Nagelaten werk
(1927)–Gerard Bruning– Auteursrecht onbekend
[pagina 261]
| |
VI | |
[pagina 263]
| |
De waanzin der demokratieGa naar voetnoot1)Wanneer men het fundament der moderne West-Europeesche demokratie wil blootleggen, moet men dieper graven dan de revolutionnaire jaren 1830-'48 of de Fransche revolutie van vijftig jaar vroeger, want beide zijn slechts étappen in de ontwikkeling eener ideologie, welke zich in eersten aanleg veel vroeger vormde. Het fundament der moderne demokratie ligt in de Renaissance: wedergeboorte in hoogmoed, aanvang van het individualisme, dat in den loop der eeuwen zich voltrokken heeft tot het ‘voraussetzungslose’ denken van den modernen tijd, - het geestelijk anarchisme. De Renaissance toch was ‘de emancipatie van de rede in een ras van menschen dat geen geesteskontrole meer verdroeg, dat gereed was, aanvaarde stelregels aan kritiek te onderwerpen, dat vervuld was van geestdriftige bewondering voor de oude vrijheid, een ras, dat tot waren schoonheidszin was ontwaakt, dat bovenal begeerig was zich vrije ontwikkeling te verzekeren buiten de beperking van het opgelegd gezag’.Ga naar voetnoot2) De geestelijke tucht der Middeleeuwen had een konstruktief denken gewaarborgd zoowel als de handhaving der persoonlijkheid in een Dante, een St. Thomas, een St. Franciscus; in deze eeuwen - le Moyen Age énorme et délicat, zooals Verlaine ze zag - had het probleem der verzoening van geestelijke tucht en persoonlijkheid, zijn harmonieuse oplossing gevonden, welke aan den modernen tijd ontglipt is. En deze tucht der geestelijke eenheid vormde de stoffelijke verhoudingen, ordende haar tot een organische totaliteit, kon een zoo machtige staatkundige formatie scheppen als het | |
[pagina 264]
| |
Heilige Roomsche Rijk en bond een werelddeel samen in den roep: God wil het! ‘O temps incomparables, où un peuple ingénu était formé dans le beauté sans même s'en apercevoir, comme les parfaits religieux doivent prier sans savoir qu'ils prient, où docteurs et imagiers enseignaient amoureusement les pauvres, et où les pauvres goûtaient leur enseignement, parce qu'ils étaient tous de la même race royale née de l'eau et de l'Esprit’.Ga naar voetnoot1) Dit waren de enorme eeuwen der waarachtig Christelijke beschaving, wijl beschaving immers naar Godefroid Kurth definieerde, die vorm van samenleving is, waarin den mensch het bereiken zijner eindbestemming het meest vergemakkelijkt wordt. De Renaissance heeft deze geestelijke eenheid geleidelijk ontbonden en den individueelen mensch tot norm van waarheid, moraal en recht gemaakt; de mensch onttrekt zich aan de autoriteit van God en in kritisch onderzoek aan het dogma zijner Kerk: de subjektieve waarheid wordt richtsnoer. De volgende eeuwen zullen den weg van het aanvankelijk aarzelend individualisme tot het geestelijk anarchisme voltooien. In dat tijdperk, het fundament der moderne demokratie bevattend, is de mensch der 19de en 20ste eeuw geboren. De geest vormt de materie en de ideologie der Renaissance moest te eeniger tijd haar uitdrukking vinden in de staatkundige ordening. Zoodra de autonomistische Renaissance-mensch, aanvankelijk beperkt tot een geestelijke elite, zich gevulgariseerd had, zou de demokratie als staatkundige uitdrukking der Renaissance-ideologie zich vormen. De demokratie is de staatsvorm van het individualisme, maar het is niet zijn uit-eindelijke staatsvorm, wijl de demokratie nog eenige gebondenheid kent. Stoutmoediger dan de in halfheid groeiende, in kompromissen zich verhangende demokraten trekken de | |
[pagina 265]
| |
