| |
| |
| |
Tweede deel: De tweede rockgolf
| |
| |
I Mick Jagger en de Rolling Stones
Jagger, tweeduizend lichtjaren voorbij
Is het mogelijk in enige tientallen hoofdstukken een volledig beeld te schetsen van de rock and roll? Ik meen stellig van niet. Wat is immers r&r? De muziek die zo lang geleden door onder anderen Fats Domino en Little Richard in New Orleans werd gemaakt, was zeker rock, maar ik heb haar nimmer van erg hoog belang geacht. S. Huizinga (= Rik Zaal) reageerde op deze appreciatie in de Volkskrant (6 oktober 1984) met te schrijven dat ik ‘gewoon niet zo van negermuziek hou’. Ik heb het aantal artikelen dat ik de afgelopen jaren over zwarte rockers schreef niet geteld, maar het is buitengewoon groot. Zaal en ik verschillen van smaak - en Zaal weet over dat verschil aardig te schrijven -, maar het lijkt mij ongepast te beweren dat ik niet van negermuziek zou houden.
Ik heb geschreven dat Chuck Berry en Muddy Waters zwarte godfathers van de rock zijn. Ik heb blanke zangers als Cliff Richard en Bill Haley laatdunkend behandeld, maar ben ik daardoor een hater van blanke muziek? Welnee! Ik heb het oeuvre van zowel blanke als zwarte zangers gemeten, een kwarteeuw lang beluisterd, afgewogen en bestudeerd - op de plaat en in de literatuur -, en moest tot de conclusie komen dat Little Richard en Fats Domino betrekkelijk eenzijdig werk nalieten. Over één ding is iedereen het eens - ik heb tenminste nimmer protesten vernomen: Elvis is de grootste.
Dat de r & r voor een overwegend deel door zwarte muzikanten werd verzonnen, is zeker. Dat haar grootste vertolker de vroege Elvis moest zijn, is geen toeval. Zaal schrijft: ‘Het is op zichzelf heel aardig een socio-psychologische topografie te proberen van een gigantisch cultuurgebied...’
| |
| |
De muziek van heden staat met zijn wortels voornamelijk in zwarte grond en werd vervolmaakt door blanke jongens, die nu eenmaal meer aanzien genoten in een land dat in de jaren vijftig negers als bijna-slaven behandelde. Op de Krazy Kat-elpee uit 1984 van Ann Cole (eigenlijk Cynthia Coleman, geboren op 24 januari 1934) staan enkele nummers die deze zwarte r & b (r & r?) zangeres tot een beperkt maar allerovertuigendst talent maken. Haar uitvoering van het Waters-nummer ‘Got my mojo working’ (1957; op de gelijknamige elpee van 1984) is een patente bijdrage 246 tot de Newyorkse rock. Ik hou van Ann Cole meer dan van dat uitgedijde oeuvre van Fats. Fats blééf; Ann betrad dat duistere veld van gospel en werd sedertdien meisje van onbelang, dat zelfs niet vermeld wordt in Robert Anderson en Gail North's Gospel music encyclopedia.
Mijn geschiedenis van de r & r wordt niet bepaald door het heilig verklaren van de obligate grootheden. Het is immers mijn geschiedenis: die van een Nederlandse jongen die nu eenmaal meer talent en ontroering bespeurde bij Wanda Jackson dan bij Willeke Alberti. Die de in zijn ogen technische gemakzucht van Fats al vroeg doorzag, en Gene Vincent's ogenschijnlijk gebrekkige gejammer voor groter hield dan de reeds snel bij Little Richard aanwezige rockvijandigheid. Waarmee ik niet zeg de wijsheid in pacht te hebben. Indien ‘hij’ iets beoogd heeft, dan had ‘hij’ voor ogen Nederland aan een rockliteratuur te helpen - die het niveau van het fanclubblad een weinig zou ontstijgen - en daarmee zijn vaderland in een traditie te brengen van een zekere volwaardigheid.
Ik ben gewoon behalve muziek ook veel boektitels te strooien door mijn referaten over r&r. Enerzijds om te vermijden dat men zou denken dat ik maar een beetje in het wilde weg zeur, anderzijds om te wijzen op die rijke Amerikaanse en Engelse traditie van het popboek. In Nederland worden geen popboeken geschreven. Men drukt slechts goedkope plaatwerkjes over of omtrent Abba, sleurt Anneke Grönloh voor de camera (ze had nooit veel te vertellen en presteerde het in oktober 1984 op Veronicatelevisie om helemaal niets te vertollen), terwijl Lee Cotten en
| |
| |
Howard A. Dewitt hun fantastische Jailhouse rock, the bootleg records of Elvis Presley 1970-1983 hadden gepubliceerd en Spencer Leigh zijn melancholieke Let's go down the cavern, the story of Liverpool's mercybeat het licht liet zien.
