| |
| |
| |
10
Piquet liep als in een droom naar de brug. Hij keek in de diepte en zag het zwarte water met een paar zilveren strepen. Verder niets meer. Het was niet moeilijk om je voor te stellen dat tien meter diep en dan nog drie meter in de stroom het wrak van de auto zou liggen. Er waren zoveel scherpe stenen op de bodem, dat alles wat daar neerviel, vernield en verwoest werd. Piquet gooide met een wijde boog de revolver in het water. Hij zei: ‘Hij was mijn enige vriend. De klokkenmaker heeft hem dit alles laten doen.’
‘Wees jij maar sentimenteel,’ zei Bella Linde. Ze keek in het ravijn waar water de stenen glad sleep. Ze zei: ‘Maar wat die klokkenmaker betreft heb je gelijk. Kom, we moeten weg,’ en trok hem aan zijn arm, toen ze hem bij de kapotte leuning zag huiveren.
‘Jawel, trek maar aan me! Ben je van plan die klokkenmaker ongemoeid te laten? Ik mag je de weg naar zijn knechtjes wijzen. Ik mag in dit wildvreemde land mijn leven wagen, maar sentimenteel zijn mag ik niet.’
Hij draaide zich om en volgde haar, niet wetend wat nu te zullen doen. In de verte werden er op de boerderij lichten ontstoken. In Boedapest zouden nu overal lichten aangaan. Marton zou in het hotel wachten aan een keurig gedekt tafeltje waarop bloemen waren neergezet. Hij en Hutai zouden lachen om die avonturier die Nederland had gestuurd om een klein zaakje voor te bereiden. Daarna zouden ze zich gaan ergeren en tenslotte ongerust worden en maatregelen nemen. Maar wat zouden dat voor maatregelen zijn? Wachten, overleggen, nachtgelegenheden opbellen, kleine hotelletjes inspecteren. In een land waar alles gecontroleerd werd, had je een vluchteling binnen enkele uren te pakken.
‘Waar gaan we heen?’
‘Wandelen,’ antwoordde Bella Linde met een sprankje sarcasme. Het maakte Piquet, die toch al nerveus was door het gebeurde, kwaad. Hij bleef staan. Hij was bereid om zo spoedig mogelijk zijn gastheren op te bellen.
Bella deed haar handtasje open. Kwam de kleine revolver | |
| |
weer op de proppen? Piquet, ongewapend, stond klaar om het meisje dat hij had bemind, in een judogreep door de struiken te slingeren. Hij was verbluft toen ze hem een stalen sigarettenaansteker aanbood.
‘Verbrand dan eerst even je oude paspoort die je enige vriend je in handen liet stoppen.’
Terneergeslagen nam hij de aansteker aan, hurkte, maakte het roestige doosje open en vond daar zijn paspoort. De man en het meisje leken te blozen in het rode schijnsel van de kleine vlammen, maar dat was verbeelding.
Piquet trapte de asresten door de aarde. ‘Daar gaat dan de zevende getuige,’ zei hij. De oorlogspas met zijn portret, zijn handschrift, zijn vingerafdruk en zijn gelogen naam Langström, zou nooit in Boedapest in de kluis van Hutai terechtkomen.
‘Is je auto verzekerd?’ vroeg hij, op zijn beurt sarcastisch. Ze keek hem aandachtig en een beetje vreemd aan.
‘De eigenaar heeft er nog meer,’ antwoordde ze zo onverschillig, dat het niet anders kon, of de gewone - en ongewone - dingen lieten haar onberoerd. Ze dacht ongetwijfeld over iets na. Ze liep onbestemd en langzaam over de ruige grond, terwijl ze haast had!
‘Heb je je belangrijkste papieren en geld bij je gestoken, voordat je een poging tot zelfmoord ging doen in het winkeltje van Baroz?’
Hij negeerde haar laatste woorden, klopte op zijn borst om aan te tonen dat hij in zijn binnenzak zijn papieren had en zei dat hij graag zou willen vernemen wat haar plannen waren.
‘Binnen de tijd van een paar uur kunnen we over de Oostenrijkse grens zijn,’ zei ze.
‘We...? Hij keek haar gespannen aan. Ze maakte een klein, vleiend keelgeluid om zijn vraag te beamen en zei, schijnbaar rustig: ‘Alles wat redding kan brengen, kan ook de dood betekenen.’
Hij bleef staan en snauwde: ‘O jawel, praat maar mooi theatraal: Je lokt me weg van je bejaarde geliefde, brengt me van het ene gevaar in het andere en nu moet ik hals over kop het land uit, opdat ik mijn mond zal houden over jouw klokkenmaker, waar of niet?’
‘Jawel.’
‘En denk je soms, dat ze mij in mijn vaderland met open | |
| |
armen zullen ontvangen als ik als vluchteling terugkom?’
‘Ze zullen je inderdaad heel keurig ontvangen. Dat je opdracht is mislukt lag toch voor de hand. Er zal geen Hongaarse haan kraaien naar dit avontuurtje, dat kan ik je verzekeren. Maar let op, we zullen als verdwaalde geliefden in beestenwagens de grens moeten bereiken, daar is nu eenmaal niets aan te veranderen.’
