en toe schonk hij koffie in. Veel vroeg hij niet, eigenlijk uitsluitend dingen als: ‘Heb je het op dit moment koud?’, ‘Weet je hoeveel milligrammen?’ en: ‘Je spoot toch niet vóór de geboorte van die jongen?’
Nadat ik met horten en stoten mijn verhaal had verteld, vroeg Harko: ‘Zijn moeder gebruikt toch niet?’
Ik schudde nee.
‘Dat is dan het enige gunstige dat ik vanavond gehoord heb. Jezus, jongen, wat zou je willen? Zeg 'ns.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Is er bij dat warenhuis bijvoorbeeld geen ander werk te doen? Werk waar je aan minder spanning onderhevig bent.’
‘Heb ik al zo vaak gevraagd, maar de personeelschef zegt steeds: spoelen of anders oprotten, voor jou zo een dozijn van die half-Aziaten, die nog minder dan de helft kosten óók.’
‘Ik schrijf wel een brief en nu gaan we het over die verslaving hebben. Daar gaan we rigoureus tegenaan.’
‘Schei toch uit, daar kan ik zo van af. Kleine moeite. Ik ben niet zo'n verslaafde die pikt en jat of zo'n opiumchinees, een week mijn koppetje erbij en ik ben helemaal schoon. Ik wil me gewoon lekker en rustig voelen...’
‘Je steelt niet?’
‘Ach, ik haal dat warenhuis een beetje leeg, maar dat doet iedere werknemer daar. En wat maakt het uit? Uiteindelijk draaien de klanten ervoor op. De aandeelhouders eten er geen boterhammetje minder om.’
‘Je weet wat een veroordeling later voor je carrière kan betekenen?’
‘Ik wil geen carrière! Waarom zou ik? Wat moet een halve en mislukte vader, die zijn eigen vader kwijt is, met een carrière?’