‘Tja. Niet helemaal. Maar ik voel me wel rijk, zoals een Amerikaan.’
Dagenlang praat ik met prinsen en bestuurders. Er zijn veel prinsen op Western-Samoa en nog veel meer adellijke burgers, matais genaamd. Fay Calkins, een Amerikaanse, is met een matai getrouwd: Vai Ala'ilima. Ik ga naar hem op zoek. De speurtocht leidt naar zijn ‘graafschap’ dat via een moeilijk begaanbare bergroute aan de andere kant van het hoofdeiland ligt.
In menig huttendorp spreekt men zijn naam met ontzag uit, maar ze hebben hem al lang niet meer gezien. Een dorpeling staat mij vanuit zijn bed te woord: ‘U moet in Apia zoeken, daar heeft hij een groot huis en daar woont hij met zijn vrouw.’
‘Vai’ - een woordje dat men als zijn voornaam zou kunnen beschouwen - staat gewoon in het telefoonboek. Zijn vrouw neemt op. Ik vertel dat ik haar boek My Samoan chief met veel plezier gelezen heb en zo verwonderd was over hun eerste ontmoeting die plaatsvond in de Library of Congress te Washington. Een paar prachtige zinnetjes die het verschil tussen twee culturen zo aardig weergeven en die hun eerste ontmoeting beschrijven: ‘“Mijn naam is Ala'i, maak een kuchje tussen de a en de 'i,” zegt hij met een aanstekelijke lach. “Maar ik stel voor dat je mij Vai noemt en dat we buiten een Coke gaan drinken.”’
Twee avonden later zitten mijn reisgezel, het Samoaans-Amerikaanse echtpaar en ik in een restaurant aan het einde van Beach Road. Jade Garden Restaurant staat onder een onheilspellende hemel tussen klapperende