Er valt natuurlijk ook weinig verheffends te berichten omtrent de Nederlandse rock. Wally Tax kende vijf woordjes Engels en één gitaarloopje, Normaal is niet meer dan een geperverteerd zootje jongens dat bier drinkende koeien nadoet. Hedendaagse fans denken - en ze worden nauwelijks uit die waan gehaald - dat neorockers als Shakin' Stevens en de Stray Cats in de jaren tachtig onvervalste r&r maken. Niets is minder waar; zij waren en zijn nog niet in staat tot het geringste zoompje van de meest timide oorspronkelijke rock and roll te geraken. Die zuipende bende die zich des rocks noemt, de Achterhoekse formatie Normaal, is een triest gezelschap van oude mannen die de boodschap van de r&r niet begrijpen, niet brengen, maar haar uitsluitend verkrachten.
Laat geen mens nu denken dat ik oude mannen veracht. Integendeel! Nog steeds hebben de oude Jerry Lee Lewis, ja zelfs die gezellige dikkerd Fats, meer rocktalent op zak dan de Beatles ooit hadden. Ook deze laatste opvatting lokte nogal wat oppositie uit. Ondanks dat blijf ik bij mijn mening dat de Beatles weliswaar historisch gezien een buitengewoon evenement waren, maar als dragers van de r&r-erfenis nauwelijks van enig belang zijn. Mijn voorkeur voor blanke vrouwen als Helen Shapiro en Wanda Jackson is in de loop der jaren door een enkeling als belachelijk ervaren en voorzien van het predikaat ‘obscurantistisch’. Toch hebben beide zangeressen de rock een bepaalde kant opgestuurd.
Met instemming las ik Nick Tosches' Unsung heroes of rock 'n' roll. Tosches is een unaniem erkende rock-scholar, met een grote aandacht voor de ‘unsung heroes’. Zijn typering van Wanda Jackson wil ik niemand onthouden: ‘Wanda Lavonne Jackson was, simply and without contest, the greatest menstruating rock 'n' roll singer whom the world had ever known.’ De discografie achter in zijn boek, ‘Archeologia rockola’, is een Fundgrube voor ie- | |
| |
dereen die meer wil weten en horen dan dat Elvis' Greatest hits zo mooi zijn.
In een boek over de popmuzikale toestand in Oost-Duitsland-Olaf Leitner Rockszene ddr - blazen de Stones ook een partijtje mee. In recent verschenen studies wordt almaar aangetoond dat de Stones de enige echte stadhouders en erfopvolgers van de r&r zijn. Zelfs Stanley Booth betoogt dat tussen zijn verzulte hasjregels door in Dance with the devil. The Rolling Stones and their times. Veel interessanter is Philippe Bas-Rabérin Les Rolling Stones, dat de Stones een solide rock-sociologische basis schenkt. Sedert er een Nederlandse vertaling bestaat van Norman's standaardwerk over het Londense vijftal, The Stones, kan ook Nederland eindelijk beschikken over een volwaardige studie, die de Stones en vooral de leidsman ervan, Mick Jagger, in het zenit van de rockhistorie plaatst.
Als fan beaam ik graag de titel van een bootleg-elpee: Greatest group on earth (1970?). Als rockliefhebber kan ik niet anders schrijven dan dat de Stones in de loop van hun meer dan twintigjarige geschiedenis blijk hebben gegeven van een rockse hartstocht, kunde en bezetenheid. Naar het zich laat aanzien zullen de reeds lang aangekondigde memoires van Jagger nimmer verschijnen. Zijn ghostwriter heeft het onlangs opgegeven.
De Stones begonnen hun carrière met het zingen van nummers van anderen (Berry, Dixon, Bo Diddley et cetera), maar brachten direct al songs uit die geschreven werden door dat satanische duo Jagger/Richards. Deze nummers zijn geen beatse klassiekers geworden; zij werden méér: een bijdrage tot de r & r, en geven daarmee aan dit genre een eeuwigheidswaarde. Menige zielepoot zong prachtig, componeerde mooi, maar zit verborgen in het archief van de r & r-verzamelaar. Vaak genoeg heb ik gewezen op de voortreffelijkheid van arme jongens die het niet haalden, doodgereden werden of de kant opgingen van de Heilige Petrus: ‘Gij zijt de rots (rock) en op u zal ik mijn kerk bouwen.’ Dat uit het laatste de relirock voort moest komen, vervult een rockse melancholicus met diepe weerzin.
| |
| |
Jagger/Richards-nummers zijn nooit rockpastiches. Zij dragen het idioom verder, zelfs naar een verre toekomst. Composities als de vroege ‘Tell me’, ‘Heart of stone’ en ‘Satisfaction’ zijn meesterlijke hardrock-scheppingen. Jagger's versie van ‘Cry to me’ en zijn veel later, eigenhandig geschreven ‘Angie’ zijn voorbeelden van zachtaardige rock. De langspeler Emotional rescue (1980) is wellicht de mooiste r&r-elpee die ooit gemaakt werd. De metallurgische hardheid van deze elpee, het beukende slagwerk, de teisterende gitaren en niet in het laatst de hijgende zang die af en toe overgaat in een dappere mannelijkheid van Jagger, leert men het best kennen indien het nummer ‘Send it to me’ honderdmaal beluisterd wordt. Deze valse, spijkerharde song kent alle vetheid, ontroering, wanhoop en weerzin waardoor de r & r groot werd.
