| |
| |
| |
[Woordverklaringen.]
| |
Lijstje van Verklaringen.
bladz. |
|
12 daggabast |
Dagga is een hennepsoort, welke door de inboorlingen ook als tabak in hun koehoornpijpen gebruikt wordt. |
26 op de plek |
dadelijk. |
27 spitskop |
een kop is een alleenstaande berg. |
27 constabels |
politieagenten, meestal Kaffers. |
28 bandiet |
gevangene, kettingganger. |
28 watererven |
De dorpen in de Kaapkolonie en den Oranje-Vrijstaat hebben twee soorten van erven, t.w. watererven en drooge erven. Op de eersten, die gewoonlijk grooter zijn, kan men tot irrigatie water brengen uit de dorpswatervoor; op de drooge erven niet. |
29 kantien |
drankwinkel. |
30 schutkraal |
een omheinde ruimte, waarin het verdwaalde vee bewaard wordt. |
| |
| |
30 tronk |
gevangenis. |
33 kaffer-locatie |
Kaffer-verblijf, op eenigen afstand van het dorp en nagenoeg uitsluitend bewoond door inboorlingen, die voor de dorpsbewoners werkzaam zijn. |
33 struissen |
hutten (strooh[...]izen). |
34 de Goera |
of ‘poenietse’, een muziekinstrument in den vorm van een boog. |
37 Kolbe |
Schrijver van ‘naaukeurige en uitvoerige beschrijving van de Kaap de Goede Hoop,’ een der oudste werken over de Kaap, doch meer uitvoerig dan ‘naaukeurig.’ |
39 lekker lachen |
hartelijk lachen |
42 Oom Willem |
Bij de Kaapsche boeren bestaat de gewoonte, dat men elkaar, naar gelang van leeftijd en geslacht, aanspreekt met: oom, tante, neef of nicht. |
43 zoopje |
borrel, en wel gewoonlijk Kaapsche brandewijn (Cape Smoke) met water. |
45 kerktabberd |
kerkjapon. |
45 dres |
kleedje (van het Engelsche: dress). |
48 graaf |
spade. |
56 tretterzucht |
treiterzucht. |
58 ou |
of oude, als voorvoegsel, is voor den Afrikaan ongeveer wat voor ons de verkleiningsuitgangen zijn, en voor den Franschman het woordje ‘petit’ is. |
64 moleskin |
mollevel. Ook bij ons wordt deze onaangenaam riekende stof veel door de boeren gedragen. |
77 seur |
het Engelsche ‘sir,’ mijnheer. |
77 mos |
immers. |
80 shambok |
zweep van giraffen- of nijlpaardenhuid. |
80 aapstaart |
hetzelfde als ‘shambok.’ |
81 baftas |
een stuk gebleekt of ongebleekt katoen van circa 10 meter. |
82 outata |
‘tata’ beteekent bij de kleurlingen: ‘vader.’ ‘Outata’ dus grootvader, of, zooals hier: oudje. |
| |
| |
|
Met ‘Outata’ worden oude Kafferbedienden gewoonlijk aangesproken. |
82 des |
dat is. |
83 de heele lot |
de heele boêl (the whole lot). |
84 vuurhoutje |
lucifer. |
84 die verbrande goed |
dat drommelsche goed! |
88 achteros |
hier bedoeld in de beteekenis van: iemand die achteraan komt. Zooals het woord reeds aangeeft, behoort een achteros tot het eerste der vier à acht spannen voor den wagen. |
91 mijn menzig! |
een uitroep. |
91 krij ik mos zoomaar zoo lekker hier binne |
deed mij dit zoo van harte goed. |
92 zoos |
zoo als. |
92 die ander dag |
onlangs (the other day). |
92 het ik.. ver oom gezeg |
Dit ‘ver’ (voor) is een stopwoordje, dat door den Afrikaanschen boer bij elk bedrijvend werkwoord gebruikt wordt. |
92 voel toch zoo aardig |
vind 't toch zoo pijnlijk (wonderlijk, naar). |
92 moeg |
moei. |
92 ooral |
overal. |
99 p.m. |
post meridian, d.i. na twaalf uur, dus als de zon door den meridiaan is gegaan. |
104 omme |
schijnt mij toe een drukfout te zijn voor: ouwe. |
104 waa |
wagen. |
104 die vrot goed |
dat verrotte (verwenschte) goed. |
104 gesper |
gesp. |
104 mijn genugtig en alle kriek |
uitroepen. |
104 noi |
of nooi, nooie; w.z. jonge dochter |
104 schoon vergeet |
geheel vergeten. |
104 oubaas |
ouwe baas (of baasje). |
104 kan maar laat trek |
kan maar laten weggaan, vertrekken. Men weet, dat de exodus der boeren naar Natal en later naar Transvaal en den Vrijstaat onder den naam ‘de trekken der Kaapsche boeren’ is |
| |
| |
|
bekend geworden, en zij, die daaraan deelnamen, nog steeds ‘de oude voortrekkers’ worden genoemd. |
104 twak |
tabak. |
105 O alle |
een uitroep. |
105 was dit? |
wat is dit? |
105 is jou lijzels alles reg? |
zijn je leidsels in orde (all right)? |
105 Booi |
boy. Hiermede worden Kafferbedienden gewoonlijk aangesproken. |
105 buggies |
karretjes op twee wielen en voor twee personen. |
111 mag |
voor: machtig! of allemachtig! |
123 ‘doove’ straten |
‘doove’ van ‘dof’ (onduidelijk.) Doove straten zijn straten, die op de dorpskaart aangegeven zijn, maar nog niet of slechts gedeeltelijk bestaan. |
131 jij het ook rooi gelijk |
‘rooi’ of ‘rood.’ Rooi gelijk wil dus zeggen: dat ge gelijk hebt is even opvallend als de roode kleur. |
131 jijs gloo mal |
jij is (zijt) geloof ik mal. |
133 die ou ziel verlang al te danig naar kos |
mijn ziel (of: mijn arme ziel) verlangt zeer naar voedsel. |
134 partij menschen |
sommige (eenige) menschen. |
134 De oude Adam plaag mij boosbanja |
Adam (waarschijnlijk wordt hier een Kafler- of Hottentotbediende bedoeld) plaagt mij zeer erg. |
134 dan krijg de duivel mos lekker |
dan heeft de duivel immers schik. |
136 schietpeerd |
jachtpaard. Een paard dus, dat niet schuw wordt van het afschieten van een geweer. |
137 graafkurk |
de kruk van een spade. Men spreekt in Afrika ook van iemand die op ‘kurken’ (krukken) gaat. |
141 mikten om op te staan |
maakten zich gereed om op te staan. |
141 dispens |
keuken. |
| |
| |
151 morre |
morgen. |
151 waffer |
wat voor, welk. |
151 sloer |
teuten (van: sleur). |
151 banja |
veel, erg, zeer. |
152 smous |
rondreizend koopman. |
153 een bottel ‘lekker goed’ |
een flesch suikergoed. Dit is voor den Afrikaanschen storekeeper (winkelier) niet het minst voordeelige artikel. |
175 kwak |
kwakzalver |
182 Ry stadag |
Rij langzaam. |
182 knipmes laat loop |
De paarden met gebogen nekken laten loopen; hen inhouden als zij vurig zijn. |
182 oubaas is anders zoo jammer voor die paerde |
Baas is anders zoo bang voor de paarden. |
184 hoe kry ik die pad. |
hoe vind ik den weg. |
192 wijnkelkje |
wijnglas. |
|
|