anarchisten de konsekwentie der gemeenschappelijke ideologie, want anarchisme is de ‘restlose’ verwerkelijking van het individualisme: aan de absolute opheffing der tucht in het geestelijke beantwoordt de absolute opheffing der tucht en gebondenheid in het materieele. Het is dan ook volstrekt onlogisch, dat de Haagsche bommen-werpers voor de rechtbank gedaagd werden. Want wanneer het naar demokratische zede - o, gezegende vrijheid der drukpers en van het recht van vergadering! - geoorloofd is, iedere theorie, ook de meest destruktieve te mogen verkondigen, is het onlogisch een poging tot verwerkelijking dezer theorie strafbaar te stellen. De ontwikkeling van den autonomen Renaissance-mensch naar de materialiseering zijner ideologie in het staatkundige als demokratie, is logisch. Want staatkunde toch is naar de aloude definitie de kunst om een gemeenschap te besturen. En als zoodanig, als regeering eener volksgemeenschap, vindt zij geen doel in zichzelf maar is het een middel om in de natuurlijke orde den mensch het bereiken van zijn eind-bestemming te vergemakkelijken. Die eind-bestemming wordt gezien naar een bepaalde wereld- en levenskonceptie. Staatkunde is dus de kunst om een gemeenschap-in-politieken-zin in overeenstemming met een bepaalde levens-konceptie te regeeren, waardoor in de natuurlijke orde den individueelen leden dier gemeenschap het bereiken van hun eind-bestemming wordt vergemakkelijkt. Hier raakt men het knooppunt van Renaissance en demokratie. Want de Renaissance heeft door haar individualisme het fundament gelegd voor een verbijsterende veelheid van levensbeschouwing en zoodra het Renaissancistisch principe gevulgariseerd was en doorgedrongen tot de massa, waar het in de 19e eeuw tot in ònzen tijd haar breedste beleving vond, moest het eenhoofdig staatsgezag langzaam afbrok- | |
[pagina 266]
| |
kelen en tenslotte verdwijnen om plaats te maken voor den demokratischen regeeringsvorm. Immers het is logisch, dat iedere wereld-konceptie het staatsbestuur naar zich wil richten om het in overeenstemming te brengen met de door haar aanvaarde eind-bestemming des menschen; in den demokratischen regeeringsvorm, gekonsolideerd in het algemeen kiesrecht, is haar die invloed op het staatsbestuur gewaarborgd. Men kan ongetwijfeld de wording der demokratie nog anders zien en wel historisch: de demokratie een tuchtiging voor de misbruiken van het eenhoofdig staatsgezag, zooals het diktatorschap op zijn beurt het bederf der demokratie tuchtigt. Maar ingrijpender en definitiever dunkt mij de ideologische fundeering omdat de strijd der ideeën, aanvaard als voltrekking van Gods wereldplan, een dieper verklaring is dan de zichtbaar historische. In haar oorsprong is de moderne demokratie onchristelijk, wijl deze ligt in de heidensche wedergeboorte; in haar beginselen is zij onchristelijk, wijl deze de door God gewilde orde: ongelijkheid der menschen in geestelijke vermogens, verloochenen. Want de demokratie werd gekonsolideerd in het algemeen kiesrecht en dit is gebaseerd op de absurde veronderstelling, dat alle burgers niet slechts belang hebben bij een wijs, rechtvaardig en vooruitziend staatsbestuur maar tevens dat zij gelijkelijk de geestelijke vermogens bezitten zich over die bestuurstaak een gefundeerd oordeel te vormen; over de problemen, welke met de bestuurstaak samenhangen; over de richting, waarin de oplossing dezer problemen moet gezocht worden. Deze veronderstelling, welke de demokratie stempelt tot een instituut van georganiseerde inkompetentie, is zoo absurd, dat men er niet langer bij behoeft stil te staan! Een dergelijk systeem moest in de allerhoogste mate destruktief worden voor het waarachtig landsbelang, voor het welzijn der staatsburgers | |
[pagina 267]
| |
in de natuurlijke orde. Haar kriterium in laatste instantie voor wat waar is en goed en rechtvaardig ten opzichte van het landsbestuur werd - en hierin kulmineert de waanzin der demokratie! - het getal. Daarmee teekende de demokratie zichzelf tot een vreedzaam vuistrecht, waarin de macht, 't getal, de kwantiteit domineeren: het recht, het argument, de kwaliteit. Ontleende de Middeleeuwsche mensch het goede, het ware, het rechtvaardige in de staatkundige en sociale ordening aan Gods onveranderlijke Waarheid, de demokratie kent slechts de waarheid welke bestaat bij de gratie der massa en het kompromis van vele meeningen. ‘Les voyants modernes - zegt Léon Bloy - n'ont plus de Seigneur à