zak. Jung? Lulletje rozewater! Allemaal zeiksnorren van...’
‘Door wie heb je je laten opstoken?’ snauwde Gortzak opeens kwaad.
‘U wilt het weten, hè? Gaat u niks aan.’
‘Geheimen voor elkaar hebben is een slechte basis voor een analyse,’ zei Gortzak zachtjes.
‘Voor elkaar? O ja? Hoe heet uw kat ook weer?’
Gortzak streek zijn haren naar achteren, zuchtte en vroeg: ‘Gaan we op die toer?’
‘Ze heet Dana en woont in België,’ sprak ik gelaten.
‘Liefde, verliefd?’
‘Gek.’
‘Je bent niet gek.’
‘Nee, misschien ik niet, maar zij wel.’
‘Vertel eens. Ga wat achteroverzitten, haal 'ns rustiger adem.’
Ik vertelde.
‘Problems, problems, oh boy,’ fluisterde Gortzak in zichzelf.
‘Niet waar.’
‘Welzeker. Je bent in België geweest en je zal daar wel hebben lopen slierten en behoorlijk ingenomen hebben, maar die Dana bestaat helemaal niet. Die heb je verzonnen. Je leeft in een droomwereld, jongen; je moet oppassen.’
Ik keek mijn psychiater aan. ‘U heeft gelijk,’ zei ik, ‘u bent knapper dan ik dacht.’
Gortzak keek mij strak aan.
‘Ik heb dat de laatste tijd meer, dokkie. Ik word gek van de problemen. Ik heb geen huis meer, geen spullen, slaap her en der bij vrienden. Als ik de dingen niet droom, moet ik aan de realiteit denken en die is kaal en koud. Ik