Gereformeerde bloem-hof

Des Vrydaghs Avondt-Gebedt.

O Hemelsche Vader, ik danke u, uyt gront myns herten, dat ik met gesontheyt desen dagh hebbe overgebracht. Maer, O Heere! hoe hebt gy uwe Goddelyke bescherminge soo van my genomen, dat ik uwe wet soo hebbe overtreden, ende by de sondaers gekomen ben, welcke my hebben verleyt, dat ik groffelyk gestruykelt en grouwelyk tegen u gesondigt hebbe. Sult gy u aengesicht altyd van my verbergen? Sult gy my in eeuwigheyt verstooten? Trekt uwe Goddelijke handt niet van my: Maer, O Christi! biddet voor my arme sondaer, dat myne geloove niet op en houde, delgt myne overtredingen uyt, na de grootheyt uwer barmhertigheden: Wascht my wel van myne ongerechtigheyt, ende reynigt my van alle myne sonden: Verbergt u aengesicht van myne sonden. Schept in my een reyn herte, ende vernieut in ’t binnenste van my eenen vasten geest. En verwerpt my niet van u aengesicht, ende en

[p. 69]

neemt uwen H. Geest niet van my: Geeft my weder de vreugde uwes heyl, ende de vrymoedige Geest ondersteune my, dat ik een nieuwe leven moge leyden in alle Godtsaligheyt, heyligheyt en gerechtigheyt voor u, O God! alle de dagen mijns levens, beveelt uwe H. Engelen van my, datse my in dese nacht bewaren, dat my geen quaed en wedervare, ende geen plage aen myne tente en nadere. Laet de boosdaders geene macht krygen over my, ende over alle die uwen heyligen name aenroepen. Laet my niet vreesen voor den schrik des nachts. Bewaert my voor de overheden, machten, gewelthebbers der wereld, der duysternisse deser eeuwe, voor de geestelyke boosheden in de lucht. Behoed my in dese nacht voor mijne tegen-partye den duyvel, dewelcke omgaet als een briesschende leeuw, soekende wien hy soude mogen verslinden. Laet myne oogen alsoo slapen, dat mijn herte ende ziele altijdt tot u wake. Geeft mijn vermoeyde ledematen in dese nacht soodanige ruste, datse morgen met vrolijkheyt weder mogen opstaen; ende dat ik u daer door love ende danke. O Heere! soo lange ik leve, laet my u leven, ende wanneer ik sterve, laet my u sterven: want het zy dat ik leve, het zy dat ik sterve, soo ben

[p. 70]

ik uwe. Gy hebt voor my gebeden, gy hebt my met uwen Vader versoent door uwen doodt, blijft dan in my met uwen Geest, dien gy my gegeven hebt, ende versekert my door den selvigen Geest, dat noch doodt, noch leven, noch Engelen, noch Overheden, noch Machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, nochn hooghte, noch diepte, noch eenige ander schepsel my van uwe liefde sal konnen scheyden: ende dat gy het deel mijner erve, ende mynes bekers zyt, ende dat ik eyndelijk verkrijge de schoone erffenisse, die my door u geworden is, ende die in eeuwigheyt besitte, in den Hemel, met alle gelovigen, Amen.