| |
Het begin van de Rolling Stones Een gesprek met Dick Taylor van de Pretty Things (maart 1988)
Enkele citaten uit de Rolling Stones-biografie van Philip Norman (1984): ‘Samen met een vriend van het Dartford Grammar, Dick Taylor, ging Mick Jagger naar het Buddy Holly-concert in de Granada-bioscoop in Woolwich. Het was in de winter van 1958 dat Holly daar onder andere ‘Not fade away’ ten gehore bracht. Dick Taylor herinnert zich nog wat een indruk juist dit nummer op Jagger maakte [...] Dick Taylor, een spichtige, vriendelijke jongen, de zoon van een loodgieter, wist meer dan de meesten door Jagger's reserve heen te dringen [...]. Bij Dick Taylor thuis luisterde Jagger naar Muddy Waters, Jimmy Reed en Howlin' Wolf.’
Ziehier het oerbegin van de Rolling Stones. Dick Taylor zou aan de basis staan van de reusachtige muzikale invloed die de Stones gedurende een kwarteeuw zouden uitoefenen, hij wees Jagger op Muddy Waters (aan wiens song Rolling stone de Stones hun naam zouden danken), op Howlin' Wolf (met wie twee Stones-leden in 1971 een elpee zouden opnemen) en op eigenlijk alles wat later beschouwd zou worden als de wortels van de Stones.
| |
| |
Op 11 juli 1962 verschijnt de naam The Holling Stones voor het eerst in drukletters. Het is een concertaankondiging in Jazz News. De leden zijn Jagger (zang), Keith Richards (gitaar), Dick Taylor (basgitaar) en twee anderen die in de vergetelheid weg zullen zinken. Vlak voor Kerstmis 1962- schrijft Norman - stapt Dick Taylor uit de groep omdat hij een opleiding aan de Royal College of Arts wil beginnen. Dat is juist, maar wat ook meespeelde was het feit dat Taylor graag solo- in plaats van basgitaar wilde spelen. Mick Jagger wilde dat niet. Taylor verdwijnt uit de Rolling Stones en wordt vervangen door Bill Perks, die zo'n hekel aan zijn achternaam heeft dat hij hem vervangt door ‘Wyman’.
Mick Jagger werd geboren op 26 juli 1943, Dick Taylor een half jaar eerder. Ik heb ze nu beiden ontmoet en ik moet zeggen: Mick ziet er een stuk gezonder en kwieker uit. Mick Jagger zag ik voor het eerst op 8 augustus 1964 in Scheveningen zingen. Dick Taylor, als ik mij niet vergis, een jaar later in de veilinghal te Blokker, Noord-Holland. Dick was immers op zijn muzikale schreden teruggekeerd en had toch weer een bandje opgericht: The Pretty Things. Ik moet eerlijk bekennen dat er een tijd is geweest, begin 1964, dat ik even een grotere Pretty Things-fan was dan Stones-aanhanger. Na een paar mooie nummers, zoals ‘Roadrunner’, ‘Big city’ en ‘Cry to me’ (dat de Stones ietsje later, en een stuk mooier, ook op zouden nemen) zonken The Pretty Things weg. Maar ik bleef een beetje van ze houden; het waren immers de ‘beasts of the beat’, de lelijkste en ruigste jongens uit de vroege beatperiode.
Natuurlijk: de Pretty Things kwamen, in steeds wisselende bezettingen, steeds weer bij elkaar. Ik heb ze nog eens in Alphen aan de Rijn, geloof ik, in een allertreurigste ambiance zien spelen. In april 1987 waren ze, met de twee originele bandleden Dick Taylor en Phil May, in Rosmalen te bewonderen en een half jaar later speelden ze in Leidschendam. En natuurlijk werd Dick Taylor steeds gevraagd of hij er spijt van had dat hij uit de Rolling Stones was gestapt. In een krante-interview zei hij eens: ‘Ik ben niet jaloers. Het stoort mij echt niet dat ik nooit zo beroemd ben geworden als Keith Richards, Eric Clapton (et cetera). Voor mijzelf ben ik altijd gewoon gitarist gebleven.’
| |
| |
Op 25 maart 1988 komen ze de televisiestudio binnengestapt. Voorop de bekende, geteisterde kop van Dick Taylor, daarachter Phil May, en vervolgens de nieuwe leden: een Hollandse gitarist, een Nederlandse drummer en een Britse gitaarspeler. Dick en Phil: leuke mannen. Ik kan het niet nalaten weer over de Stones te gaan zeuren. Ik denk: hoeveel zal Taylor minder verdiend hebben door uit de Stones te stappen? Honderd miljoen dollar, een half miljard gulden? Iets in die richting moet het zijn. Ik vraag de man die de Stones hun geluid geleerd en gegeven heeft of hij spijt heeft. Dick Taylor zegt: ‘Ik wilde sologitaar spelen. Ik heb 251 tenminste mijn ambitie gevolgd want ik bèn sologitarist geworden.’ Van de Pretty Things, dat is waar.
