Mengelzangen(1717)–Hermanus van den Burg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Zang. AAnminnig bos, zoo vol van lusten, Hoe menigmaal zaagt gy my hier, Met Amaril myn troetel dier, Al kussende in Al kussende in de bloemp- jes rusten? Gy Nachtegaal, kunt ook getuigen, Hoe menigmaal het Bytje docht, Als 't yverig naar Honig zogt, Die van haar mond, ://: vol gloed te zuigen. Zoo deed z' ook my, myn wens mislukken, Wanneer 'k, verlekkert op haar bloos, Dacht een bekoorelyke roos, Vol geur en gloet ://: vernoegt te plukken. [pagina 110] [p. 110] Dartele beek, vol zilvre baaren, Hoe menigmaal deed my een droom, Hier aan uw groene klaverzoom, In haaren schoot ://: ten Hemel vaaren. Zeg Echo, kon 't u niet vermaaken, Dat ik deed merken, door 't geluit Van myne doffe Harders Fluit, Hoe zeer haar min, ://: myn hart kan blaaken? Gy Vooglen, die door tak en bladen, Of door het opgeschoten riet, Zoo menigmaal my hebt bespied, Breng Fillis weêr ://: in deze paden. Als ik herdenk, hoe myne zinnen Te gast gaan, als myn oog haar ziet, Wie zou die morgezon, dan niet, Tot zyne dood, ://: getrouw beminnen. Als ik herdenk, in myn' gedachten, Het dartelende mingevry, Dat niemant weet dan ik en zy, Hoe dierbaar moet ://: ik haar niet achten. Myn Lief, myn lust, myn welbehaagen, 'K zal, om 't genot van uwe min, Met hart en neiging, ziel en zin, De zwaarste smart ://: en pyn verdraagen. Vorige Volgende