| |
| |
| |
XIII Bo Diddley en het verkeerde paard
Downtown in Haarlem
Mijn reisgenoot gaf de voorkeur aan The Cure. Ik aan die ander. We reden uiteindelijk naar Utrecht om dat, onmiskenbaar, prachtige en droeve straaljagergeluid van The Cure aan te horen. Maar het concert ging niet door. De materiaalwagen van de band was verongelukt. Dus kon ik alsnog mijn zin krijgen. We raceten van Utrecht naar Haarlem, waar hij zou optreden. Eindelijk vonden we Het Patronaat. Een treurig zaaltje aan de Zijlweg, bevolkt door meisjes in kokerrokjes, Hell's Angels, rockers aprèsla-lettre, vrouwen in haute-couture en jongens met een collectie Hema-juwelen in het oor. Bier, fusten bier werden naar binnen geklokt. Eerst begon zijn orkest te spelen. Daarna een pauze, en ten slotte de man die een gitaargeluid heeft dat uniek is en doven tot horenden schijnt te kunnen maken.
Howard Elson citeert in zijn Early rockers de journalist Fred Stuckey: ‘The down-home unpretentious excitement of his sound is what rock 'n roll has always been about.’ Sue Weiner en Lisa Howard zijn niet minder complimenteus (The Rolling Stones A to Z): ‘De man die de beat uitvond en een eeuwige held van de Amerikaanse rock en de Rolling Stones.’ In The Rolling Stone encyclopedia of rock and roll staat de schitterendste lofrede op deze man met het boksersfiguur: ‘His syncopated “hambone” beat-chink-a-chink-a-chink, a-chink-cinnk-is a cornerstone of rock & roll songs.’ Wij hebben dus blijkbaar te doen met de uitvinder van de r&r. Maar dat diploma zeiden ook Bill Haley, Muddy Waters en Sonny Boy Williamson op zak te hebben.
En dan zijn er nog de artiesten, de rocktheoretici en de journalisten die een tiental anderen tot de werkelijke uitvinder(s) be- | |
| |
stempelden. Het heeft nauwelijks zin om mezelf in het oervaderdispuut te storten. In 1976 stelden Jim Pewter en Rick Donovan een soort discussie-elpee samen, waarop alle mogelijke zwarten van het eerste uur vertegenwoordigd zijn. Na beluistering van deze elpee, America's musical roots, raakt men in twijfel; misschien is John Lee Hooker, Howlin' Wolf of Chuck Berry toch de eigenlijke uitvinder...
De man, met donkere bril, hoedje op het hoofd en gitaar in oblong formaat voor de buik, die in Haarlem stond te spelen, behoort zonder twijfel toegelaten te worden tot een der hoge treden van het rockse erepodium. Natuurlijk, zijn gitaargeluid is wat monotoon en doet het op de zwarte groeven een stuk minder dan op de bühne. De (zelfgeschreven) teksten zijn van geen enkel belang, zijn stage-act is wat oubollig en zijn oeuvre enigszins beperkt. Maar als hij spéélt, dan draait de rookmachine op een ongekende wijze. Genadeloze nummers van minstens een kwartier lang, een orkest met een plukkende bas, een bombarderend slagwerk en een saxofoon als een opgeblazen mondharmonika. Hij speelt tot één uur in de nacht de snaren van zijn gitaar. Een blond meisje krijgt een gebroken snaar ten geschenke. Later zijn plectrum en als beloning verwerft hij zich uiteindelijk het meisje. De blondine springt het podium op en verdwijnt met hem. De vriend van het meisje zegt sportief: ‘Ik gun het haar wel.’
Gedurende een tournee in Holland, zomer 1982, heeft hij zich (gelet op een interview in Haagse Post van 12 juni 1982) wat ingetogener gedragen. Hij was toen in het gezelschap van vrouw en dochters. Vandaar. Als de zwarte man, met de lippen die voortdurend ironie verraden, speelt, dan gebeurt er iets. Een nieuwerwetse band als The Cure schept per definitie afstand en begrotelijke droefheid. Otha Ellas (ook wel gespeld als ‘Ellis’) Bates speelde op 29 en 30 mei 1984 in een hol van bijna sferische ontucht niet alleen de snaren van zijn gitaar, maar ook de sterren van de hemel. Toch waren er slechts honderd, misschien honderdvijftig mensen van de partij. Wat een vreselijk lot voor een zanger/gitarist die de gedegendste basis heeft gelegd voor het beatgeluid en zonder wie de jammerplankerigheid van Jimi Hen- | |
| |
drix niet bestaan zou hebben. Zijn artiestennaam: Ellas McDaniel, alias Bo Diddley!
