toen God voor de mensen, die mooie, grote aarde ging maken, had Hij er helemaal niets voor nodig. God zei enkel maar: Ik wil, dat er een mooie lucht komt en meteen was de blauwe lucht er al. De mooie zon moet komen en.... daar kwam de zon, héél hoog aan de lucht en maakte het zo lekker warm op de aarde. Ja, God kan dat wel, zo maar die prachtige zon maken en Hij heeft er niets voor nodig. En God maakte nog meer, want Hij wilde de aarde zo heel mooi maken. Bomen en bloemen moeten er komen, zei God. En.. wat was dat? Daar kwamen zo maar overal kleine en grote bomen. Bloempjes, zo mooi en zoveel van allerlei kleuren: rood, geel, wit, blauw en nog zoveel meer. En nog was God niet klaar. Ja, lieve Heer ging nog veel meer maken. Er moeten vogeltjes komen in de lucht, zei lieve Heer en visjes in het water en nog beesten op het land. En.... daar waren de vogels er al! Ze vlogen omhoog in de bomen en zongen hun mooiste liedje. De visjes in het water zwommen zo blij. De paarden draafden, de lammetjes sprongen en de koetjes riepen blij boe.. boe.. O, wat was het nu toch mooi en dat alles had God van niets gemaakt. Hij had er niets voor nodig gehad om het te maken. Wat is God toch groot! wat kan Hij veel! En voor wie was nu al dat moois? Voor de mensen. Voor vader en moeder, maar ook voor jou. Ja, dat heerlijke zonnetje heeft lieve Heer voor jou ook gemaakt, om je lekker warm te maken. Die mooie bloemen, die je zo graag plukt en waar je met moeder samen zo graag een mooi ruikertje van maakt, heeft lieve Heer voor jou gemaakt, om je toch maar blij te maken. En de vogeltjes, die je zo graag hoort fluiten en waaraan je zo dikwijls broodkruimeltjes wilt geven, zijn ook voor jou. Wat is lieve Heer toch goed en lief. Dan mag je lieve Heer voor al dat moois | |
[pagina 12]
| |
toch wel eens bedanken. Als je wat van vader en moeder krijgt, zeg je toch ook netjes: dank u wel. Je weet wel, dat doen nette kindertjes altijd.
Ik dank u, lieve Heertje, voor die mooie aarde, voor de bloempjes, en de zon, voor alles. | |
Schepping van den mensWat had lieve Heer de aarde toch mooi gemaakt. Heel hoog aan de mooie, blauwe lucht stond de grote zon, en maakte alles licht en blij op de aarde. De bloemen met hun mooiste kleuren kwamen overal tussen het gras met de kopjes omhoog en keken zo blij naar de mooie, grote zon. De vogels in de bomen floten hun mooiste deuntje. Onze lieve Heer had er Zelf plezier in en keek de hele aarde nog eens rond of alles wel goed was. Ja, 't was alles zo mooi. De mensen zouden er toch wel blij mee zijn. En nu wilde God de mensen gaan maken. Die moeten ook heel mooi worden. Ja, hoor nu toch eens, wat lieve Heer zei: Ik ga de mensen zo mooi maken, dat ze op Mij lijken. De mensen moeten Mijn kinderen zijn en Ik wil hun beste Vader zijn. Ja.... de mensen mochten de kinderen zijn van God. Lieve Heer wilde Zelf de Vader van de mensen zijn. Dat is nog eens lief! En God is zo mooi, daarom moesten de mensen ook heel mooi zijn, omdat ze op God moesten lijken.
De beesten zijn ook heel mooi. Kijk maar eens hier op de plaat. Wat hebben de beesten van O.L. Heer gekregen? Een kop met ogen, oren, 'n neus, 'n bek, een lijf met poten. Dat alles bij elkaar noemen de grote mensen een lichaam.
Alle kindertjes, die op de aarde komen, krijgen 'n lichaam van O.L. Heer. Zie maar eens bij jezelf: 'n hoofd, armen en benen en 'n lijf. Je hebt oogjes, oren, 'n neusje en 'n mond. Daar heeft de goede God voor gezorgd, en daar moet je Hem ook voor bedanken. Zeg eens mooi: dank U, lieve Heertje, voor mijn oogjes, mijn mondje, voor alles, wat ik kreeg.
