Bloem-hof, verciert met geestelijcke lof-sangen
(1659)–Albertus Buitendyck– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |
Wijze:
| |
[pagina 203]
| |
Christus hem soo beminden,
Dat hy hem noemt een steen.
4. Op deze steen sal stellen,
En bouwe sijnen Kerck,
Die niet vreest Ketters quellen,
Noch al de macht der Hellen.
Sijn g'loof sal blijve sterck.
5. Na dat Christus gevaren
Was na sijn Hemels Hof,
Moet hy al Chistus scharenGa naar margenoot+
Voeden, ende bewaren;
Wie spreken sal de'es lof?
6. Goods naem by yder eerde,
't Geloof seer vroom belijdt.
Ioden en Heydens leerde;
Veel duyzenden bekeerde
In eenen korte tijdt.
7. De Krancken al geneezen,
Als sijn schaduw, haer raeckt:Ga naar margenoot+
Van niemandt hoe gepreezen,
Sult ghy dit ergens leezen.
Een Creupel gaende maeckt.Ga naar margenoot+
8. Sint Pieter, Man der Mannen
Wort van Herodes quaedt
Gevangen, en gespannen,
In een Kercker gebannen:
d' Engel hem daer uyt laet.Ga naar margenoot+
9. Hy vreest niet meer de Ioden,
Hoe boos, als 't jonghste kindt,
Noch pijn, noch hondert dooden.
| |
[pagina 204]
| |
Simon, die booz, en snoode
Toovenaer heel verwint.
10. Geen Schilder sal af-malen
Sijn tekens, en daden al;
Noch tongh kan die verhalen,
De pennen alle dwalen
In 't schrijven van 't getal.
11. Van Ant'ochien t' Romen
Heeft sijnen stoel gestelt,
Hier preeckt hy sonder schromen;
Dagelijcx vruchten komen
Uyt deze vroomen heldt.
12. De Roomsche stoel, vol baren
En tempeesten, regeertGa naar margenoot+
Twee-mael thien en vijf Iaren,
Soo eendrachtigh verklarenGa naar margenoot+
d'Oudt-vaders, hoogh-geleert.
13. Nero laet hem hier vangen,
Gees'len: na d' aerden 't hooft
(Na sijn wensch en verlangen)
Wordt aen een Kruys gehangen.
Al stervende Godt looft.
14. Veel Christ'nen, die vervloecken
Ketters,en Satans sogh;
Uyt al de werelts hoecken
Sijn gebeenten besoecken,
Tot Romen zijn die noch.
|
|