Otha Ellas Bates werd op 30 december 1928 geboren in McComb, Mississippi. Zijn ouders waren arm, en het was eigenlijk een geluk dat hij werd geadopteerd door de familie McDaniel, nadat vader Bates overleden was. Op zestienjarige leeftijd nam Bo (zoals ik hem kortheidshalve zal noemen) als een soort pseudoniem - hij schrijft nog steeds composities onder die naam - McDaniel aan en verhuisde met zijn pleegouders naar Chicago. Zijn pleegouders waren in betrekkelijk goeden doen, waardoor Bo vioolles kon krijgen en tot zijn achttiende schoolging, hetgeen een uitzondering was voor een negerjongen in de v.s. van de jaren dertig.
Al op jonge leeftijd werd hij door vriendjes Bo Diddley genoemd. Deze bijnaam heeft een wat ongunstige betekenis. Men bedoelt er een schobbejak, baliekluiver of dikzak mee. Ten overvloede: een ‘bo diddley’ (alsof zijn vriendjes het al wisten!) is een uit Afrika stammende, eensnarige gitaar. Hij raakte onder invloed van de ook naar Chicago verhuisde Muddy Waters (McKinley Morganfield, 1915-1983). Bo speelde met toenemend succes in clubs en kwam in de Chess Studio terecht. Wat de Sun Studio voor de r&r in Memphis betekende, dat was Chess Studio in Chicago. Omstreeks juli 1955 nam Bo zijn eerste single op. Beide songs op de single deden het goed: zowel ‘I'm a man’ als ‘Bo Diddley’ werden een redelijk succes. Bo leerde bij Chess al spoedig Chuck Berry kennen en speelde onder andere op Berry's befaamde ‘Memphis’ mee. De plaatgeschiedenis van Bo wordt al spoedig saai. Men kan haar nalezen in het hoofdstuk ‘The Diddley daddy’, afgedrukt in Stuart Colman's They kept on rockin'. Grote hits heeft Bo in zijn lange muzikale leven nooit gehad. In 1959 had hij zijn voornaamste hit met ‘Say man’, gevolgd in 1962 door een kleiner succes met het niet door hemzelf geschreven ‘You can't judge a book by its cover’.
Bo toert sedert de jaren zestig in relatieve armoede over de wereld. Zaaltjes zoals Het Patronaat in Haarlem zijn meer regel dan
| |
| |
uitzondering. Dat hij mocht optreden op zoiets als een van de Lochem-festivals, komt en kwam niet al te vaak voor in het leven van deze artiest van een voortreffelijke maar tweede r&r-rang. Waarmee ik mij, ongewild, toch stort in de oervaderlijke discussie. Het moet maar. Het eerder opgevoerde citaat van Weiner en Howard dat Bo de beat uitvond is juist. Een oervaderlijke rang bekleedt Bo in de r&r echter niet. Bo zegt over ‘I'm a man’ in het Haagse Post-vraaggesprek: ‘Dat is een heel onschuldig liedje. Muddy Waters had “I'm a king bee” geschreven en als reactie maakte ik een nummer waarin ik eigenlijk zei “wat een onzin. Ik ben geen dar, ik ben gewoon een vent”.’
