Mengelzangen
(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij
[pagina 247]
| |
Ik, die altoos tracht naar uw zoet gezicht,
Verstik in ruime lucht,
En mis uw vriendlyk licht.
Bespot gy dan al myn gezucht,
Week ik ooit van myn plicht,
Zeg my, waarom dat gy vlugt? Bespot
Bezit gy alleen niet myn jeugdig hart?
Behaagt u Tyter meer,
Dan ik, die treur van smart?
Keer, lieve Fillis, keer, ei keer!
Red my, in min verward,
En bemin my, als wel eer. Keer,
Ik heb nimmermeer met verbolgne taal,
Uw' ziel noch hart ontrust,
Als hy zoo menigmaal;
Als ik my wreekte naar myn lust,
Tot stilling van myn kwaal,
Heb ik uw mond gekust. Als
Hy doet u niets aan dan verdriet en hoon,
En wil zyn aangebeên,
Gelyk een Konings Zoon:
Ik wil, dat weet de Liefde alleen,
Myn trouwe min ten loon,
U slechts dienen als voorheen. Ik wil,
| |
[pagina 248]
| |
Vrees nooit Schoone, dat myn oprecht gemoed,
't Geen gy verdient niet weet,
Verdenk nooit myne gloed:
'k Betuig u, met een duuren eed,
Gy zyt my 't zoetste zoet,
Jaa 'k sterf, eer ik u vergeet. 'k Betuig
|
|