Ik weet 'n kindje, dat wel oogjes heeft en toch helemaal niets kan zien. Arm kindje, hè? Het kan nooit zijn vader en moeder zien. Ook niet zijn lieve broertjes en zusjes. 't Kan niet met de blokjes bouwen, niet met de pop of beer spelen. Ook niet buiten bloempjes plukken of in het zand lekker spelen, dat kan niet. Want dat kindje kan niets, helemaal niets zien. Het is altijd donker voor dat kindje, ja, dat is toch wel heel erg. Dat kindje is blind.
Doe jij je oogjes eens dicht, zie je wel, dat alles nu donker is. Loop nu eens naar de naaitafel en pak dat boekje eens voor me.... Ja, nu stoot je je....! Zie je wel, hoe erg het is helemaal niets te kunnen zien.
Maar jou heeft O.L. Heer twee mooie oogjes gegeven, waar je mee kunt kijken, oortjes, waar je mee kunt horen, 'n mondje om te babbelen. Heel je mooie lichaam kreeg je van den goeden God. | |
[pagina 13]
| |
HET PARADIJS
| |
[pagina 14]
| |
Maar de mensen moesten op God lijken ze moesten Zijn kinderen zijn en daarom zouden ze nog wat anders krijgen. O, zo iets moois! Dat is de ziel. Want al heb je 'n mond, dan kun je nog niet praten, dat kun je alleen, als je 'n zieltje hebt. Kijk ons poesje daar, die heeft geen ziel. Het is een beest. Poesje weet ook niet, dat daarboven in den hemel zo'n goede Vader woont. Poesje kan ook niet praten en niet denken. Jij kan dat wel, omdat je van lieve Heertje een zieltje hebt gekregen. Maar je kunt je zieltje niet zien. Het zit daar van binnen. Moeder zou wel eens graag daar van binnen bij je willen kijken, maar dat kan moeder ook niet. Weet je, wie dat wel kan? Lieve Heertje en Hij ziet er zo graag naar. Hij zegt tegen de engeltjes: Hé, kijkt nu toch eens daar van binnen bij dat kindje. Zien jullie ook, wat een mooi zieltje dat kindje heeft? Hé ja, zeggen dan de engeltjes. Hoe mooi toch, lieve Heer. Nu zien we, dat dit kindje op U lijkt en dat het Uw kindje is, we zien het aan dat mooie zieltje.
Ben je nu niet blij, dat die goede Vader in den hemel, jou zo'n mooi zieltje gegeven heeft? Je weet, alle mensen hebben 'n ziel. Moeder ook. Ik ben er o zo blij om. Zal Moeder eens verklappen, wat Moeder wel eens doet? Soms zeg ik heel zachtjes: Lieve Heer, ik ben zo blij met die mooie ziel. Dank U wel, lieve Heer. En jij? | |
Hoe goed God voor ons zorgtDie goede Vader in den hemel zorgt toch zo goed voor ons, Zijn kinderen, op aarde. Als er een nieuw kindje op de wereld komt, is er een vader en een moeder om voor het kindje te zorgen. Want lieve Heer weet wel, dat kleine kindertjes nog niet voor zich zelf kunnen zorgen. Die moeten een vader en moeder hebben, die alles voor hen doen. Ja, want anders zouden alle kleine kindertjes dood gaan. Kijk maar eens naar kleine zus in de wieg. Zusje kan helemaal nog niets alleen. Moeder moet haar wassen en aankleden, zus kan nog niet eens eten, ook niet alleen staan of stappen. Moeder moet zusje nog met alles helpen. En voor jou moet moeder ook nog een heleboel doen. Wie moest je kleertjes wassen en naaien, als moeder er niet was? Wie moest je bordje pap en je boterhammetje klaar maken? Wie je 's avonds naar je bedje brengen en je lekker onder stoppen? Wie moest je leren bidden, wie je vertellen van lieve Heertje, als je geen moeder had? Weet je nog laatst toen je ziek was en den helen dag in je bedje moest blijven? Wie kwam er toen telkens bij je kijken en lekker drinken geven? Moeder, hè? Als je toch geen moeder had, dat zou heel erg zijn, want dan zou er niemand zijn, om voor je te zorgen. En dan die lieve vader, die werkt ook den helen dag voor je. 's Avonds komt hij moe thuis van al dat werken. Vader verdient zo geld, dat geeft hij aan moeder om er van alles voor te kunnen kopen. Als vader er niet was, zou moeder geen eten en geen kleertjes voor je kunnen kopen. Zie je wel, dat lieve Heertje veel van je houdt, want Die heeft er voor gezorgd, dat je een vader en moeder hebt. | |
