Mengelzangen(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ander. ONnoemlyk, is de vreugd, daar twee vereenen, Uit zuivre min, en een verlieft gemoet; Dat niet kan speenen, De minnegloet; Maar, dat ontvonkt, voelt kooken 't jeugdig bloet; En stom van vreugde, en wellust, slaat aan 't weenen. Kom Fillis Lief, gun my van uwe wangen, Te zuigen 't vogt, uit hevig vuur geteelt; 'k Weet, myn verlangen, 't U niet verveelt, Dat Damon u ter sluik uw' Zielle ontsteelt, Terwyl hem min, houd in uw schoot gevangen. Gy hebt myn hart alleen in uw vermogen; Als ik u zie, steekt gy m' in lichten brand; Uw' lonkende oogen, Schoonheit en verstand, Zyn't, waar door ik noch korts wierd overmant; Zoo haast als ik, uw' Lipjes had gezoogen. Vorige Volgende