Ze ging plotseling hard lopen, zwaaiend met haar arm en fluitend als een schoolkind. Ze was gewend aan geluiden die Piquet nauwelijks kon thuisbrengen. Hij zag een boerenkar naderbij komen, die door een schimmig paard door de reeds donkere avond werd getrokken. De man op de bok trok aan de teugels, luisterde nauwelijks naar het Hongaarse verhaal dat Bella hem vertelde, maar wees onverschillig naar de achterzijde van zijn kar. Ze konden gaan zitten, tussen de lege manden en zakken. Piquet klauterde langs een achterwiel tussen het stro en kon nu, na de doorstane emoties, op een bijna belachelijke manier tot rust komen in een wagen waaraan alles wiebelde: de wielen, de lantaarns en alles wat los en vast zat.
‘Hoe vredig toch,’ zei Bella Linde, die op een mand was gaan zitten en naar het opgewekte gemompel van de voerman luisterde.
‘Onze koetsier,’ zei ze tegen Piquet, ‘heeft van Boedapest alleen de veiling gezien. Hij handelt in biggen en maïs en hij zorgt voor zijn oude oom die altijd dronken is. Interessant, nietwaar?’
Deze ironische opmerkingen hoorden niet bij het droombeeld dat ze voor Piquet was geweest. Dat droombeeld smolt in het maanlicht. Wat bleef er over van het aandoenlijke meisje voor de kaptafel? Was ze een sluwe plannenmaakster die in opdracht van de klokkenmaker haar lastige bewonderaar wegwerkte?
‘En die oom heeft gelukkig een spaarcentje. Gouden munten en dergelijke dingen.’
‘Je wilt niet met me praten,’ riep Piquet opgewonden uit. ‘Je behandelt me als een gek. Ben je dan niet bang dat ik vanuit Nederland de Hongaarse regering over jou en Baroz zal inlichten?’
‘O nee, dat zul je niet doen. Je zult net zo braaf als deze goede boer je kleine leven gaan leven. Je zult een spelletje tarok spelen, je bier drinken en rustig oud worden.’
| |
| |
‘Wat is tarok spelen?’ vroeg hij, om haar af te leiden. Ze was hem weer te slim af. ‘Dat leren ze in deze streek van de zigeuners. Weet je wel dat er altijd nog gevluchte zigeuners door onze bossen rondzwerven? Heb je die dan nooit ontmoet, Paul Piquet?’
Piquet dacht aan zijn zwerftocht door de bossen, vier jaar geleden. Hij gaf geen antwoord, maar het leek of ze alles van hem afwist.
De boer kletste maar verder op een eentonige dreun en Bella Linde luisterde, geamuseerd knikkend, soms even oplettend om zich heen kijkend en haar horloge raadplegend.
Piquet stond op, trachtte zich in de schommelende kar staande te houden en schreeuwde Bella toe, dat hij de waarheid wilde weten. Ze kon hem toch minstens in vertrouwen nemen!
‘Vertrouwen,’ antwoordde het meisje langzaam. Ze liet de boer nu maar praten. ‘Vertrouwen,’ zei ze nog eens. ‘Wat valt er te vertrouwen, Herr Langström? Midden in de oorlog, toen ik vervolgde mensen in veiligheid bracht, op dat ellendige rijksbureau adressen vervalste, de namen verzamelde van hen die na de oorlog een taak hadden te vervullen, werd ik plotseling bedreigd. Ik kreeg een brief die ik uit mijn hoofd ken. Luister. Er stond, keurig getypt: ‘We hebben nu eindelijk je adres. Onze leider, Oras genaamd, zal je blijven volgen. Indien je niet wilt sterven, moet je alle gegevens uit het archief aan de man geven die je een pakje zal komen brengen. Wees voorzichtig en doe wat we je bevelen.’
‘Dat heb ik niet geschreven,’ zei Piquet. Ze maakte een vaag gebaar. ‘Jammer alleen, dat je wel het adres op de enveloppe schreef.’ Hij wilde het haar uitleggen, maar riep eerst: ‘Oras is de klokkenmaker!’
‘Ja, dat is duidelijk,’ zei Bella. ‘Maar wat moest ik beginnen? Als hoon kreeg ik een portret van mezelf toegestuurd. Ik moet zeggen dat Herr Langström, die nu zoals je zult weten door heel de Hongaarse politie wordt gezocht, aanleg had voor spion.’
‘Maar ik wist van niets. Ze bedrogen me. Jouw klokkenmaker was iedereen te slim af.’
‘Dat is zo,’ zei Bella. ‘Maar jij sloop bedaard in het hol van de leeuw. Vertel hoe je aan mijn adres kwam.’
‘Ik zag je bij Kapitany voor het raam kijken. Op de binnen- | |
| |
plaats ontdekte ik aan zijn vuilnisemmers de achterdeur van zijn zaak. Ik had weinig moeite om je flat te ontdekken.’
‘En ontdekte je ook het systeem van het archief? Kapitany was een dilettant in zulke dingen, maar toch bewonder ik je speurzin. Je hebt beslist talent.’