[pagina 15]
| |
Maar lieve Heer doet nog meer. Hij zorgt, dat er elken dag eten is. Moeder heeft nu voor haar kindje weer wat lekkers klaar gemaakt. Zal ik 't je eens zeggen? Aardappeltjes met heerlijke appelmoes. Is dat niet fijn? Weet je, waar die aardappelen vandaan komen? Die groeien op het land. Lieve Heertje laat ze voor ons groeien. Moeder kan wel de aardappeltjes schillen en ze koken op het grote fornuis, maar... kan moeder zelf de aardappeltjes maken? En die appelen, waar moeder zulke heerlijke appelmoes van kookt, kan moeder die zelf maken? Die laat lieve Heertje groeien aan de bomen. En kijk eens, wat ik hier heb. Wat 'n fijne trossen bessen. Die lust je wel, hè? Ze zijn zo mooi rood en zo heerlijk rijp. Maar waar komen ze nu vandaan? Ja, die heeft lieve Heer buiten laten groeien aan de bessenboompjes. Hij heeft de grote zon er goed op laten schijnen en de zon maakte die bessen fijn rood en rijp. Want, lieve Heer dacht: moeders kindje lust zo graag bessen en lekkere jam. Ik zal zorgen, dat er buiten heerlijke bessen groeien. Wat lief toch van lieven Heer. Hij zorgt toch zo goed voor Zijn kinderen. De lekkere melk, die je vanmorgen nog bij je boterham hebt gehad, daar heeft lieve Heer ook voor gezorgd. Kleine kinderen moeten veel melk drinken, dan worden ze groot. Daarom heeft lieve Heer de koeien gemaakt. En de koeien geven ons die heerlijke melk. Kijk eens, wat moeder hier heeft? Wat 'n prachtige kluwen wol. Ja, en weet je wat moeder daarvan gaat breien? Een mooi truitje voor.... Als moeder geen wol had, kon ze geen warme kleertjes voor je breien. Maar lieve Heertje, die goede Vader in den hemel, heeft daarom aan de schaapjes die wol gegeven en nu kan moeder daarmee breien. Wat zorgt lieve Heer toch goed voor alles.
Maar voor je zieltje, wat je van Hem kreeg, zorgt de goede God nog veel meer. Hij is onze beste Vader en Hij houdt zoveel van Zijn kinderen. Ook van jou. Dan moet je ook veel van lieve Heertje houden. Doe je dat ook? 'n Braaf kindje doet alles, wat God graag wil. Dat wil God zo. Hij gaf je dat mooie zieltje niet voor niets. God zegt: Ik heb de kindertjes gemaakt. Ze zijn helemaal van Mij. Als zusje van haar kralen een ketting maakt, is die ketting helemaal van zus. Als jij van een kistje een karretje maakt, is dat karretje van jou, want dat heb je zelf gemaakt, je bent er zelf baas over. Zo is het ook bij lieve Heer. De kinderen zijn van onzen lieven Heer, want Hij heeft ze allemaal gemaakt, hun lichaam en ook hun mooie ziel. Daarom moeten de kinderen ook doen wat God wil. Brave kinderen mogen later bij Hem in den hemel komen. En in den hemel is het zo fijn bij God en bij de engelen. Daar is het altijd feest! Ben je altijd blij. Wil je daar later ook graag naar toe? Dan moet je een lief, braaf kindje zijn. Als broer even je prentenboek pakt, om plaatjes te kijken, dan weer niet gauw afpakken. Dat is niet lief. Broer stil even plaatjes laten kijken. Soms is broer lief aan 't blokjes bouwen, een mooi groot huis. Dan moet je niet stoten tegen de blokjes, zodat alles weer omvalt.
