Het laatste woord heeft het eerste
(1987)–Ineke Bulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
‘Glas’‘Glas’ is zonder twijfel het merkwaardigste verhaal in de reeks tot nu toe. Op het eerste gezicht lijkt het alsof Hermans ons in de situatie brengt waarin Borges zijn lezers al in 1949 bracht met ‘Deutsches Requiem’: midden in een Hitleraanhanger, die ons in het uur van zijn dood verklaart wat hem bezieltGa naar eind24. De arts Teuchert wordt er vijf jaar na de oorlog van beschuldigd één van de vurigste aanhangers van ‘de Führer’ te zijn geweest, en driehonderd Joden levend te hebben verbrand om een geneesmiddel tegen brandwonden te ontdekken. De beschuldiging wordt geuit door mensen die in hem een geestverwant zien, in een omgeving die door hen wordt bestempeld als een toevluchtsoord voor lieden als zij en hij, die gevangen of ter dood gebracht zouden zijn als ze zich niet hier voor de wereld verborgen, en door een wat dubieuze priester, die hem (vanwege het biechtsgeheim?) niet bij de politie aangeeft. Natuurlijk vertelt Teuchert ons in zijn ik-verhaal ‘Ik wist er niets van’, maar dat hebben we vaker gehoord. Zijn mededeling dat hij een goed christen is, ‘weinig in de gelegenheid kwaad te bedrijven’ stemt ons evenmin milder, als we bedenken dat hij aan het besef te zondigen een groots gevoel van vrijheid ontleent, dat hij overweegt een patiënt ‘per ongeluk’ op de operatietafel te doden, dat hij drie mensen met opzet vermoordt, en dat zijn patiënten sterven als vliegen, omdat hij hen voor één van hen verwaarloost en tenslotte het ziekenhuis laat ontploffen. Het goede doel dat deze middelen heiligt lijkt te zijn, de Führer en zijn kind te redden, ‘uit eerbied voor het leven’. Maar zo eenvoudig is het toch allemaal niet. Hoe zou een specialist in brandwonden zich gedragen, als hij wordt aangesteld in een ziekenhuis vol verbrande, volstrekt weerloze, anonieme, als vermist opgegeven oorlogsslachtoffers, en op de tweede dag bemerkt dat niet alleen de patiënten, maar ook de stafleden voor de wereld verborgen moeten blijven? ‘Het zweet brak mij uit’, niet zozeer omdat zijn eventuele oorlogsverleden bekend blijkt te zijn, als wel omdat hij in dezelfde situatie terecht gekomen is die hem destijds tot zijn eventuele handelingen bracht. De verpleegster Elena en twee voortvluchtige hoge nazi's Daumler en Krantz, verwachten van hem dat hij zijn specialisme | |
[pagina 32]
| |
gebruikt om de verbrande, maar nog levende Führer te genezen, en hij komt niemand tegen die hem afraadt dit te doen. De geneesheer-directeur weet mogelijk van niets; de gestichtsgeestelijke doet niets, als Teuchert hem van de intriges van Daumler en Krantz op de hoogte stelt. Hij zit dus kennelijk in een naoorlogs nazistisch wespennest, maar het zal voor hem niet meevallen elders aan de slag te komen. Bovendien wordt van hem niets anders verwacht dan dat hij op normale wijze zijn vak uitoefent; hij meent in zijn naïeviteit dat het niets uitmaakt of de patiënt nu wel of niet de Führer is, omdat deze zich toch nooit meer als zodanig kan laten gelden; èn hij heeft Elena, die hem met haar lichaam aan het ziekenhuis bindt. Het is een groot ziekenhuis, met meerdere chirurgen en vele patiënten; hij is dus niet de enige, en kan gewoon opgaan in de massa. Tenslotte zijn alle doktoren en verpleegsters heiligen in het wit, zoals Elena zegt als ze haar verpleegstersuniform weer over haar ‘door honderden mannen bezeten’ naakte lichaam aantrekt. Maar al spoedig wordt de situatie gecompliceerder dan hij dacht; Elena (b)lijkt