Of ze nu ernstig was of hem bespotte, kon Piquet niet raden. Hij liet zich maar wat uithoren, vertelde hoe hij achter haar aan had gezeten, schroomde niet te vertellen dat ze een droom voor hem was geweest.
‘En dan die moord op de arme Kapitany,’ zei Bella Linde. Piquet werd kwaad. Van die moord zou de klokkenmaker het zijne wel weten.
‘Doodde die hem dan, Piquet?’
Hij aarzelde. Na zijn ontmoeting met de man die eens Yaro Kiss was geweest en in zijn eigen wereld beter bekend was als Miklos Barath, was hij overal aan gaan twijfelen. De stille getuigen in de kluis van Hutai hadden hem doen huiveren. Met duivelse arglistigheid hadden zijn vrienden, of tegenstanders, daar vond hij geen antwoord meer op, alle schuld op hem geschoven. Wekenlang had hij in het spinneweb van de klokkenmaker gezeten, wapens en andere gevaarlijke dingen naar onbekende medestanders (of vijanden) gebracht, om tenslotte nog tijdig weg te komen.
‘Ik bracht je alleen maar liefdesbrieven, foto's en ook nog een pakje met sieraden en oude herinneringen.’
‘Ik weet het,’ zei Bella. Ze haalde haar schouders op en begon weer met de mompelende voerman te praten. Het was intussen kil geworden. Piquet kreeg de indruk dat ze zich in de naaste omgeving van een rivier bevonden. Dat moest de Donau zijn, die de weg naar de grens aangaf. Maar zover kwamen ze niet, want plotseling stopte de kar. Bella keek op haar horloge, dacht enige ogenblikken na en wenkte Piquet om van de wagen af te komen. De boer bekommerde zich alleen om de fooi die hij van haar kreeg, zwaaide nog een paar keer met zijn hoed en werd onzichtbaar in de duisternis.
‘Voor zoveel geld zwijgt hij tegen iedereen,’ zei Bella.
‘Waarom zou hij?’
‘Omdat het een smokkelaar is. Laat hem maar lopen met zijn biggen en met zijn oom. Maar kom, we moeten ons haasten.’ En ze nam hem bij de arm.
| |
| |
Hij verbaasde zich niet toen ze bij een klein station kwamen, dat uit een betonnen platform en een eenvoudig seinhuisje bestond. Hij verbaasde zich wel, toen ze hem een dubbel gevouwen kaart in handen gaf. In het licht van een groezelige lamp die aan een ketting schommelde zag hij dat het een in het Hongaars gedrukt bewijs was, dat hem het recht gaf om door heel Hongarije gratis te reizen. Maar wat hem meer schokte was het portretje dat er op was bevestigd. Dat kende hij niet: een zelfbewuste Paul Piquet, glimlachend met een even scheef gebogen hoofd, alsof hij iets ontkende of van de hand wees.
‘Wie heeft dat portretje gemaakt?’
‘Kapitany.’
‘Dat is gelogen. Het is een recente opname.’
‘Goed gezien. Steek het in je zak. Tot aan de grens is het geldig. Daar komt ons treintje.’
Nog nadenkend, verward door de gebeurtenissen, verrassingen en nieuwe ontdekkingen, liet hij zich gewillig in de trein duwen. Die leek op een veekar. Hij struikelde over de manden met kippen en over de benen van nieuwsgierige boeren en boerinnen die het tweetal met gemengde gevoelens ontvingen. Bella Linde, niet op haar fraaie mond gevallen, had direct de lachers voor zich ingenomen. Ze loog ze het een en ander voor, liet zich iets uitleggen waarvan Piquet niets begreep en ging toen tussen dikke vrouwen zitten keuvelen. Piquet bestond eenvoudig niet meer. Die had alle tijd om na te denken over Yaro Kiss die Barath heette, over de listige klokkenmaker, over de kluis van Hutai en het portret op het abonnement. En plotseling zag hij het als in een spiegel: de brug, de op een klant beluste straatfotograaf die hem had willen fotograferen... nee, die hem in opdracht haarscherp in de zoeker had genomen. Natuurlijk, Piquet had het kunnen weten. Een man als Hutai zou zijn gast niet onbewaakt door Boedapest laten dwalen.
Hij moest het even verwerken. Als ze hem op die brug hadden gezien, zouden ze hem de rommelwinkel van Illesnes moeder hebben zien binnengaan.
Maar toen moest hij tegelijk een nieuw raadsel oplossen. Want als Bella Linde hem tenslotte wist op te pikken, dan was het niet Hutai geweest die hem had laten schaduwen, maar Baroz, de klokkenmaker! In welke handen was hij eigenlijk gevallen?
| |
| |
Hij keek naar Bella die deed of ze hem niet kende en die met haar slanke, beweeglijke handen haar geanimeerd gesprek verduidelijkte. Vier jaar geleden had hij haar een paar weken lang bespied, gevolgd, gefotografeerd. Nu nam ze wraak door hem een moord te laten plegen en hem over de grens te sturen. Hutai zou naar Herr Langström blijven speuren, als hij tenminste deze onbekende staatsvijand niet in verband bracht met de plotseling verdwenen Herr Piquet.