Als moeder zegt: Kom, 't is tijd om te eten, dan dadelijk de blokkendoos en je speelgoed opruimen, de pop in het wiegje leggen en bij moeder komen om je handjes te wassen.Ga naar voetnoot1) Dan ziet lieve Heer graag naar je, dan ben je Zijn beste kindje en mag je later in den hemel voor altijd bij Hem zijn. | |
[pagina 16]
| |
God is overal god ziet en weet allesAls vader 's avonds thuis komt, dan zijn we allemaal blij. Moeder en broertje en jij ook. Kleine zus in de wieg begint al te kraaien van pret, als ze vader hoort aankomen. Je vliegt naar de gang en al gauw zit je boven op vaders schouder en hangt zus aan vaders arm. Alleen als je stout geweest bent overdag, dan durf je dat niet, want dan weet je wel, dat vader verdrietig zal zijn. Wij houden allemaal zoveel van vader en daarom zijn we blij, als we hem weer zien en vader weer bij ons is. En vader vindt het ook zo heerlijk, als hij ons 's avonds na het werk weer allemaal ziet en als moeder hem dan vertelt, dat je den helen dag een lief en braaf kindje bent geweest, dan is vader dubbel blij, dat weet je wel, hè? Maar moeder heeft al dikwijls verteld, dat je daarboven in den hemel nóg zo'n goeden Vader hebt. Dat is God. Dat is lieve Heertje. Hij houdt nog veel meer van je dan vader en moeder samen. En ik weet wel, dat mijn kindje ook veel van lieven Heertje houdt!Je zou dien goeden Vader in den hemel zeker wel eens willen zien? Ja, dat zou moeder ook wel willen. Maar luister eens, kindje, dat kan nu nog niet. Je hebt wel twee oogjes, waar je mee kunt kijken, maar.... toch kun je God niet zien. Dat kan moeder niet, vader ook niet. Dat kan geen mens. Later in den hemel, dáár kun je God zien. En je weet wel, als je altijd een braaf kindje blijft, mag je later bij God in den hemel komen. Maar lieve Heertje ziet jou wel. Hij hoeft niet te wachten, tot Zijn kindje later in den hemel komt om het te zien. Want luister eens: God is in den hemel. Maar God is ook op de aarde. De aarde is zo groot en overal op aarde is God. Hij is daar ginder in de kerk, Hij is hier in huis, Hij is in den tuin en buiten op straat, op alle plaatsen van de wereld. En daarom ziet God je ook altijd. Hij ziet alles, wat er op de wereld gebeurt. Hij ziet, dat je nu zo mooi zit te luisteren naar Moeder. God is zo'n goede Vader. Hij is blij, dat Hij Zijn kinderen altijd ziet. Maar dan moet je ook zorgen, dat God graag naar je ziet en daarom een lief, braaf kindje zijn. Weet je, wat lieve Heertje dan tegen de engeltjes zegt? Kijkt eens, wat een braaf kindje daar op aarde woont. Ik zie dat kindje toch zo graag! God hoort ook alles, wat we zeggen. Hij hoort, dat moeder nu aan 't vertellen is over Hem. Nu praat moeder hardop, dan kun je het goed verstaan. Maar lieve Heertje hoort altijd alles, ook al praat je nog zo zachtjes. Soms kom je wel eens stilletjes naar moeder toe om 'n geheimpje te verklappen, wat broer en zusje niet mogen horen. Ze kunnen er dan niets van verstaan. Maar lieve Heertje hoort het toch altijd, daar kun je geen geheimpjes voor hebben. Hij ziet alles, Hij hoort alles, Hij weet alles. En als je een braaf kindje bent, dan ziet God zo graag naar je. | |
[pagina 17]
| |
Ik ben nergens alleenAls moeder je straks naar boven naar je bedje brengt, geeft moeder je een nachtzoen, dan een kruisje op je voorhoofd. Moeder neemt dan het palmtakje met wijwater en maakt daarmee een kruis over je bedje. Het licht gaat uit en.... moeder gaat weg. Maar, dan is mijn kindje niet alleen.O nee, lieve Heertje, die goede Vader in den hemel, is er ook. Hij is ook op de slaapkamer. Hij ziet je in je bedje liggen, al is het pikdonker. Dat geeft voor God niets. Daarom zegt moeder altijd: Mooi gaan slapen! Handjes netjes samen. De heilige God ziet je toch!
