niet eens kende. Het enige dat hij zei in de paar uur dat ik bij hem geweest ben, was: “Lothar, als je geld nodig hebt, moet je het zeggen.’ Maar ik was niet op geld uit, ik was op zoek naar mijn vader, maar dat bleek een voor mij vreemde, grijs geworden man te zijn.’
‘Vlak na jouw bezoek kreeg ik een brief van hem. Hij schreef dat je beloofd had om hem nog eens te bezoeken. Dat heb je nooit gedaan.’
Ik bestudeerde de schapen die achter de ramen graasden. Mary klonk verwijtend. Dertien jaar na de dood van mijn vader kreeg ik aan het andere einde van de wereld op mijn donder.
‘Het had geen zin,’ zei ik.
‘Je weet wel beter,’ zei mijn nichtje. ‘Wil je bier?’
‘Ik wil geen bier. Ik wil naar buiten.’
‘Zullen we een stukje gaan wandelen? In de heuvels zijn mooie paden.’
We reden een stuk naar buiten en liepen van Yaldhurst naar Harewood. En terug. Het landschap vertoonde zich in al zijn gruwelijke groenheid. ‘'t Is hier mooi, hè,’ zei Mary steeds.
Ik knikte maar wat. Mary vertelde.
‘Mijn moeder kreeg geen groot oorlogspensioen. Als je vader mijn studie niet betaald had, werkte ik nou waarschijnlijk als schapenscheerster of melkmeisje.’
‘Je studie betaald!? De lul! Ik kreeg geen cent en voor een meid in Nieuw-Zeeland betaalde hij wel!’
‘En niet zo'n beetje ook. De keren dat hij naar Nieuw-Zeeland kwam, was hij ook niet zuinig.’
‘Is hij hier op bezoek geweest?’