Of de interviewer even niet oplette of dat Bo zijn geheugen kwijt was, laat ik in het midden, maar ‘I am a king bee’ werd geschreven door James Moore (Slim Harpo) en voor het eerst beroemd gezongen door de Rolling Stones. Daarnaast is Bo's ‘I'm a man’ een schaamteloze kopie van het Moore-nummer en qua uitvoering een naäperijtje ten koste van zijn leermeester Waters. Dat andere nummer, ‘Bo Diddley’, was het eerste bewijs van Bo's zelfvergrotend ego. Gedurende zijn hele carrière zou Bo nummers opnemen waarin hij zichzelf bezong. Op zijn beste (dubbel) elpee Got my own bag of tricks (1971) staan: ‘Bo Diddley’, ‘Diddley daddy’, ‘Hey Bo Diddley’, ‘Story of Bo Diddley’, ‘Bo's blues’ en ‘Bo Diddley is loose’. Van bescheidenheid kan dus geen sprake zijn. Op het podium is Bo evenmin bescheiden. Hij roept te vaak dat hij de vader of de uitvinder van de r&r is en in interviews neemt hij herhaaldelijk in de mond dat hij haar ‘originator’ is. Het is niet waar; het is eenvoudig onjuist. Bill Haley - een geval apart - heeft eerder recht op die eretitel. Enkele jaren voor de eerste plaatopname van Bo zong hij werkelijk originele en heel rudimentaire rock. Voorts komen vele zwarte artiesten eerder in aanmerking voor de bokaal dan Bo. Vooral Chuck Berry en zeker Muddy Waters. Deze laatste is misschien wel de enige èchte aarts- en oervader; hij heeft in ieder geval aan de basis van het Bo-geluid gestaan. Waarmee ik de oervaderdiscussie, die ik blijkbaar toch niet naast mij neer kan leggen, voorlopig besluit. Hoewel...
| |
| |
Bo is een groot gitarist, maar geen geniaal performer. Hij wordt derhalve niet als stage-act opgevoerd in Tobler/Grundy's The guitar greats en slechts zijdelings in Chris Charlesworth's A-Z of rock guitarists. In dit laatste naslagwerk staat dat ‘zijn beat later klakkeloos werd overgenomen door Buddy Holly in zijn “Not fade away”, dat later door de Stones gecovered werd’. Ware woorden! Bo's gitaargeluid drong pas laat tot de r&r door en zou pas ècht opnieuw gestalte krijgen in de beatmuziek. Weliswaar was deze beatmuziek begin jaren zestig zeer in de mode, 144 maar zij was, hoe fantastisch mooi ook, géén nieuwe vinding. Met welke opmerking Bo's belang voor de tweede Rock-Welle (‘de beatmuziek’) is vastgelegd. Een importantie die door de beatmeesters van de eerste helft van de jaren zestig, de Animals, op unieke wijze werd vastgelegd in het nummer ‘Story of Bo Diddley’.
Een tweederangsrocker die de muziek van de jaren zestig beïnvloed heeft; ik zou er tevreden mee zijn. Bo niet. Hij wil niets anders dan de uitvinder van de r&r zijn. Bo heeft echter een andere verdienste. Hij bepaalde zeer lang het geluid van de Stones (zij namen onder andere zijn ‘Mona’ - onder de titel ‘I need you baby’ - op, en gingen samen met Bo op tournee), de sound van The Band en hij was de man die Quicksilver Messenger Service de langspeler Happy trails (1969) ingaf. Deze ondergewaardeerde, maar in zekere opzichten uitermate belangrijke elpee, met versies van Bo's ‘Who do you love’, ‘Mona’ en de Bo-pastiches ‘When you love’, ‘Where you love’, ‘How you love’ en ‘Which do you love’, is een aubade van de sixties aan Bo Diddley.
In strikte zin is Bo zelfs geen groot gitarist. Eigenlijk verliest hij zich te vaak in spelletjes. Deze speelsigheidjes bouwde Jimi Hendrix uit tot iets virtuoos. De regenererende gitaar (het gepiep), het trommelen op de snaren en de metaalklank (ontstaan uit Bo's eigen gitaarbouwexperimenten) zijn echter zonder twijfel vondsten van Bo Diddley zèlf. Dat Bo dus mede aan de basis heeft mogen staan van een hele beatgeneratie - ook The Who zou zonder hem ondenkbaar zijn - is een prestatie waarvoor men deze logge, ongeveer honderdvijftig kilo wegende man dankbaar
| |
| |
moet zijn. Een opmerking van Roel Bentz van den Berg in nrc Handelsblad (1 juni 1984): ‘Bo schrijft in bijna elk nummer de geschiedenis van de rock 'n' roll naar zich toe,’ acht ik zeldzaam juist geformuleerd.
