Apostille
Elma van Haren
De zomer stond in het teken van het sterven.
Een stuk of vijf man. Een kluitje.
De dood stak zigzaggend de straat over met een tussenruimte van twee à drie weken. De levenden werden wantrouwend en behoedzaam.
Moesten zij een kruis op hun deur zetten?
Tenslotte was een tijd geleden het drinkwater een week lang roestkleurig geweest. Was er een naaktslakkenplaag over hun kolen gerold. Stond er dag en nacht een kanon bij de kersenbomen, dat om het kwartier werd afgeschoten tegen de kraaien. Sommigen brachten hun kinderen naar familie verderop. Klokken die te hard tikten werden stil gezet.
Het licht was een scherp wit, alsof het dorp één groot kaatsend oppervlak was. Alsof alles wat lucht kon doorlaten dicht geplamuurd was en de engel des doods zelf alleen nog maar zijn hand het raam of de deur in moest steken om de uitgekozen mens aan zijn nekvel naar buiten te halen.
Aan het eind van de zomer begon het hevig te waaien.
De huizen lagen onderaan de berg en het leek; alsof de berg in deze dreigende Apocalyps zijn kans schoon zag om de hele boel voor eens en altijd op te ruimen.
Deze kring van lastige eksterogen aan zijn voeten.
Hij riep zijn holen, grotten en gangen, spelonken, rotsen, gaten en hopen bij elkaar.
Zwerfkeien, de fossielen, de houten al haast verteerde vikingschepen, de botten van het kleinste veldmuisje tot het nog in veldtenue gestoken skelet vaneen Romeinse veldheer, al zijn harde en zachte bestanddelen en keek hoe ver hij kon komen.
Iedere dag moesten de mensen zijn sporen wegvegen uit de lakens, matten en kussens.
Iedere dag, al dat zand dat binnen stroomde.
De berg kroop. Kronkelde, wormde, geselde, hagelde, liet zijn korrels over de mensen huiveren, dwong hen binnen in de potdichte huizen.
Het verkeer werd om het dorp heen geleid. Alsof de berg al de winnaar was en het dorp opgenomen had in zijn historisch archief.
In de herfst keerde de rust weer. Een paar mooie vredige dagen.
De mensen kwamen voorzichtig de deur uit.
Verbijstering alom!
Midden in deze verse sahara tussen de opgewaaide zandhopen een vlak helder rood.
Het dorpsplantsoen vol papavers.