Gereformeerde bloem-hof
(1665)–Wolterus ter Burgh– AuteursrechtvrijStemme: Als ik een Duyve kirre.Op, mijn Ziel om Godt te loven,
Komt de snelle Sonne voor,
Die alreed’ haer spoed na boven,
Om met kracht te breken door.
2. Op, om uwen Godt t’ontmoeten
Tegen d’opgang van het licht,
Op, om met gesmeek te groeten
Zijn genadigh aengesicht.
3. Met verlangen heeft de Wachter
Op den morgen nu gewacht,
Die hem bleef te langsaem achter,
In de lange strange nacht.
4. Gy mijn Ziel, behoort veel grager
Op den Heer te wachten steeds:
Op dan, nu en wort niet trager,
Siet ’t is hooge tijdt alreeds.
5. Dat een dwaes zijn mond op-sperre,
| |
[pagina 59]
| |
Op zijn bedd’ met luy gegaep,
Als een deur op hare herre,
Daer op om-keer, sluymer, slaep’
6. Gaet gy met het Sonne-rysen
Na uw werk, tot d’avond-stond
Dat ’s de lust en rust der wysen,
Dat maekt lijf en ziel gesond.
7. Spilt niet Gods genade stonden,
Kent gelegentheyt van tydt,
Om nu uyt den slaep der sonden
Op te waken eens met vlijt.
8. Naerder is nu ’t heyl gekomen,
Dan doew’ hebben eerst gelooft,
t’Sa dan wakker, sonder schromen,
Haest sal zijn gekroont ons hooft.
9. O mijn Godt! wilr mijn versterken,
Dat soo lang het noch is dagh,
Ik doch immer uwe werken,
Sonder traegheyt werken magh.
10. Wilt my te bedenken geven,
Dat de nacht des doodts komt an,
Als men in dit tijd’lijk leven,
Soo niet langer werken kan.
11. Wekt my alle morgen d’oore,
Wekt my O mijn Godt en Heer!
Wekt my krachtig dat ik hoore,
Als die geern’ uw wille leer.
12. Maekt my mijnes anxt geduerig
Ingedachtig, dat ik staegh,
| |
[pagina 60]
| |
Moge zijn van geeste vuurig,
En nooyt in ’t beneerstigen traegh.
|
|