Ze spelen ‘Cry to me’ - speciaal voor mij, denk ik - voor de camera's. Het is mijn lievelingsnummer van de Stones dat ik (niets mag verzwegen worden) voor het eerst hoorde in de Pretty Things-versie. Het stond op die curieuze Things-elpee Get the picture uit 1965. In de studio spelen ze, drieëntwintig jaar later, een prachtige, nieuwe versie die terecht is gekomen op hun gaaf opgenomen compactdisc Out of the island. Vijfenvijftig minuten kruising tussen het ouderwetse beat- en bluesgeluid.
In 1988 toeren de Pretty Things door de Bondsrepubliek en Nederland. Er viel toen nog maar weinig originele beatmuziek te beluisteren. De Yardbirds en de Easybeats treden immers al lang niet meer op en de Stones zijn tot onbereikbare hoogte gestegen. Mijn leven kwam in 1988 een beetje rond: ik had de ‘founding fathers’ van de Stones nu beiden gesproken en de hand gedrukt. Mick was een schat, daar niet van, maar Dick was ontroerend. Bij het afscheid vroeg hij: ‘Zal ik een vrijkaartje voor ons concert in de Melkweg apart voor je laten leggen?’ En daar liep die ouwe kop, met dat lange haar en dat onvermijdelijke petje op zijn hoofd, de televisiestudio uit. Onder de arm zijn gitaar waarop hij adembenemende solo's kon en kàn spelen; bijna achtentwintig jaar eerder weggestuurd door Mick Jagger en vervangen door Keith Richards - geen slechte ruil, dàt moet ik toegeven.
Maar wat had ik te doen met Dick! Hij overigens niet met zich- | |
| |
zelf. Dick Taylor, Phil May en de rest van de (nieuwe) Pretty Things spelen in kleine zalen nog steeds de sterren van de hemel.
| |
Interview Mick Jagger (september 1987)
Het begon op 8 augustus 1964 live en het zou op 15 september 1987 superlive eindigen. Deze laatste dag zou een van de vreemdste van mijn leven worden. 's Middags spreek ik met hem en 's avonds dineer ik met een vijftiental literaire vrienden en vriendinnen. Schrijfster Mensje van Keulen roept aan het andere einde van de tafel: ‘En hoe was hij?’ Mensje was er ook bij op die gedenkwaardige zomeravond in augustus. Ik antwoord haar: ‘Fantastisch!’ Tegen Maarten 't Hart zeg ik: ‘Wat voor jou Mozart is, is voor mij Mick Jagger.’ Maarten knikt en zegt: ‘Zo is het.’ Ik herinner mij levendig hoe ik Maarten meer dan tien jaar geleden een elpee van Jagger en de Rolling Stones liet horen; de begenadigde schrijver vond er niets aan en ik zette maar weer een cantate van Bach op.
Over Mick Jagger gaat het natuurlijk. De levende en onbetwiste held van de rock 'n' roll en ondanks zijn vierenveertig jaar still going strong en zanger/tekstschrijver/componist van zijn tweede solo-elpee Primitive Cool waarop een zoveelst meesterwerkje staat: ‘Let's work.’
Ik hoorde hem voor het eerst op de radio in 1963 en was aanwezig bij zijn eerste optreden buiten Engeland. Dat was op het roemruchte concert te Scheveningen: 8 augustus 1964. Ik ging er op de fiets heen, raakte met enige andere honderden aanwezigen in razernij, brak de zaal af, werd door de Haagse politie in elkaar geknuppeld en moest daardoor verdragen dat de Stones in oude bezetting (de blonde polkahaar-dragende gitaarprins Brian Jones was nog niet aan druggebruik ten onder gegaan) slechts een paar minuten konden spelen en ik, ontroostbaar, over het strand van Scheveningen naar mijn moeder in Wassenaar terug kon fietsen. Maar: ik werd zijn grootste fan in Holland. Over geen musicus heb ik meer geschreven dan over hem. Geen mens heb
| |
| |
ik, gedurende bijna een kwarteeuw, trouwer aangehangen en blinder gediend dan Michael Philip Jagger. Er is geen dag - thuis en op reis niet - voorbijgegaan dat ik hem niet op de draaitafel legde of in het cd-spelerlaatje duwde.
Europa reisde ik af om hem op de bühne te horen. Allerlei bladen probeerden een interview met hem te regelen, maar het baatte niet. Ik kwam niet verder dan het aanraken van zijn schoenpunt op 2 juni 1982 in de Rotterdamse Kuip. Geen van mijn brieven had Mick ondertussen beantwoord. Ik werd er wel eens kwaad van: ik kocht toch als een trouwe hond al zijn elpees, zou hij nu niet één keertje een van zijn beste klanten een krabbeltje kunnen toezenden?