nog steeds voor méér mannen dan alleen hem beschikbaar te zijn (daar daalt de eerste jaloezie voor het glas), èn hij begint te vrezen dat de geschiedenis van de Führer altijd weer opnieuw zal beginnen, ‘dat niemand ter wereld er in ernst een eind aan wilde maken, niemand, niemand’: als men er niet in slaagt de Führer in leven te houden, wekt men hem tot leven in zijn kind. Eerst wilde het gerucht dat de Führer aan zijn zorg was toevertrouwd, nu wil het dat zijn Elena het kind van de Führer draagt. Voor Elena, die hij immers kent als hoer en als vurig aanhangster van de Führer is dit niet te dol. Teuchert ruimt zijn (vermeende?) medeminnaars Krantz en de directeur uit de weg, hetgeen (onbedoeld?) tot gevolg heeft dat de hele kliniek ontmanteld wordt. Hij spaart de inmiddels gecastreerde Führer, en Elena, als hij bedenkt dat hijzelf even goed de vader van haar kind kan zijn. Maar hij wordt ziek en is een tijdlang van de wereld. De Führer overlijdt (?) intussen, en Elena verlaat Teuchert om zich op te sluiten in een klooster. Als Teuchert haar daar gaat opzoeken, treft hij er Daumler aan, en realiseert zich met een schok dat dàt de man is die hij om zeep had moeten helpen. Daumler is een echte nazi (Teuchert wist hem eerder in het verhaal op te sporen via een caféhouder te München: die van de Bürgerbräukeller waar Hitler zijn mislukte staatsgreep proclameerde, een ‘bedevaartsoord’ voor nazisten?) die er zeer op was gebrand dat Elena een kind van de Führer zou hebben, en nu dicht genoeg bij haar zit om relaties met haar aan te gaan, of voort te zetten. Teuchert heeft hem tot nu toe om mij vooralsnog duistere redenen als zijn enige bondgenoot beschouwd, maar nu blijkt dus dat hij zich in Daumler aardig heeft vergist, en dat heel zijn al dan niet loffelijk streven voor niets is geweest. | |
[pagina 33]
| |
Niets van wat ik hier als ‘feitenmateriaal’ heb weergegeven staat vast, en er blijven vele vragen. Onbelangrijk lijken vragen van het type of er nog iets te castreren valt bij een man, ‘tenminste het moet een man geweest zijn’, die er uit ziet als een door de bliksem getroffen holle boom, wiens vlees vrijwel overal geheel is weggebrand, en wiens zwartgeblakerde huid, gerimpeld als eikenschors, vlak over zijn botten ligt. Onbelangrijk, want tenslotte blijken zijn lege oogkassen toch nog een oog te bevatten, zoals de lege taxi een chauffeur bevat, een leeg bed de Führer, en het lage, lege vertrek in het klooster een broeder met een orgel. Intrigerender zijn vragen naar de verhouding tussen binnen- en buitenruimte (waarom klimt hij buitenom naar zijn eigen kamer? Is het sanatorium ‘waar niemand genezen kon’ met zijn verstikkende hitte en vele verbrande lijven de hel? Waarom is de sneeuw buiten zo nadrukkelijk aanwezig?) en naar de betrouwbaarheid van de tijdmeldingen; maar in het kader van ons onderzoek lijkt de vraag of Teuchert een vurig aanhanger van de Führer, danwel een gelovig christen is de belangrijkste. De historische werkelijkheid leerde ons dat het één het ander niet uitsluit, en dat is hier natuurlijk ook mogelijk. Doet het er dus toe? Verklaart de ene ideologie zijn handelen beter dan de andere? Mijns inziens niet; het aardige van het verhaal is nu net dat het doel de mensheid de Führer te gunnen Teuchert dezelfde gedragsregels zou ingeven als het streven haar van hem te verlossen. Teuchert schijnt eerder een mens zonder ideologie, één die handig gebruik maakt van de leefregels die de verschillende belangenpartijen voor hun goede doel uitvaardigen. ‘Glas’ zegt hij van