Moeder zal eens vertellen, wat een stout jongetje eens deed. Hij had van zijn buurjongetje stilletjes een tol afgepakt. Weet je, waar hij dien tol verstopte? Hij liep naar den zolder en helemaal achter in 'n hoekje van den zolder onder een oude mand stopte hij hem weg. Ziezo, dacht de stouterd, nu kan niemand hem zien. Maar, dat had hij mis. God zag het wel en God keek niet blij naar dat jongetje. Voor God kun je niets verstoppen, voor God kun je zelf ook nooit wegkruipen, overal waar je bent, is lieve Heertje ook. Hij ziet, of je een braaf kindje bent of niet. En naar brave kindertjes ziet Hij zo graag. Luister maar eens:
Er was eens 'n meisje: Treesje heette ze. Als Treesje moest bidden, haar morgenof avondgebed, vóór of na het eten, zei Treesje's moeder dikwijls: Mooi bidden, Treesje, lieve Heertje ziet je. Treesje hield veel van lieven Heertje en ze dacht: Ik wil, dat de goede God graag naar me ziet. O, wat bad ze dan mooi.
Haar handjes netjes samen, de oogjes toe, ze keek niet rond, o nee! Weet je wat lieve Heertje vast wel tegen de engeltjes zei: Kijk Treesje eens mooi bidden, Ik kijk zo graag naar haar, het is een braaf kindje.... Je wilt toch zeker ook wel, dat Vader in den hemel graag naar je ziet, is 't niet? Dan moet je ook altijd héél mooi bidden net als Treesje. Straks bij het avondgebedje ga je het maar eens proberen. Dan ben je ook Gods beste kindje en ziet Hij graag naar je. Ik weet van een jongetje, Wim, die ook altijd zijn best deed braaf te zijn, omdat het wilde, dat Zijn Vader in den hemel graag naar Hem keek.Ga naar voetnoot1) Wim speelde vaak met zijn bouwdoos; die had hij voor zijn verjaardag gekregen. Daar kon hij torens, huizen, bruggen en van alles mee maken. Wims kleine broertje Marc wilde er ook graag mee spelen. Wim maakte dan geen ruzie! Hij wist wel: dat ziet lieve Heertje niet graag. Daarom mocht zijn | |
[pagina 18]
| |
broertje gerust mee komen spelen, en samen gingen ze dan
bouwen en lief spelen. God kijkt blij en graag naar kindertjes, die lief spelen; niet naar kindertjes, die ruzie maken.
God ziet en weet alles. Hij ziet het ook als kinderen stout zijn. Als 'n kind wat wegpakt, 'n koekje of wat anders uit 't trommeltje van moeder, dan ziet God het. Naar zo'n kindje ziet God niet graag. En als moeder dan later vraagt: Heb jij dat weggepakt, zegt het soms: Nee, Moe. O, denkt het dan, moeder heeft het toch niet gezien, moeder weet niet, dat ik jok. Maar Wie heeft het wel gezien? Wie weet alles? Zou God graag naar zo'n kindje kijken? Er zijn wel eens kindertjes, die moeder drie keer laten roepen, als het tijd is om te eten of het avondgebedje te bidden. Ja, dan blijven ze doorspelen, net of ze moeder niet horen. Dat is stout. Naar stoute kinderen ziet God niet graag. Daar heeft Hij verdriet van. Wil jij lieven Heertje nu verdriet doen? Jij moet net doen als Treesje en Wim, dat waren lieve, beste kinderen van God.
