pulken in je kop; waar is dat goed voor? Goed: we hadden een rare pa, die onverwacht veel geld naliet, dat jij zo nodig weg moest geven en ik binnen een paar jaar over de balk heb gesmeten, maar wat was er nou verder voor bijzonders aan die man?’
‘Heb jij behalve onze broers en ma ooit wel eens iemand over pa horen praten? Die man is zestig geworden, is het niet?’
‘Zo ongeveer ja...’
‘Het is toch eigenaardig dat er niemand iets over hem weet te vertellen. Honderden mensen moeten hem gekend hebben en als ik al eens met iemand over hem wil praten, krijg ik te horen: “Ach ja, die Rainer Mantoua...” En dan volgt er een stilte. Het lijkt wel of pa fout geweest is in de oorlog of iets van die strekking.’
‘Wat ik ervan begrepen heb, was zijn probleem juist dat hij te goed was in de oorlog.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik denk dat ik tien was toen ik voor ma een bloemkool bij de groenteboer moest halen. Bij Pieter Prins...’
‘In de Kortestraat,’ vulde ik mijn broer aan.
Hij knikte en vervolgde: ‘Ik kwam binnen en toen stond er een klant die zei: “Ha, daar hebben we het zoontje van de held.” Ik begreep er niks van en heb erover lopen denken toen ik met de bloemkool naar huis liep. Ik begrijp het nog steeds niet, maar ik heb niet de neiging, zoals jij die hebt, om daar jaren over te gaan tobben. 't Is dat we het nu over pa hebben, anders zou ik het mij niet eens meer herinnerd hebben.’
‘Wie was die klant?’
‘Weet ik veel. Gewoon een klant, misschien had hij wel een hoed op zijn hoofd.’
‘Een hoed? Wat voor een hoed?’