Het was op een zomermiddag dat de hoofdredacteur van de Nieuwe Revu mij vroeg: ‘Heb je zin om Jagger te interviewen? Zijn platenmaatschappij heeft het gevraagd.’ Uiteraard knikte ik enthousiast ja, maar ik dacht: dat heb ik meer gehoord. Ik zal de lezer alle chicanes van Jagger's management en regelneven onthouden, maar op 15 september fietste ik naar het Amstel Hotel in Amsterdam. Bonk, bonk, bonk - deed mijn jongenshart en in mijn hoofd spookte allerhande vrees: Mick was ziek, had uiteindelijk toch geen zin, kon plotseling niet komen et cetera. In de gangen en een suite van het Amstel Hotel volgden nog allerlei schermutselingen (geen foto's, wel foto's, minder tijd, geen tv, wel tv) totdat de jongensdroom eindelijk werkelijkheid werd.
***
Beweeglijk, helblauw gekleed. ‘Boudewijn,’ zegt hij nadenkend als ik mij heb voorgesteld en ik voeg er onmiddellijk aan toe: ‘Baldwin, that's much easier for you.’ Hij spreekt mijn voornaam echter heel behoorlijk op zijn Nederlands uit en zegt troostend: ‘Je hoeft niet zo zenuwachtig te zijn.’
Wat moet ik zeggen: mister Jagger of Mick?’ vraag ik.
‘Je màg mister zeggen, maar Mick klinkt een stuk informeler.’
Het wordt Mick. Zo noem ik hem trouwens thuis al sedert 1963. Maar op die momenten spreek ik tegen elpees of cd's. Op deze
| |
| |
helle, zomerlichte septembermiddag moet ik mijn klungelige Engels botvieren op ‘Everybody's Lucifer’ (zoals een van zijn biografen, Tony Scaduto, hem in 1974 noemde), op deze zanger op wie ik muzikaal - en méér - door de jaren heen verliefder ben geweest dan op een horde jongens en meiden die mijn huis in- maar vooral uitrenden.
Hij heeft een diamantje in een van zijn voortanden gemonteerd, is inderdaad klein, schriel zelfs; zijn gezicht vertoont sporen van een druk openbaar leven, maar hij is zeldzaam relaxt; dat kan ik van mezelf niet zeggen. Af en toe legt hij zijn hand op mijn knie om mij tot rust te manen en noemt mij een aantal keren ‘darling’ waar ik een beetje ontdaan van raak. Dit is ‘The singer not the song’ (een Stones-nummer uit 1965) waardoor mijn jeugden volwassen jaren zich in ieder geval iets minder depressief voltrokken. Als hij praat, hoor ik de echo van al die songs en halverwege ons gesprek raak ik in een soort trance van berusting. Een vriend heeft mij vooraf gezegd: ‘Je gaat hem interviewen? Mooi: dan kun je na afloop van dat gesprek eindelijk volwassen worden.’
***
‘Scheveningen? Herinner jij je dat, met politiepaarden op de trappen van het Kurhaus?’ vraagt Jagger verbaasd. Ik knik.
Jagger: ‘Het was wel een heel kort optreden. Leuk om hier het gesprek mee te beginnen, daar houd ik van. Hee, probeer rustig te worden, ik zal proberen je minder zenuwachtig te laten zijn. Tsjonge, wat is het hier heet. Mag ik wat water?
Goed: Scheveningen. Ik herinner me tamelijk veel van dat optreden omdat het ons eerste concert buiten Engeland was. Het had zodoende een grote betekenis voor de Stones. Het Kurhaus was een prachtige concertzaal, in zo'n schitterende zaal heb ik nooit meer gespeeld.’
De zaal bestaat niet meer; het is nu een restaurant.
Dat weet ik, ja. We speelden in die zaal één song - ik kan mij niet eens herinneren meer welke...
| |
| |
Carol.
Ja, nou: het publiek werd gek, er begon een aantal mensen van het veiligheidspersoneel op het publiek in te rammen. Het waren geloof ik zelfs politieagenten...
Inderdaad.
Er waren politieagenten in de zaal, dat klopt. In die jaren was dat normaal. Die politieagenten waren behoorlijk gemeen, terwijl het publiek heel jong was. De kinderen richtten van hun kant een beetje schade aan, trokken wat spullen van de muren en zo.
Ik hing ook in de gordijnen.
De microfoon raakte onklaar en daarom deed ik maar een instrumentaal nummer op de maraca's. We werden van het podium gedrukt en onze roadmanager kreeg een steen, als ik mij niet vergis, tegen zijn hoofd. Had een behoorlijke snee op zijn voorhoofd. Toen ik van het podium af was en op de trappen terechtkwam, waren er ontzettend veel agenten. De kinderen werden gewoon naar beneden gegooid.
Ik voel het nog!
Leed je pijn, heb je er een definitieve kwaal aan overgehouden?