zichzelf, ‘ik was doorzichtig als glas. Wat ik werkelijk was, kon niemand zien’. Glas is zijn benaming voor ‘de kwasi afwezigheid van een eigenschap die (integendeel) juist van doorslaggevende betekenis is’. Die eigenschap zou het geweten kunnen zijn, want alleen het geweten kan een handeling tot zondig verklaren en daardoor de handelingsvrijheid bepalen. De zondige handeling is gewetenloos - maar slechts schijnbaar, want bij werkelijke afwezigheid van het geweten was de handeling niet zondigGa naar eind25. Juist het besef te zondigen verschaft Teuchert het genot bij zijn omgang met Elena, precies de schijnbare afwezigheid van het geweten dus, verdubbeld door de mogelijkheid door anderen waargenomen, geweten, te worden. Het zondebesef verschaft hem niet alleen genot, het verschaft hem ‘een groots gevoel van vrijheid’. Ook dit is logisch: het geweten maakt de mens vrij, omdat het de idee van vrijheid en onvrijheid van zijn handelen schept. Hij kan zondigen, volgens het geweten, maar het geweten kan hem niet tegenhouden. Teuchert is dus zeer waarschijnlijk inderdaad een schijnbaar gewetenloos mens. Maar verklaart dit wat er met hem gebeurt? Gedeeltelijk wel: hij krijgt in het sanatorium datgene opgelegd wat hem in andere omstandigheden een | |
[pagina 34]
| |
gevoel van vrijheid zou geven, iets dus wat het geweten zondig noemt. Hem overkomt dus structureel gezien exact wat ‘de beroepsmisdadiger, ja, de roofmoordenaar’ uit Elena's verhaal overkomt, die in een concentratiekamp terechtkomt en daar op bevel vergaste Joden moet beroven. Hij wordt na enige tijd door zijn bevelhebbers met een kogel uit de verte afgemaakt ‘om geheimhouding te verzekeren’. Hè, hoezo? Wel, als de misdaad hem wordt bevolen, gaat het schijnbaar afwezige geweten van deze ‘geboren misdadiger’ spreken, in die zin, dat hij merkt dat zijn handelingen hem genot noch vrijheid verlenen; alleen ongehoorzaamheid zou dit kunnen bereiken. De gedachte dat de schijnbaar afwezige eigenschap het geweten is, verklaart ook nog de aanwezigheid van Elena's en Daumlers verhandelingen over de Führer, die dezelfde problematiek van de relatie tussen geweten en vrijheid bevattenGa naar eind26. Maar het verklaart niet waarom Teuchert dit ‘systeem’ glas noemt, noch waarom hij nu juist datgene doet wat hij doet, want zijn geweten geeft hem vanuit geen enkele ideologie ‘foutmeldingen’ bij enige handeling van zijn kant, behalve bij het naakt verkeren met Elena.
Elena vertelt het verhaal van de geboren misdadiger, als Teuchert heeft gezegd dat de Führer niet in hem leeft, omdat hij in Christus gelooft. Zij vindt geloof in Christus pas interessant als de gelovige een misdadiger is. Zij zou willen weten of zo iemand aan Jezus denkt, als hij wordt neergeschoten omdat hij de bevelen opvolgde van degenen die hem neerschoten. (‘Het schot doodde hem niet onmiddellijk. Hij lag, nemen wij aan, tien minuten te sterven’). Ook van haar patiënten zou ze wel willen weten wat ze over Jezus denken. ‘Jammer alleen’, zegt ze, ‘dat zij er net zo weinig over vertellen kunnen, als een dode over het hiernamaals’. Dit is het punt waar Teucherts verhaal uit voortkomt: hij vertelt ons in ik-vorm wat er door hem heenging toen hij ‘de eeuwigheid duidelijk kon zien naderen’. Zijn verslag eindigt abrupt, met zijn dood waarschijnlijk. Op het laatst komt zijn bewustzijn nog slechts met horten en stoten, zodat gebeurtenissen uit eindeloze reeksen herhalingen lijken te bestaan (het orgelspel, de pianola, het bedelen van de zigeuner), en zijn hersens zijn vervuld van een