Bo is tot op de dag van vandaag in staat de r&r semi-postuum op te eisen. Holly is dood. Lewis country. Elvis gestorven. Cash gelovig. Enzovoort. Waarachtige rock and roll op de podia der wereld is zeldzaam. Bo geeft haar nog steeds. IJdel, met armoede op de loer, gespeeld op een gitaar die van ellende bijna uit elkaar valt en toch speelt de oude man haar onbekommerd met een drive die bewondering afdwingt. Dit zei Bo op die meinacht in Haarlem: ‘Jullie denken dat die ouwe Bo Diddley het niet meer kan. Vergeet het maar. Als Bo zin krijgt, dan speelt hij jullie kapot.’ Bo speelde een Haarlems hol kapot. De andere Boudewijn) stond te rocken. De oude neger verwierf zich een blond meisje. De andere Bo ging eenzaam en alleen naar huis, maar met een hart vol rock and roll. Hij vindt de elpee van Bo Diddley Two great guitars (1964) niet zo best. Hij is het wel eens met Robert Christgau's neerbuigende geschrijf over Bo in Christgau's Rock albums guide of the 70s, maar hij voelt iedere dag dat Bo Diddley een subliem slippendrager van ‘La pensée du rock’ bleef en zal blijven. Weinigen doen hem dat na.
| |
The story of Bo Diddley
Een rockhistorisch lied van Eric Burdon en Ellas McDaniel, opgenomen door The Animals in 1965
‘Now listen here's the story of Bo Diddley, the rock and roll scene in general.
Bo Diddley was born as Ellas McDaniel in a place called Magoon, Mississippi, about 1926.
He moved to Chicago about 1938, where his name was eventually changed to Bo Diddley.
He practized a guitar, every day and sometimes into the night, 'till his pappa's hair began to turn white.
| |
| |
His pa said: “Son, listen here, I know, you can stay, but uh, that guitar just got to go.” So he pulled his hair down over his eyes, he headed on out for them western skies. I think Bob Dylan said that. He hit New York City. He begins to plead the ball and the hall, good scene there, everybody rake.
One day, one night, came a Cadillac, four hitlights, came a man with a big long, fat sigar. He said: “Come here son, I'm gonna make you a star.”
Bo Diddley said: “Well, what's in it for me?”
The man said: “Uh, shut your mouth son, play your guitar, you just wait and see!”
Well, Bo made it, he made it real big. And so did the rest of the rock and roll scene along with him. And the white guy called Johnny Otis took Bo Diddley's rhythm. He changed it into a handjive, and it went like this:
“In a little country town one day,
a little old country band began to play,
had two guitars and a beat of saxophone,
when the drummer said: ‘Hell those cats begin to roll’.
oh la la that rock and roll,
oo la la that rock and roll.”
Then the us music scene those big changes made to the circumstances beyond our control, such as payola, the rock and roll scene died after two years of solid rock. He got this, like uh,
‘Take good care of my baby,
please don't ever make her blue.”
And so far. About uh, one year later, in a place called Liverpool in England, a four young guys with marked haircuts begin to sing stuff, like uh:
“It's been a hard days night, and I've been working like a dog.” And so on.
A place called Richmond in Surrey, way down in the Deep South, you got guys there with long hair down a back scene:
| |
| |
“I wanna be your lover baby, I wanna be your man, yeah.”
And all that jazz.
While we've been doing this number, Bo Diddley called quite some time now. Bo Diddley visited this country, last year, while we were playing in the Club A go go in Newcastle, our home town, and the door was open one night, and to our surprise, walked in the man himself: Bo Diddley. Along with him was, uh, Jerome Green, his marocco man, and the Duchess, his gorgeous sister.
And we're doin' uh, we're doin' this number, along with them came Rolling Stones, and The Mersey Beats and stand around digging it, and while I heard Bo Diddley talking, he turned around to Jerome Green. He said: “Hey Jerome, what do you thinking these guys are doin' with our material?”
Jerome said: “Uh, where's the bar, man, please show me to the bar.” He turned around to the Duchess and he said: “Hey Duch', what do you thinking these young guys are doin' with our material?”
She said: “Uh, I don't know, I only came across here to see the Changing of the Guards and all that gang.”
Bo Diddley looked over me and he said, uh, with half closed eyes and a smile, he said: “Man”, took of his glasses, he said: “Man, that show is the biggest load of rubbish ever heard in my life!”
Hey, Bo Diddley; hey, Bo Diddley.
Hey, Bo Diddley; hey, Bo Diddley,
|
|