Nee, maar ik werd op die avond wel een Stones- en Jagger-fan voor het leven. Iets anders: ik heb ooit een artikel geschreven over het kleurgebruik in je teksten. Weet je welke kleur je het meest gebruikt?
Blauw? Is dat werkelijk waar? Die slag is voor jou. Ik weet niet precies waarom ik die kleur het meest gebruik. Het is de kleur van songwriting, waarom weet ik ècht niet. Je kent toch die gezegdes als: ‘Am I blue’, ‘Do you have the blues’ - het is een traditionele kleur voor liedjes. Ik denk dat het mijn lievelingskleur is, ja, dat kun je wel zeggen.
Waarom heb je Primitive Cool in Holland opgenomen? Hebben ze niet genoeg geluidstechnici in Engeland?
Het is verstandig om van de druk en de mensen om je heen weg te zijn. In de grote stad ben ik omringd door mensen, die hangen de hele dag aan mijn telefoon. In Hilversum is het heel rustig.
En saai.
| |
| |
Ongelooflijk saai. Je zult toch ook weten dat Hilversum (en Bussum) het centrum is van het Europese nachtleven? Ik bedoel dus: er is niets te doen. Het enige wat je er kunt doen is werken, schrijven enzovoorts. Het regende tijdens de opnamen gedurende twee weken en het hield maar niet op. Ik dacht tot dan toe dat het in Engeland veel regende, maar in Holland is het veel erger. Ik had dus een heleboel uren om mijn werk te doen.
In de Franse krant Le Monde had je laatste elpee een hele goede kritiek. Doet je dat nog wat?
Als kritieken juichend zijn, lees ik ze. Als het onzin is, in geen geval. Mensen die kritieken schrijven, moeten meestal een hele stapel platen beluisteren, draaien een plaat één keer en denken dan: okay, volgende plaat. Voorts hebben veel critici vooroordelen tegenover bepaalde artiesten. Ze mogen je niet, of ze mogen je wèl. De mode van een bepaalde periode speelt ook een rol bij de opinievorming. Een goede, evenwichtige kritiek kan interessant zijn, maar de meeste kritieken zijn zowel niet goed als niet evenwichtig. Veel critici zijn niet goed geïnformeerd, weten absoluut niet waarover een plaat gaat. Ach, kwaad... Het hoort bij de huidige journalistiek.
Op je laatste solo-elpee zing je dat je een oorlogskindje bent, dat klopt want je bent in 1943 geboren. Hoeveel van je tekst is autobiografisch?
Hoe meer het uit je zelf komt, hoe meer het voor luisteraars kan betekenen. Aan de andere kant: je moet je autobiografie niet in liedvorm opschrijven. Ik geloof niet dat luisteraars zo geïnteresseerd zijn in het gevoelsleven van een liedjeschrijver. Een combinatie van je eigen gevoelens en andere ervaringen maakt een song rijker. Rijker dan iets dat helemaal verzonnen is, hoewel je natuurlijk ook dingen moet verzinnen.
Fleetwood Mac maakte met Rumours een puur-autobiografische elpee; dat zeiden ze tenminste in de promotiecampagne. Veel Bob Dylan-songs hebben ook met de werkelijkheid te maken. Alle teksten zijn licht-autobiografisch. En zo zou je mijn songs ook kunnen noemen: licht-autobiografisch.
Je rijmt veel in je teksten.
| |
| |
Is dat zo? Doe ik het te veel? Ik heb inderdaad een rijmwoordenboek. Ik kreeg er eens een van een hele oude musicalcomponist. Hij schreef er een rijmpje in: ‘Do you not let this aid to rhyming, ruin your talent or your timing.’ Hij wilde daarmee zeggen dat ik dat rijmwoordenboek alleen moet gebruiken wanneer ik er helemaal niet meer uitkom. Alle kunstmatige dingen als een tekstverwerker, een rijmwoordenboek en zo gebruikt iedere schrijver, maar je moet er karig mee omspringen. Ik schrijf op een heleboel manieren. Als ik een idee voor een song heb, probeer ik iets op een bandrecorder. En soms zit ik wat te krassen op een stuk papier. Tegenwoordig kun je het doen op een videorecorder. Op die manier krijg je de beste registratie van wat je wilt doen of aan het doen bent.
Van het nummer ‘Honky tonk women’ bestaan twee verschillende versies. De eerste staat op een elpee uit 1969 en de tweede met een heel nieuw couplet op die geniale live-elpee Get yer ya-ya's out uit 1970. Waarom is dat?
Voor altijd de beste live-elpee die er gemaakt is. Zit er werkelijk verschil in de tekst? Hoe zit dat verschil dan?
De laatste vier regels in de eerste versie gaan over een echtscheiding en in de tweede over charmante matrozen in Parijs.
Je hebt gelijk. Van een aantal nummers zijn andere versies, maar die zijn niet opgenomen. De live-versie werd wel opgenomen. Het is leuk om een alternatief te hebben. De goede versie is een derde opname: ‘Country honk’. Ik zeg niet dat dit de beste versie is, maar in ieder geval een interessante. Nou je het zegt: er zijn nogal wat verschillende opnamen van dat nummer!