Moest Piquet teruggaan op zijn gratis kaartje? Moest hij zijn huid riskeren en vertellen dat hij Miklos Barath, knechtje van de klokkenmaker, gerechtvaardigd had neergeschoten? Jaja, ze zouden zeggen dat hij nu de laatste getuige uit de weg had geruimd.
Na een paar uur stopte de trein. Bella stond op. Het was voor hem een teken om voor haar de wagon te verlaten en te wachten. Pas toen het treintje in een bocht was weggereden, scheen ze zich weer op zijn aanwezigheid te bezinnen.
‘Nu nemen we een auto. We zullen tijdens de korte reis zwijgen als een boos echtpaar. Afgesproken?’
Antwoord behoefde ze niet. Ze deed onverschillig, maar ze leek gespannen toen ze naast het station in een garage om een auto vroeg.
Haar verhaal zou wel geloofwaardig klinken, want zonder een spoor van argwaan trok een der chauffeurs zijn jasje aan, zette een platte pet op en liet hen instappen. Piquet verwenste de taal die hij niet verstond. Hij durfde geen woord te zeggen, bang dat zijn Duits hem zou verraden. Als de politie de grens had laten sluiten, zou ieder woord hen kunnen verraden.
Ze reden een uur. Toen liet Bella stoppen, betaalde, stuurde de auto weg en bracht Piquet naar een klein grenshotel. De vertoning die ze daar gaf deed Piquet geloven dat ze haar verstand had verloren. Nauwelijks binnen taterde ze een Oostenrijks Duits, vroeg om de douane en liet zich uitleggen dat die driehonderd meter verder hun post hadden. Uit haar tas haalde ze haar pas te voorschijn. Ze was verdwaald. Ze had een gids nodig om terug te komen.
Piquet begon te begrijpen dat ze de gewone weg niet wilde gaan. Ook Bella was bevreesd dat de grens bewaakt zou zijn. Ze wilde veilig over de grens om aan de politie of... aan de klokkenmaker te ontkomen.
| |
| |
De man achter de toog wenkte haar, nam haar mee naar een hoek waar zij niet de aandacht trok van de bezoekers, die toch nauwelijks hadden opgekeken bij hun komst, en begon zachtjes te praten.
Piquet kon het wel raden. Geen grens ter wereld of er waren sluipwegen om naar de andere kant te komen. En geld was soms een beter toegangsbewijs dan een pas.
Ze kwam terug met de dromerige blik van een vermoeide reizigster in haar waakzame ogen. Een donker meisje dat met alle mannen flirtte, bracht hen koffie. Vijf minuten gingen voorbij. Geen woord en geen gebaar van Bella. Toen kwam er een jongeman binnen met een koffer. Hij naderde hun tafel, vroeg of hij hen hun kamer mocht wijzen en ging hen voor. Eerst een smal trapje op, dan door een gangetje en toen weer een trapje af. Ze stonden weer buiten, maar nu aan een achterdeur.
‘Tien minuten. Niet praten. Bukken als ik buk,’ zei de jongen. Hij ging vooruit en zij volgden hem over een weg, toen door een grasveld en dan, omdat er geen enkele lantaarn meer te zien was en de maan achter dunne wolken dreef, door bijna volslagen duisternis.
Hun weg voerde langs een paar boerderijen, door een droge sloot en door een soort bunker die half onder de grond lag. Daar moesten ze bukken, wachten, snel verder lopen, bukken, weer wachten en toen weer verder lopen, dwars door een grote schuur heen waar een kleine mijnwerkerslamp brandde.
‘Goedenacht en veilige reis,’ zei de jongen met zachte stem. Hij verdween voor ze antwoord hadden kunnen geven, na nog een keer met zijn hand in de verte te hebben gewenkt.
Ze liepen weer verder, tien minuten, twintig minuten. Piquet waagde het niet om een woord te spreken. Pas toen ze tussen de huizen van een dorp liepen, lichten zagen en klinkers onder hun voeten voelden, vroeg Piquet waar ze nu waren.
‘In Oostenrijk,’ zei ze. Ze keek op haar polshorloge, haalde laconiek haar schouder op: ‘Herr Piquet, nog vijf minuten en dan drukt er in het hart van Boedapest iemand op een knop. Dan trekt de politie zonder dat de bewoners het merken drie cirkels om het hotel waar je logeerde. Alle stations krijgen je signalement. De grensposten worden gealarmeerd. Restaurants worden uitgekamd. De chef van de geheime dienst die de zaak | |
| |
Oras in behandeling heeft zal zijn voornaamste detective, die alleen onder een letter en een cijfer bekend staat, op laten trommelen. Met een beetje geluk zal de auto morgen vroeg al worden gevonden. De eigenaar zal razen en tieren...’
‘En jouw klokkenmaker zal in veiligheid zijn,’ riep Piquet nijdig. Ze knikte overtuigend.
‘En jij gaat netjes naar dat kleine klompenlandje terug en je komt je nooit meer met mijn zaken bemoeien,’ zei ze.
Dat moest er nog bij komen! Hij was in staat om op dit bijna nachtelijke uur luid te gaan roepen, dat hij haar had gered. Ze scheen het te begrijpen want ze lachte bevrijdend en nam zijn arm.
