Het verbond(1931)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] ‘Tibi dixit cor meum, quaesivi vultum tuum, vultum tuum Domine requiram: ne avertas faciem tuam a me.’ Ps. XXVI [pagina 9] [p. 9] Franciscus' tocht [pagina 11] [p. 11] Voor pater fr. RAYMUNDUS VAN SANTE O.P. [pagina 13] [p. 13] De Knaap Hij was in samen-zijn een stil-bevangen knaap, te téder en te schuw; en snel - gekweld, en kwellend meende hij - dwaalde hij heen dieper naar 't ongerepte zingen in hem ingekeerd - dit ver en stil geluk, waarin hij veilig scheen. O klaarder licht, waar hij dan lachend liep, glimlachend aarzelde - een blijde verre knaap nabij dien blijden tuin, Uw hemels zingend lied, dat zó meeslepend en zó helder riep... - Een vreemde pijn werd hij, een teedre roep, een knááp, - die weende om de wereld die hij liet, een donker-wilde àngst. - En angst dreef hem ter droeve vlucht naar 't stug gareel terug - de trage dágen die al droever werden van 't kwetsend samen-zijn, dat niets vervulde. Maar ademend de zilvren winden, als een geurend licht uit wijde heemlen naar de aarde stromend, de zaden en de kiemen aadmend in dit dwaze alom-waaien aan 't lijf dat siddrend zijne spieren spande - plotsling zichzelf ontwarend, hoe hij stond en ging, plotseling woest van eigen kracht vervoerd; vermetel brekende uit alle havenis zijn ònverwoeste schoon - besprong hij, driest en hel lachende, d'onmetelike ruimten, kliefde, een ijzren kracht, de zware kracht der zee, vierde de onbeheerste wasdom en het alom-heersend licht - - - en wist, een later uur angstig zichzelve naadrend, hoe zijn bloed, 't onstuimig bloed der Aarde te diep levend, eenzamer nu, om roekelozer tochten riep, - om ene Stèm... een Stem, die koninkliker krachten wakker riep. [pagina 14] [p. 14] Maar in het late avond-uur (zijn schuchtre handen aan een purpren bloem) vergat hij 't al en vulde zijn rustloos hart zich stil en gans met droever pijn en droever mijmering: om 't zuur verdriet van 'n jongetje dat eens zijn hand zwijgend de zijn' onttrok, stroef en verstrooid heenging en sindsdien niet meer keerde - - groef reeds zijn grimmig zingend schip de scherpe boeg de stille waatren van een grijze ijszee in; om een wit meisje ... o onbarmhartge nacht die achteloos haar prille zingen ombracht, o woedend woekrend vuur dat nu haar hart vertéért - - o Zústertje... Raadde een stille vrouw zijn vreemde verre blik en wilde naderen. hij schrok, lachte bevreemd, en dwaalde ijlings heen. Vorige Volgende