Is er volgens jou verschil tussen de Stones-sound en de Jaggersolosound?
De Stones hadden natuurlijk verschillende soorten sounds. De meeste mensen denken aan de Stones als een harddriving rockband, wat we inderdaad vaak waren, maar we hadden ook andere sounds: ballads bij voorbeeld. We hadden nooit één sound. De Stones zijn fundamenteel twee gitaren met een regelrechte beat en een bas. Meer niet. Mijn geluid van nu is breder, er zitten meer toetseninstrumenten in, ofschoon de Stones uiteraard ook
| |
| |
veel keyboards hadden. Ik schreeuw er steeds tussendoor, mijn huidige sound is een mengeling. Je vindt nu dingen bij mij terug die er bij de Stones ook al waren: het stemgebruik en de drums onder andere.
Hoe lang ben je beziggeweest met Primitive Cool?
Vijf maanden, maar niet aan één stuk. Ik ben redelijk tevreden over de plaat.
Heb je spijt van songs?
Of ik het erg voor jou vind dat ik ze ooit heb opgenomen? Serieus: wat dacht je. Een heleboel! Moet ik ze noemen, misschien breng ik daarmee wel mensen op een idee. ‘She smiled sweetly’ [uit 1967, b.b.] en sommige nummers van Their satanic majesties request [een Stones-elpee uit 1967, b.b.], daar houd ik niet van. Nummers als ‘Gomper’, dat soort spul... inderdaad. Met dat nummer noem je direct wel een klassieke mislukking van de Stones. Na verloop van tijd krijgen mislukte songs zelfs toch een soort charme, ze krijgen voor de luisteraar - ondanks de slechte kwaliteit - een zekere gevoelswaarde, een associatieve betekenis.
Luister je wel eens naar je eigen platen?
Nee. Heb ik ook nooit gedaan. Soms, als ik op tournee ga, dan wil ik het wel eens doen, maar dat is om een zeer bepaalde reden. Ik kan dan uitkiezen wat ik wel of niet moet zingen. Voor mijn plezier, nee... Wat ik thuis wèl aan muziek draai, zou ik nog niet eens zo goed weten. Ik luister naar live-platen. Niet naar Madonna. Ik hoor haar zoveel in supermarkten dat ik haar thuis niet meer hoef te draaien. Ik houd van Prince, soulmuziek, blues. Buddy Holly? Nee, Chuck Berry ook niet. Als teenager luisterde ik veel naar hem en nu heb ik hem in mijn hoofd. Ik hoef niet meer naar hem te luisteren. Onlangs draaide ik toevallig ‘Schooldag’ van Berry en dat is natuurlijk een erg goed nummer. Af en toe luister ik naar oude Elvis-songs. Die Elvis-herdenking de laatste weken was ook voor mij een beetje te veel.
Onlangs werd je vriend Peter Tosh op Jamaica vermoord [Jagger nam met hem in 1978 het duet ‘Don't look back’ op, b.b.].
Verschrikkelijk triest. Ongeveer twee jaar geleden heb ik hem voor het laatst gezien. Hij woonde al een hele tijd uitsluitend op
| |
| |
Jamaica, hij ging er niet meer weg. Keith Richards heeft een huis daar, maar die heeft hem ook al een paar jaar niet gezien. Rock en dood... Dood is een probleem, rock een stuk minder. Rock and roll kent een hoog ongevalpercentage. Mensen in de showbusiness reizen veel, rijden 's nachts vaak moe, terwijl ze gedronken hebben, in auto's, gebruiken drugs om wakker te blijven of juist om te slapen. Of om uit de ellende te komen. De meeste doodsoorzaken zijn geloof ik toch te wijten aan ongelukken. De meeste drugsterfgevallen waren geen zelfmoord, maar ongelukken. Ze denken er niet over na hoeveel ze nemen. Ik leid zelf een redelijk gezond leven tegenwoordig, maar niet àl te gezond. Ik ben al ouder geworden dan Buddy Holly.
Mensen die nummers van jou hebben gezongen, bij voorbeeld Marianne Faithfull's versie van ‘Sister morphine [1969; Faithfull is een ex-vriendin van Jagger, b.b.], wat vind je daarvan?
Ik speel zelf gitaar op die plaat. Haar recente versie van mijn ‘As tears go by’ [op Faithfull's elpee Strange Weather, 1987, b.b.] heb ik gehoord. Die versie is wel heel verdrietig. Ik heb de plaat één keer gehoord. Ik geloof dat ze er een nachtclub-pastiche van heeft willen maken, maar ik kan niet begrijpen waarom ze 't zo heeft gedaan. ‘Satisfaction’ van Otis Redding vind ik de mooiste coverversie die er ooit van mij is opgenomen. Sommige nummers van Devo spreken mij ook aan. Er moeten natuurlijk hele rare, gekke opnamen van Stones-nummers zijn.