afgrijselijk vals gefluit, dat hij ten onrechte aan onzichtbare pijpen van het orgel toeschrijft. Het lijkt me niet uitgesloten dat Teuchert sterft op zijn ziekbed in het sanatorium, na de ontploffing, aan ‘een gewone longontsteking’, die hem met hoge koorts doet ijlen en hem slechts enkele ogenblikken van vaag bewustzijn gunt. Als het gesticht wordt ontruimd brengt de gestichtsgeestelijke hem naar zijn klooster, en vraagt hem of hij er wel zeker van is dat hij zijn ziekte zal overleven, en of hij niets meer te biechten heeft. Teuchert biecht alles (hierna worden hem nog maar tweehonderd in plaats van driehonderd Joodse proef- | |
[pagina 35]
| |
konijnen aangerekend) en weet zeker dat hij niet dood zal gaan, maar hij hoort de doodsklokken luiden in de vorm van het slotkoor van de Mattheüspassie: ‘De betekenis daarvan kon ik duidelijk voelen, maar ineens weigerde ik mij over te geven (..)’. Denkt hij aan Jezus, in het uur van zijn dood? Zeker wel, maar alleen aan het verrijzenisaspect van deze figuur (de verwijzing naar het einde van het lijdensverhaal); het wederopstandingsmotief dus dat ook aan de geschiedenis van de Führer kleeft. De mensheid zal zich waarschijnlijk altijd een modelmens scheppen die haar zonden op zich neemt, zodat ze zelf vrij uit gaat. De notie ‘geweten’ is dus aanwezig. Maar er is nòg iemand naar wie zijn laatste gedachten uitgaan: la perrita, het teefje Elena, de Italiaanse die in Spanje door vele mannenhanden gepolijst werd, de non en moeder-hoer, moeder van de Führer-zoon, tegenhangster van de heilige moeder-maagd, moeder van de zoon van God. En nu, in het uur der waarheid, blijkt dat Teuchert, in weerwil van alles wat zijn verhaal ideologisch, religieus of historisch belang schijnt te verlenen, heel gewoon werd verteerd door slechts één allesoverheersend gevoel: jaloezie, de tweede schijnbaar afwezige eigenschap die integendeel van doorslaggevend belang blijkt te zijn. De jaloezie is bij uitstek geschikt om iemand paranoied èn gewetenloos te maken; jaloezie is tevens het enige dat juist met glas verbonden is, door haar aanwezigheid de eigenschappen van glas opheffend. Het eerste dat Teuchert Elena vraagt als ze zich aanbiedt is, ‘Doe je dit met iedere nieuweling die hier komt?’; het eerste wat hij ziet is haar merkwaardige schoonheid van door velen bezeten vrouw; het eerste wat hij doet is haar onbehaarde geslacht vergelijken met een burijn, een graveerijzer met ruitvormige punt, het soort beitel waarmee zijn glazen ziel gegraveerd zal worden. Alleen jaloezie verklaart zijn handelen, zijn woede en zijn razernij; alleen jaloezie verklaart de onmogelijke castratie van de Führer (: de wens is de vader van de gedachte); alleen jaloezie verklaart de sneeuw en het beklimmen van de toren tot beeldspraak: maagdelijkheid en fallus. Teuchert verraadt zich in zijn verhaal; hoezeer hij het ook poogt te verdringen, zijn jaloezie komt onhoudbaar boven in ‘la perrita’, een woord dat enkel in het mannelijk meervoud (los perritos) Spaanse munten aanduidt. Het mannelijk enkelvoud komt alleen in de ontkenning voor, als je aangeeft geen cent te hebben. La perrita is het vrouwelijk verkleinwoord van hond: teefje. Ik weet niet of ‘teef’ in het Spaans ook als hetzelfde scheldwoord voorkomt als bij ons, maar nodig is dat niet, want Teuchert is geen Spanjaard, en hij weet dat Elena in Spanje tot teef in onze zin is gemaakt. Beide betekenissen van ‘glas’, geweten en jaloezie, zijn in dit verhaal op alle niveaus van kracht, maar de jaloezie blijkt van doorslaggevend belang. |
|