‘Kom, spion, laten we gaan, dan zal ik je wat vertellen. We kunnen over een paar uur in Wenen zijn. Verheug je op de operettestad. Als we geluk hebben vinden we nog een auto die ons op tijd naar de laatste trein brengt.
Ze hadden geluk.
De volgende morgen, direct bij het ontwaken in een Weens hotel, overviel Piquet een gevoel van onbehagen. Hij was aan de greep van de politie ontkomen, maar wat was er in feite gebeurd? Dat wist hij niet. Wat zou hij zijn opdrachtgevers in Den Haag moeten vertellen? Dat hij het laatste knechtje van de klokkenmaker had gedood? Alleen daarom zou de Hongaarse regering zijn uitlevering kunnen vragen.
Hij nam een bad, trok zijn niet meer geheel brandschoon overhemd aan en wandelde naar beneden, waar hij op een groot terras Bella Linde vond. Die zat koffie te drinken en leek volkomen op haar gemak. Ze had haar mantelpak verwisseld voor een goudkleurige herfstjurk. Ze was geflankeerd door twee grote, ronde hoedendozen.
‘Herr Piquet,’ zei ze, ‘vanuit Boedapest is er een telegram naar Nederland gezonden met de korte mededeling, dat jij na een uitvoerige bespreking over de op te stellen agenda met dank van de Hongaarse regering naar je land bent teruggekeerd.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Omdat er nog zoiets bestaat als een telefoon.’
‘Met wie heb je gebeld?’
‘Met een kennis die een baantje heeft bij de politie.’
| |
| |
‘Hoe is zijn naam?’
‘Hongaarse namen zeggen jou niets.’
Hij bekeek haar aandachtig. Ze plooide haar rok met haar vinger breed uit.
‘Mooi hè?’
‘Je had geen bagage bij je.’
‘Dat is ook zo lastig als je op jacht moet.’
‘Heb je al zo vroeg inkopen gedaan?’
‘Dacht je dat ik mijn koffers vooruit had gestuurd?’
‘Ik begrijp je niet.’
‘Hollandse ezeltjes begrijpen niets.’
Zo zou hij nooit verder met haar komen. Ze bleef uiterlijk dezelfde, heel knap, koel, bijna onpersoonlijk, maar te slim om gewoon te zijn.
‘Maak me dan een beetje wijzer,’ verzocht hij, voorzichtig laverend tussen ernst en spot. Deze toon scheen ze te verstaan. Ze wenkte de kelner en liet een ontbijt opdienen. Het leek allemaal op een vakantietocht. De bloemen geurden op het met glas overdekte terras. Ze zaten alleen. Geen mens kon hen beluisteren.
‘Enkele jaren geleden, toen de fascisten met de Duitsers vaste voet kregen in Hongarije,’ zei Bella Linde, ‘waren er genoeg eerzuchtige dwazen die naar de macht grepen. Een van hen was Miklos Barath. Hij stichtte een groep van getrouwen en geestverwanten, maar werd door belangrijker politici terzijde geschoven. Hij mocht nog wel iets doen, maar niet veel. Tenslotte raakte hij zo weinig in tel, dat hij aan lager wal kwam. Hij had zijn hoop gevestigd op betere tijden na de oorlog. Het fascisme zou volgens hem hebben gewonnen. Hij zou laten zien wat hij in het verborgene allemaal had kunnen doen. Daarom drong hij zich in de illegaliteit, maakte kennis met enkele moedige strijders van de tegenpartij, omringde zich met wat zwakke, botte volgelingen en legde zich toe op het vermoorden van zijn vijanden. Aanvankelijk lukte hem dat, omdat de overheid zijn daden vrijwel openlijk goedkeurde. Zijn clubje beging het cynisme om als schuilnaam naar de buitenwereld de namen aan te nemen van hen die door hen waren omgebracht. Daarom de naam van dokter Kovacs, Toth en anderen.’
Ze zag Piquet aarzelen en zei: ‘Je denkt aan de naam van Yaro Kiss. Die vogel was gevlogen voordat ze hem konden | |
| |
grijpen. Ik ben ervan overtuigd dat ze hun schuilnamen pas verzonnen of gebruikten, nadat ze jou hadden ontmoet. Jij zag wat de anderen veel later zagen: Yaro Kiss, of Miklos Barath, zoals hij in werkelijkheid heette, wilde zich van heel de troep ontdoen. Hij zaagde de brug door in de landstreek waar geen kar meer reed. Hij sprong tijdig van de bok terwijl jij met de lantaarn zwaaide.’
‘En de klokkenmaker? Was die hun leider?’
‘Dat komt nog,’ zei Bella Linde. ‘De klokkenmaker werd inderdaad hun leider. Ze noemden hem Oras, want mensen bij hun werkelijke naam noemen was in die dagen gevaarlijk.’
‘En mij lieten ze toen hun karweitjes opknappen.’
