Broeder Angelino
Jacques Vriens
Hoe wordt een mens een lezer?
Mijn ouders waren het in elk geval niet. Bij mij thuis was geen leescultuur. Mijn ontluikende geletterdheid was dus ver te zoeken.
Er stonden bij ons maar drie boeken in de kast.
Ik herinner mij de titels nog: ‘De RK mens en zijn seksualiteit’, ‘De Ramp’ (met grijze foto's over de watersnood in 1953) en ‘25 jaar Jansen en Wouterlood’. Dit laatste boek ging over de jeneverfabriek waarbij mijn vader vertegenwoordiger was.
Maar laat ik mijn ouders niet tekort doen. Het waren slechts drie boeken, maar die stelden wel een aantal pittige zaken aan de orde: seks, natuurrampen en drank.
In mijn ouderlijk huis werd wél veel naar de radio geluisterd.
Ik groeide op met ‘Het klokje van zeven uur’, ‘Saskia en Jeroen’, ‘Paul Vlaanderen’ en ‘Sprong in het heelal’.
Dankzij Krokeledokus ontdekte ik als kleuter al de kracht van het hoorspel. Ik hoorde de stemmen en de geluiden en mocht daarbij mijn eigen beelden verzinnen. Televisie in mijn eigen hoofd.
Ik leerde lezen bij de ‘Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis’. Zij hadden en hebben nog steeds hun thuisbasis in Maastricht, maar ze zijn in de vorige eeuw, als schoolmeesters, uitgezwermd over Nederland. Ook in Helmond, waar ik opgroeide, hadden ze het onderwijs stevig in handen.
De broeders waren streng en, indien zíj het nodig vonden, zeer bedreven in: oren omdraaien, meppen met liniaaltjes of gewoon een klap voor je kop. Ook de ‘okkernoot’ was zeer populair: broeder gaf dan een krachtige stoot met zijn knokkels tegen je bovenarm.
Maar het zij hen vergeven, want we zaten soms met drieënvijftig friemelende jongetjes in een klas. Toen ik later zelf schoolmeester werd, kon ik me wel voorstellen dat de broeders soms met harde hand moesten regeren.
Aan één broeder bewaar ik een dierbare herinnering: Broeder Angelino, hij kon prachtig voorlezen. Meestal uit ‘Arendsoog’.
Broeder las niet voor, nee hij dróég voor.
‘Zie je al iets Witte Veder?’ vroeg Arendoog.
‘No!’ was het korte antwoord van zijn gevederde vriend.
Daar stonden zij, op de heuvel, als twee bloedbroeders.
‘Als het nog lang duurt,’ zei Arendsoog, ‘dan begin ik mij ongerust te maken.’
Na een dag hard werken en rechtop zitten in je bank met je armen over elkaar (‘Vriens hang niet als een zoutzak onderuit!’) mocht je van de broeder gaan zitten ‘zoals je zelf wilde’ en las hij voor.