Ik heb je in de vroege jaren zestig acht brieven geschreven... [afgedrukt in de roman Brieven aan Mick Jagger (1988) van de auteur van dit boek, b.b.].
En géén antwoord gekregen! Ze liggen ergens bij mij thuis op antwoord te wachten, denk ik. Ik moet mijn tiepmachine eens te voorschijn halen. Uiteraard heb ik brieven van (andere) fans beantwoord, maar het was blijkbaar steeds de dag niet om jou terug te schrijven. Als je mij nu - in dit hotel - schrijft, schrijf ik je een brief terug. Hebben we een deal?
Over lezen. Wat lees je graag?
Soms lees ik rommel, popnovels, detectives, een andere keer alleen tijdschriften en soms reisboeken. Boeken over reizen die
| |
| |
nu zijn gemaakt of in vorige eeuwen. Romans in verschillende stijlen, vooral Amerikaanse. In het algemeen ben ik vooral in geschiedenis geïnteresseerd.
Boeken over jezelf lees je niet graag, als ik het goed heb.
Het is belachelijk om te zeggen dat ik er niet van houd... Wat moet ik met een boek over mezelf, ik bèn mezelf. Ik raak ervan in de war om over mijzelf te lezen en misschien te ontdekken dat ik niet diegene ben die ik denk dat ik ben. De meeste boeken over mij zijn rotzooi. Over die al zo lang aangekondigde autobiografie van mij... Het is een stuk belangrijker je leven te leven dan erover te schrijven. Misschien als ik héél oud ben - zelfs ouder dan Buddy Holly - begin ik er wellicht aan. Ik heb er een hoop research voor verricht, heb een enorme stapel documenten, tapes en gesprekken verzameld. Als je schrijver bent - en dat ben jij - weet je dat het belangrijkste voor een boek het materiaal verzamelen is. Daarentegen heb ik ook geen zin in een puur autobiografisch boek, dat is heel saai. Over mijn leven zijn al genoeg feiten bekend; ik zoek naar een andere manier van schrijven.
Ken je dit boek? Het is een roman geschreven door David Littleton en heet The man who killed Mick Jagger.
Nee! Dat ken ik niet! Qua titel lijkt het me iets voor een film met als ster Robert Redford. Wanneer is dit boek uitgegeven? [1977, b.b.]. Wat een somber onderwerp heeft dat boek, zeg. Over mijn eigen dood... Van reference-boeken [discografieën over de Stones bij voorbeeld, b.b.] houd ik wel; het zijn schoolboeken, maar ik lees zulk soort naslagwerken niet. Wat jij me nu laat zien, heb ik zelfs nooit in handen gehad. Heb je nog meer in je bibliotheektasje? De twee laatste boeken die je mij laat zien, zijn in Ann Arbor, u.s.a., uitgegeven. Ze zijn daar blijkbaar happig op mij; ik moet er maar eens een lezing geven.
Klassieke muziek?
Ik weet er niet zoveel van. Tuurlijk, zoals iedereen weet ik van Bach, Mozart, Beethoven en die andere lui. In deze eeuw is klassieke muziek een stuk gecompliceerder. Niet dat ik erg deskundig ben op het terrein van moderne klassieke muziek, maar veel popartiesten zijn beïnvloed door Debussy, Dvorak... dat soort
| |
| |
componisten heeft een grote invloed gehad op de artpopmusic. Iedereen in de popmuziek heeft iets van Debussy geleerd, ook ik. En van Benjamin Britten, Michael Tippett - Engelse componisten die belangrijk zijn. Ondertussen moet ik toegeven dat mijn leven niet in beslag wordt genomen door klassieke muziek. Ik houd van het luisteren naar klassieke muziek, vooral 's ochtends.
De vervelende vraag; wat is de toekomst van de Rolling Stones?
Ik hoop dat we weer gaan optreden. Ik kan je geen zekerheid geven, geen percentages... Waarom zouden we niet weer gaan optreden? Het is een waardevolle band. We moeten gewoon weer de bühne op. Goed: negentig procent kans dat we weer op gaan treden.
Was het nou zo zenuwslopend? Warm was het hier wel! Ach, darling, dat ik je nou niet teruggeschreven heb. Je krijgt een glamourvolle foto en ik schrijf er wat op. Goed?
***
Jagger verlaat de kamer. Tien minuten later komt hij terug. Hij geeft mij een foto en zegt: ‘Alsjeblieft.’ Op de foto heeft hij geschreven: ‘To Boudewijn. Thanks for all your letters. Mick Jagger. p.s. Please write soon.’ De zanger gaat naar het venster, opent het en kijkt over de Amstel. Het is de mooiste dag van 1987 en ik sta naast hem. Ik krijg bijna een soort bijbels gevoel van: het is volbracht. Na drieëntwintig jaar eindelijk antwoord van de grootste rock 'n' roller op aarde. Ik kijk hem aan en zie dat hij twee, drie centimeter langer is dan ik ben. We zijn dus beiden klein.
|
|