‘Inderdaad. Heb ik het goed begrepen dat je mij een zogenaamde liefdesbrief moest bezorgen? Je hebt me beslopen, gefotografeerd, mijn medewerker opgespoord en het meest begeerde en geheime kaartsysteem van heel de Hongaarse illegaliteit opgespoord. Talent heb je genoeg, dat kan ik je verzekeren. En ik heb niets gemerkt. Ik zag je pas toen Kapitany dood was, toen op alle adressen van fascisten wapens waren bezorgd en toen het archief was geplunderd. We wisten dat Oras het had gedaan. Die naam kreeg klank bij allen die in het geheim samenwerkten om zich van de fascisten te bevrijden. Oras deed alles: wapens leveren, berichten op de meest bewaakte plaatsen brengen, moorden en laten moorden. Hoeveel mensen er met die paraplu zijn omgebracht, zullen we wel nooit precies weten. Kapitany was de laatste.’
‘Hoe weet jij iets over een paraplu?’ vroeg Piquet verbaasd. Ze koos kieskeurig kersen jam uit voor een sneetje sneeuwwit brood. Ze zei: ‘Ik heb een relatie bij de politie. Maar luister. Toen ik gevaarlijk werd, Kapitany dood was en het archief in hun handen, moest ik verdwijnen. En ik krijg de indruk dat ze jou ook liever zagen gaan dan komen, dus mocht je me een pakje brengen.’
‘Met sieraden en herinneringen van Yaro... eh van Barath.’
‘Stommeling,’ zei Bella Linde. ‘Als ik je toen niet had betrapt op de leugen dat je een Zweed was, die notabene zijn eigen volkslied niet kende, had ik het pakje met lieve herinneringen nog geopend ook. Maar je zei ‘klokkenmaker’ en toen combineerde ik het een met het ander. Het vriendelijke restaurant waar we zaten was een centrum van internationale spionage | |
| |
als je het weten wilt. De pianist die tegen je opliep is nu onderminister van cultuur in een van onze buurlanden. Het kan gek lopen met de mensen, Paul Piquet! Ik had nog juist gelegenheid om het pakketje in de Donau te gooien voor de bom die er inzat ontplofte. Dat ik veilig ben thuisgekomen is een wonder, maar het grootste wonder was wel, dat jij mij de archiefkaarten teruggaf.
‘Ik had het allemaal voor jou gedaan,’ zei Piquet verlegen.
‘Helaas,’ spotte Bella Linde met koele ogen, ‘helaas ben ik het heus niet waard. Men bemint geen dode.’
‘Wat bedoel je, wat zeg je voor een dwaasheid?’
Ze gaf geen antwoord maar vertelde verder: ‘Van de dikke Bierbaum is de politie direct na de bevrijding nog te weten gekomen dat ze jou hebben willen doden, in een bosje bij het kleine station. Maar omdat je een tas met kranten bij je had, hebben ze niets meer geriskeerd. Ze vertrouwden elkaar niet meer en toen werden de goede vrienden elkaars doodsvijanden. Je schijnt hen nog verteld te hebben van die doorgezaagde brug en de voortijdige sprong van je beste vriend. Dat was voldoende. Wie of wie nu heeft vermoord weten we niet precies, maar toen de politie het nest vond, was het leeg. Bierbaum kregen ze te pakken. Die vertelde dat Barath naar het buitenland was gevlucht, samen met de klokkenmaker. Ze hingen hem in hun woede te vroeg op, de ezels.’
Ze wachtte even, glimlachte tegen de zon. ‘En toen,’ zei ze, ‘toen kwam jij terug. Na vier jaar kwam je terug. De chef van de geheime dienst had Hutai opdracht gegeven om Langström op te sporen, die - dat had Bierbaum nog gezegd - in Nederland moest wonen.’
‘Hadden ze het niet gevraagd aan Illesne?’
‘Is dat dat kamermeisje uit het hotel? De dochter van die gekke vrouw uit het rommelwinkeltje?’
‘Jawel. Illesne was de zuster van Stephan Toth.’
Bella Linde floot onhoorbaar. ‘Zozo Herr Piquet, dat had de politie eens moeten weten!’
‘En ze was het liefje van Miklos Barath, alias Yaro Kiss. Ze wees mij de weg naar de schuur. Ze was altijd al zijn liefje, al wist ik dat toen niet.’
Bella lachte. ‘Je hebt voldoende talent,’ zei ze. ‘Ook dat had de chef van de geheime dienst eens moeten weten, dan had | |
| |
hij zijn speciale spion niet op een dwaalspoor gezet.’
‘Is die spion L. 9?’
‘Hoor eens aan hoe een argeloze Nederlander die met Hongaarse staatsgeheimen rondloopt, op de hoogte is. Die arme L. 9 heeft zich het vuur uit de schoenen gelopen en niet alleen in opdracht van Hutai en zijn chef.’
‘Weet je dat ook al? Wat is er dan gebeurd?’
‘Wel, L. 9 en de klokkenmaker kwamen bijna alleen op het schaakbord te staan. Het ging hard tegen hard. Dat kwam door de heer P. Piquet, die over de uitlevering van de bandiet moest komen praten. Je was nog niet in de kamer van Hutai, of L. 9 kwam je heel even bekijken. Vanaf dat ogenblik ging de zaak anders dan Hutai zich had voorgesteld. L. 9 ging je na in een gesloten auto, omdat er vermoedens werden gekoesterd, dat je oude bekenden zou willen bezoeken. Vergeet niet dat mijn relatie mij had gewaarschuwd dat je was teruggekomen. En verder wist niemand dat je ooit tevoren in Boedapest was geweest.
