person’. Aan mijn hockeytas had ik immers geen label bevestigd en aan de inhoud had men ook geen eigendomskenmerk kunnen ontlenen.
‘Het is een wonder dat ze mij toch hebben weten te vinden,’ mompelde ik en ritste de tas open.
‘Je gaat toch niet eerst dwangmatig je spullen uitpakken?’ vroeg Ruth.
‘Dwangmatig, zei je?’
‘Dwangmatig, ja. Kom even rustig zitten. Vertel 'ns: is dat Nieuw-Zeeland inderdaad zo groen? Overal schapen?’
‘Overal schapen. Overal!’
De jet-lag, de drank, het tijdsverschil, Ruth die vroeg: ‘Eerst even neuken, kom nou, ik wil weten of je het nog kunt,’ en de zekerheid dat ik de stapel kopieën tussen mijn bergschoenen en T-shirts had gezien, deden mij tot ver in de volgende dag slapen.
‘Hé, reiziger, sterke koffie, die zul je wel gemist hebben.’ Ruth stond aan de rand van mijn bed in een veel te grote badjas.
‘Pak de tas eens uit de gang.’
‘Je bent wel vriendelijk. Goeiemiddag!’
Ze slenterde de gang in.
‘Hier is de tas. Moet ik je andere bagage ook op bed sjouwen? Je zegt het maar!’
‘Doe nou niet zo lullig. Weet je wat hierin zit? De geschiedenis van mijn vader. En weet je wat er met deze tas is gebeurd? Die heeft over de hele wereld gezworven en was bijna voorgoed zoek geweest.’
‘En weet je nu alles over hem? Wat goed zeg!’
‘Ik weet nog bijna niks. We zullen zien.’
We lazen de brieven totdat de dag van naam en getal