Altijd 'n braaf kindje zijn. Zeg het maar eens: Lieve Heertje, ik wil een braaf kindje zijn. Dan ziet U graag naar mij. | |
Er zijn drie Goddelijke PersonenVandaag gaat moeder eens kijken, of ze een knap kindje heeft; 'n kindje, dat een mooi kruisje kan maken en tot drie kan tellen. Als je dat mooi doet, gaat moeder weer plaatjes kijken met je, hier uit het boek. Dat wil je wel, hè?
Maak eens 'n kruisje!
IN DEN NAAM VAN DEN VADER
Nu doet moeder het zelf ook eens, maar kijk goed, moeder doet het op haar vingers. Telkens als moeder een Naam noemt, steekt ze een vinger op. Zie maar....
Hoeveel vingers heeft moeder nu opgestoken? Juist, drie! Je bent een knap kind, dat hoort moeder wel. Doe het nu zelf ook eens op je vingertjes net als moeder. Je hebt goed gekeken daarnet, dat zie ik wel. Drie vingertjes omhoog, drie namen! Want als je een kruisje maakt, dan zeg je drie namen. Luister maar,
Dat zijn de namen van de drie goddelijke Personen. Want daarboven in den hemel zijn drie goddelijke Personen. Kijk nog eens naar moeders vingers, dan zal ik ze nog eens opnoemen:
| |
[pagina 19]
| |
De drie goddelijke Personen zijn toch maar één God. Thuis is er ook maar één vader, hé. Alle kindertjes hebben thuis maar één vader en die is er de baas. Boven in den hemel is ook maar één Vader, Die de Baas is van alles wat er is, want Hij heeft alles wat er is, van niets gemaakt. Die Vader in den hemel is God.
‘Lieve Heertje’ zeg je ook wel tegen Hem. Dat wist je al, hè, maar nu weet je nog veel meer. Dat er drie goddelijke Personen zijn en als je een kruisje maakt, dat je dan de namen van die drie Goddelijke Personen opnoemt. De drie goddelijke Personen zijn zo héél heilig. Daarom moet je ook altijd 'n mooi kruisje maken. Dat ziet God graag. In den hemel staan er altijd zoveel engelen om den troon van God. Zo mooi en heilig bidden en zingen ze voor God. Wat zouden de engeltjes zeggen, als 'n kindje op aarde een lelijk kruisje maakte! Moeder heeft 'n poosje geleden verteld van Wim, die altijd zo lief met z'n broertje Mare speelde. Maar Wim kon nog wat anders dan enkel maar met Mare spelen. Want luister eens, wat Wim deed. Toen Marc nog héél klein was, leerde Wim hem een kruisje maken.Ga naar voetnoot1) En hij leerde het hem maar wat netjes. Hij pakte het handje van Mare, bracht het naar zijn voorhoofdje, dan naar beneden op zijn borst en zo verder, eerst naar het ene, dan naar het andere schoudertje. Kleine Marc kon nog niet eens praten en toch kon hij al een kruisje maken, daar had die flinke Wim voor gezorgd. Wim deed het zelf ook altijd zo mooi; als kleine Marc het niet meer wist, kon hij het van Wim afkijken. Lieve Heertje zag maar wat graag naar Wim! Kijk hier eens op dit plaatje. Moeder brengt haar kindje naar bed. Het heeft eerst beneden bij het grote beeld het avondgebedje gebeden. Moeder heeft het uitgekleed, maar voordat Moeder het in bedje stopt, moet het eerst nog 'n kruisje met wijwater maken. Kijk, zie je wel, het kindje is nog maar klein, het kan niet alleen bij het wijwaterbakje komen. Moeder tilt het op. Maar het kan wel héél alleen 'n kruisje maken. Dat heeft het van moeder geleerd.
Zo moet jij het nu ook doen, dan ben je een braaf kindje en je weet nog wel, wat moeder verteld heeft, hè? Naar brave kindertjes, die altijd een héél mooi kruisje maken, ziet lieve Heertje zo graag. Dan mag je later ook in den mooien hemel komen. Daar mag je God zien, de drie goddelijke Personen, dat is het mooiste en fijnste van heel den hemel.
Zullen we samen lieven Heertje nu eens blij maken? Dan maken we samen een kruisje, maar denk er om: héél mooi, hoor. |
|