Maar goed. L. 9 overviel vlak na je vertrek de op zijn benen bevende kunstschilder Yaro Kiss. Werkelijk geen vriend van je, Paul Piquet, geloof dat van me. Hij vertelde alles wat je had gezegd en gevraagd. L. 9 stuurde een mannetje, vermomd met een krantentas, naar het huis van vrouw Ban. Die mocht later onder tranen haar lafhartige broer proberen te verdedigen. Maar door haar verhaal wist L. 9 weer iets meer over jouw geheimen. In elk geval kwamen we een stap nader tot de oplossing, ook al werd Hutai er zorgvuldig buiten gelaten.’
‘Vertel me eens,’ vroeg Piquet hard, ‘is die L. 9 een minnaar van je?’
‘Het is wel de enige mens waarvan ik echt houd,’ antwoordde ze openhartig. ‘Maar luister liever, jaloerse meneer! L. 9 liet je door een rechercheur op de brug fotograferen en loerde op je, toen je in de kaartenzaak van Tasnadi met lichtcirkels om je oude schuilplaats ging staan spelen. Want spelen was het, Herr Piquet! Denk je nu werkelijk dat iemand ter wereld onbewaakt een stap kan verzetten in een van de belangrijkste vertrekken van de geheime dienst? L. 9 liet je rustig rommelen, volgde je speurtocht in de kaartenbakken die voor deze gelegenheid allemaal open waren gezet, en bekeek je op een meter afstand, want de spiegels in Tasnadi's werkkamer zijn doorzicht- | |
| |
spiegels. L. 9 fotografeerde heel nauwkeurig de kaarten die je met aandacht bekeek. Toen je ook nog een revolver stal begon men je vergissing te begrijpen. Tasnadi stuurde mij achter jou aan, maakte een telegram klaar voor Nederland, en terwijl L. 9 je gesprek afluisterde dat je voerde met het zielige meisje Illesne Raffa, werd Hutai met een smoesje weggelokt. Morgen hoort hij dat je zijn eisen te scherp vond. Morgen heeft hij andere en ernstiger zaken aan zijn hoofd. L. 9 valt in ongenade. Zo gaat het in de wereld.’ En ze lachte.
‘En jij?’ vroeg Piquet.
‘Ik? Ik deed wat ik niet laten kon. De stille getuigen van Hutai zouden het van iedereen hebben gewonnen. Niemand zou je hebben willen geloven. Bijna had je de oude Giso Baroz doodgeschoten. Dan zouden ze hebben gezegd: zie je wel? Dat is de enige man die tegen hem had kunnen getuigen. Die moet hem vroeger dagelijks hebben gezien. En denk je soms dat Illesne je zou hebben verdedigd? Zij en haar geliefde zouden jouw paspoort als laatste stille getuige bij de bewijsstukken hebben gevoegd. Niemand had je dan nog kunnen helpen, ik niet en Tasnadi niet.’
‘Maar die vervloekte Baroz! Moet die daar maar rustig blijven zitten?’
Bella Linde vouwde haar handen, keek Piquet een tijdje aan en zei toen langzaam: ‘Weet je wat Oras betekent? Nee? Het is ook geen naam. Het is een beroep en het betekent klokkenmaker. En weet je wat in een Hongaarse legende klokkenmaker betekent? Nee, weet je dat ook al niet? Dat betekent de Dood! De lieve sarcastische lieden die jou hun zaakjes lieten opknappen, gaven jou die vriendelijke bijnaam. En de brave Giso Baroz, die zelfs nooit heeft vermoed wat er zich allemaal boven zijn hoofd afspeelde, heeft maar één zorg. En dat is wat hij nu met het horloge moet doen wat jij op zijn toonbank liet liggen. Hij snapt er niets van. Ik wil wedden dat de brave man het Zwitserse klokje morgen naar de politie zal gaan brengen. ‘Een dronken, Duitse meneer, die ik geloof ik wel eens eerder heb gezien, liet het bij me liggen. En wat me niet toekomt, wil ik ook niet hebben’, zal hij zeggen, meneer... de klokkenmaker!’
Piquet omklemde met beide handen de met fijn linnen beklede armleuningen van zijn stoel.
‘Je wilt dus zeggen, dat ik... ik...’
| |
| |
‘Juist,’ zei Bella Linde. ‘Ik wil zeggen dat Baroz niets, maar dan ook niets met heel de zaak te maken heeft gehad. Jij was Oras. Jij was Langström die geen Zweed was. Jij was de klokkenmaker. Zeven stille getuigen lagen klaar om het te bewijzen. Jouw scheldnaam dwaalt door alle archieven van de politie.’
‘En waarom heb je me dan over de grens geholpen?’