consulter. Ils n'en ont aucun besoin. Il leur est interdit, d'ailleurs, de regarder en haut, la Révélation démocratique ne le permettant par. Il doit leur suffire d'interroger l'Opinion’Ga naar voetnoot1). Bij de toekenning van het algemeen kiesrecht aan de gehuwde vrouw vergreep de demokratie zich aan het christelijk beginsel, dat het gezin als organische eenheid beschouwt, door den man als hoofd naar buiten vertegenwoordigd. De cellen van het maatschappelijk leven zijn de gezinnen, niet de individuen; deze miskenning zal zich te eeniger tijd wreken. In de demokratische idee behoeft trouwens zulk een vergrijp geen verwondering te wekken: den boom kent men aan zijn vruchten. Over de ontbinding der demokratie, zooals deze zich manifesteert in de kiezers en in de vertegenwoordigende lichamen, behoeft hier wel niet uitgeweid te worden; men behoeft de oogen slechts open te zetten! Een opmerking slechts. Aanvankelijk heeft de demokratie een periode gekend, waarin het ging om beginselen; het was, toen men in politicis nog georiënteerd bleef naar Kuyper's antithese. Die tijd is voorbij; de snel om zich heen grijpende ont- | |
[pagina 268]
| |
binding heeft den principieelen strijd verlaagd tot het vulgaire schouwspel van de platst-materialistische belangen- en belangetjes-bescherming. In de Kamer kan men dat slag op slag waarnemen; ik wijs hier nog slechts op het feit - zóó snel woekert de ontbinding voort! - dat bij de verkiezingen voor den Amsterdamschen gemeenteraad 18 van de 34 lijsten - meer dan de helft - werden ingediend door belangetjes-groepen: drukkers, groote waschbedrijven, kleine waschbedrijven, vischhandelaren, vleeschhouwers, sigarenhandelaren, groentehandelaren, de middenstanders, drogisten, bakkers, koffiehuishouders, rijwielhandelaren, kruideniers, melkslijters, groote artisten, kleine artisten, venters, bloembollenhandelaren en photografen. In een dergelijk politiek gekkenhuis kan geen mensch met een greintje gezond verstand zich meer thuis voelen; men ziet van hier den weg, welken de demokratie in de toekomst zal gaan: strijd van allen tegen allen. Zoo heeft de demokratie het land ten prooi gegeven aan de servilitiet van met kompromissen jongleerende opportunisten, aan levende grootste gemeene deelers van politieke inzichten, aan het verderfelijk ras der politieke daglooners, aan de destruktieve macht van de volk-versplinterende groeps-belangetjes. Inderdaad: het rottingsproces is in vollen gang.
* * *
Zooals in het individueele leven van den enkeling hoogmoed bijwijlen in waanzin gestraft wordt, zoo is de hoogmoed der Renaissance gestraft in den waanzin der demokratie. En wie acht geeft op den kultureelen nivelleeringstendenz der demokratie - denkt aan de recente feiten: de eenheidsschool (daverende nonsens) de afschaffing van het Fransch op de lagere school, den aanslag (in beraad) | |
[pagina 269]
| |
op de klassieke opvoeding - ziet hoe het Renaissancistisch principe zich in zijn gevolgen tuchtigt en vermoordt. Zoo voltrekt zich in de verschijnselen van dezen tijd de langzame ondergang van den Renaissance-mensch en de Renaissance-beschaving, die aan den ingang der nieuwere geschiedenis hoogmoedig als Prometheus zich tegen den Hemel verhieven, - geestelijke onmacht en ontwrichting, seniele aftakeling en waanzin worden hun einde. Wanneer de tijd daar is, zal een nieuwe de demokratie opheffende regeeringsvorm zich verwerkelijken als straf en zegening naar den Wil van God en als voltrekking van het wereld-plan, door Hem van den aanvang der dingen af gesteld. Voor ons is het daarbij alleen van belang den regel te gedenken, welken Thomas à Kempis als het begin van alle wijsheid neerschreef: Hij, tot wien spreekt het eeuwige Woord, is van vele meeningen vrij... Zonder dat, geen begrip en geen oordeel dat juist is. De demokratie kent het eeuwige Woord niet; zij is gedoemd uit ‘vele meeningen’ het gemiddelde te zoeken en aan de ‘vele meeningen’ zal zij ten gronde gaan, zonder een begrip of een oordeel te kennen, dat juist is. |
|