Het verbond(1931)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Benoit Labre in de Bergen Doods, wild en stil verrees de rotsenketen; alleen de verre stem der langzaam gaande voeten zong door de bergen, murmelend en moe, zijn miserere mei en eenzaam gaudete - langs hoger kloven, groter zelfvergeten toe. .... Toen stond hij peinzend stil. Zag langzaam d'afgrond rond, de naakte droeve kuil, koud, groot en dood. een stage, stille smart, die altijd weer hervond zijne verworpenheid, die God verdroot. En bàd, - dat deze diepe kom van dorre gronden, dat dit verworpen oord van doodse stilten zijn laatste stem en dan zijn graf mocht zijn: spoorloos te worden uitgewist en niet door U gevonden - omdat zijn ziel dor als deez' wereld was..... Hij wankelde (: 't scheen dat de ziel met zijn moe lichaam streed), hij leek een eenzaam schip, dat eenzaam schipbreuk leed, ‘een tak die dor eindlik voor altijd brak’ dacht hij, en lachte. - Maar den zwervende dreef God nog eenmaal en nog eenmaal zwierf deze verworpne, die nooit tegensprak. Hoorde niet meer de steen, die zijn voet losstiet en de val, de afgrond langs, de luide heldre schal die eensklaps in de diepte alle echo's wekte - hij zwierf stil verder, en de stem der voeten zong murmelend en moe het verre miserere van zijn eenzaam boeten.... Vorige Volgende