Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
eenmaal mach in rust en vrede
leeven, En my onzekerheit niet
dag aan dag doe bee-
ven,
Niet dag aan dag doe beeven.
By Venus vinde ik niet,
Dan naa de vreugd' verdriet;
Myn geest word steeds door haar misleid, en vast gebonden,
En haare prikkeling baart ziel en lichaam wonden.
By Bachus, die my moord,
Word myn verstand gesmoord,
En hy doet my 't gebruik van myne zinnen derven;
Hy schenkt my dronken rust, en doet my nuchtre sterven.
| |
[pagina 350]
| |
En Ceres overvloed,
Doet my meer kwaat dan goet;
Haar' lekre spyze, geeft my in des Slaapgods handen,
Die maakt my leevend' dood, tot ik herleef met schanden.
In Pallas Boekery,
Vinde ik ook slaaverny;
Want hoe 'k meer onderzoek, hoe minder 'k leer te weeten,
En eer 'k tot kennis kom ben ik gewis versleeten.
Aan Maatigheit alleen,
Wil 'k myn vernuft besteên,
Die leert my maatelyk de Liefde naa te jaagen,
En haar t'ontvlugten als zy dreigt met zoete plaagen.
Die leert, als medesyn,
My, nuttigen den wyn,
En zorgt, dat Dronkenschap, met haare uitpuilende oogen,
En bolle wangen, op myn hart heeft geen vermogen.
Die leert my aan den dis,
Daar lekker eeten is,
| |
[pagina 351]
| |
Niet brasschen, maar het lyf versterken, en ook voeden,
En my voor Overdaads wreed naaberouw te hoeden.
De Maatigheit, wyst my
In Wysheits boekery,
Hoe verre ik dien te gaan, om 't waare te bezeffen,
En wat bespiegeling den mens kan 't schaadlykst treffen.
Kom Maatigheit gaa voor,
Ik volg met lust uw spoor,
Gy leert my het gebruik beminnen, 't misbruik haaten;
Ach jeugd, woud g' Overdaad, door Maatigheit verlaaten.
|
|