‘Och,’ zei Bella Linde, ‘dat is eenvoudig. Jij loerde op me, bespioneerde me, sloop me na zonder een ander doel dan een beetje verliefdheid. Een beetje vriendschap misschien. Je deed het niet om geld, om de eer, om winst. Sedert mijn achttiende jaar ben ik verbonden aan het interessante bureau van Hutai. Van dat ogenblik af stierf ik als mens. Ik verzeker je, dat je mij niet kent. Ik heb je alleen gered omdat je mij eens redde, maar ook omdat ik zelf over de grens wilde. Als ze je hadden gepakt, had ik me er nog mooi uit kunnen praten. Zo dood ben ik, dat ik liefde en verraad met elkaar kan verwisselen. Ik kan spelen als de beste. Hutai zal woedend zijn als hij bericht krijgt dat een van zijn auto's door een boerenknecht van de brug is gereden. Alleen als ze de revolver vinden waarmee je schoot, zullen ze iets gaan vermoeden. Verder zal Hutai op zijn nek krijgen van zijn hoogste chef, die ook doet alsof hij van niets weet. Die beschermt L. 9 door dik en dun.’
‘Wie is de hoogste chef van Hutai?’
‘Niet verder over denken,’ zei Bella. ‘De hoogste man van de geheime politie is Hutai niet. Het is Tasnadi. Maar wat had die kunnen doen tegen zeven stille getuigen van Hutai? De strijd om de macht houdt bij dit soort mensen nooit op.’
‘En L. 9?’
‘Pas op voor L. 9,’ waarschuwde ze. Ze trachtte zich niet te verzetten toen hij zich naar haar overboog en haar kuste.
‘Lieve Bella,’ zei hij.
‘Ik ben dood,’ zei ze. ‘Denk erom, Paul Piquet, keer terug naar je eigen wereld en bemoei je nooit meer met dit werk. Je bent er te goed voor.’
‘Maar jou wil ik nader leren kennen,’ riep hij uit. Ze streek haar slanke hand door zijn haren.
‘Je kent me niet. Ik hou meer van je dan van enig ander, maar er zijn afstanden tussen ons die nooit kunnen worden overbrugd.’
‘Ik zal je leren kennen. Ik zal je overal terugvinden.’
| |
| |
‘Zo,’ zei ze vriendelijk, ‘onthoud dan vooral dat de naam Bella Linde in Hongarije is achtergebleven. Het is een schuilnaam. Morgen heet ik anders. Mijn relaties hebben al een paspoort voor me gereed gemaakt. Ik ben overal bruikbaar en van goede getuigen voorzien. Zelfs heb ik eenmaal een taak verricht van menselijke waarde: ik heb Paul Piquet teruggebracht in zijn eigen, integere wereld. Bemoei je niet met de spionnen, met de valsspelers en de doden. Ga naar huis en vergeet me. Ik zou willen dat ik het ook kon doen.’
‘Nee,’ zei hij.
‘Je vergeet je grootste tegenspeler, de spion L.9. Die is hardnekkiger dan alle anderen bij elkaar.’
‘Zeg me wie het is, ik wil de strijd aanbinden.’
Bella stond glimlachend op. Ze zag er aardiger uit dan ooit tevoren.
‘Goed,’ zei ze. ‘Ik zal je het portret van L. 9 laten zien, ik heb het op mijn kamer. Het is je grootste rivaal, ik waarschuw je.’
Dus toch een ander? Toch Baroz? Misschien Tasnadi of, wie weet, Marton, die hem zo goed in het oog had willen houden?
Bella was opgestaan, nam haar dozen bij de hengsels, kwam naar Piquet toe en zich naar hem overbuigend kuste ze hem vluchtig. Ze ging weg als een mannequin. Omkijken deed ze niet.
Piquet wachtte. In de tien minuten dat hij daar zat ontwierp hij een heel nieuw leven met het meisje dat zich Bella Linde noemde. Toen kwam er een kelner naar hem toe met een brief in zijn hand. Of hij Herr Piquet was? ‘Alstublieft Herr Piquet.’ Een dame had de brief voor hem afgegeven. En de kelner streek zijn fooi op en ging beleefd weg.
Piquet hield zijn adem in toen hij de enveloppe openscheurde. Er kwam een foto uit: een dubbelportret van een meisje voor een kapspiegel. Ze hield haar pasgelakte nagels omhoog en glimlachte. De foto was eens, lang geleden, door Paul Piquet gemaakt.
Met paarse inkt was er, toch met een onzeker handschrift, een veelbetekenende en alles verklarende regel overheengeschreven:...
Adieu. L. 9.
| |
| |
Dat was het dus.
Piquet bleef rustig zitten, omdat hij wist dat het zo beter was. Hij zag Wenen door een lichte floers en moest denken aan de oude Giso Baroz, die met zijn horloges aan het leuren was. De oude baas zou zich de ongeschoren sloeber uit Het Vossenhol niet herinneren. Illesne, vol medelijden van haar kamer gehaald, zou het wel uit haar hoofd laten zich Herr Langström te herinneren. Hutai zou hem zo vlug mogelijk willen vergeten. Yaro Kiss zou zijn naam niet willen horen. Tasnadi zou even glimlachen om Holland en sommige Hollanders. En het meisje zonder naam? Die zou weten dat ze dood was en weer voor een ander doel, voor een andere zaak en voor een ander land listig verder leven. Het was natuurlijk niet onmogelijk dat ze van de man zou dromen die zomaar, voor niets, haar leven had gered. Maar Piquet zou haar niet meer ontmoeten.
Nooit meer.
|
|