De Middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren (omstreeks 1480)
(1955)–Eliseus Bruning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 50]
| |||||||||||||||
[pagina t.o. 51]
| |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
Wil-di ho-ver nu-wer sarc hoe ihe-sus waeit ghe-bo ver hi heeft dy menschaft aenghedon tot on- al-re vro-men.
Al dat is en wer-ser sal. dat staet in sijn-re oachte Jhe-sus waert ghe-bo-ven ons bor cou-der mid-des nach; le
1.[regelnummer]
Ga naar margenootf. Wildi horen nuwen sanc
Hoe ihesus waert gheboren,
Hi heeft dy menscheyt aenghedaen
Tot onser alre vromen.
2.[regelnummer]
Ga naar margenootf. Al dat // is en wesen sal
Dat staet in sijnre crachte,
Ihesus waert gheboren ons
Ter couder middernachte.
3.[regelnummer]
Secht my, guede ioseph, nu
Was daer enyghe feeste.
| |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
Daer ihesus in der cribbe lach
Voer twe stomme beeste?
4.[regelnummer]
Die osse ende dat eselkijn
Deden daer groet wonder,
Daer ihesus in der cribbe lach
In dokeren ghewonden.
5.[regelnummer]
Orte was syn biddestroe,
Dat is ons grote scande,
Maria nam tkijnt in horen scoet
Ende cuscet voer syn wanghen,
6.[regelnummer]
Doe ihesus in den tempel quam,
Symeon ghinc hem teghen,
Nu sie ich al dat ich begheer,
Ich en wil nyet langher leven.
7.[regelnummer]
O here, nu laet dinen knect
Na dinen woerd in vrede,
Want ic met minen oeghen sie
Des ewigen levens ghever.
| |||||||||||||||
Bemerkingen.Tekst. - Het vijfde kerstlied van ons hs staat voor het grootste deel in DEPB n. ccxix, met het begin Met rechte singhen wij nieuwen sanck: het zijn de strofen 1, 2, 3, 4, en 5 (half) van Wildi horen nuwen sanc uit hs TONG, die corresponderen aan 1, 2, 3, 5 en 4 (half) van DEPB (zie ook Mak-Bruning n. XXX); de resterende 2 ½ stroof van Tong staan fragmentarisch in verschillende andere liederen; ook hier lijkt de lezing van hs TONG ouder, en vooral zuiverder. | |||||||||||||||
Melodie.a. Puer nobis nascitur.Deze melodie (Puer) komt in de 15e-eeuwse hss en in de latere drukken tot in de 17e eeuw zeer veel voor, hetzij met de tekst Puer, hetzij met zijn Nederlandse bewerking Ons is geboren een kindekijn, hetzij met andere teksten. (Alleen in dit hs TONG | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
komen met deze melodie vier verschillende teksten voor: Puer, Stella nova praevia, Ihesus ad templum fertur en Wildi horen nuwen sane.) In zeer vele hss en drukken wordt ze enkel maar als liedwijs opgegeven: Dits de wise, Puer nobis; of: Op de wise Puer nobis, enz. Zo vindt men in DEPB (n. CCXIX) als liedwijs: ‘Op die selve wise’, d.i. Puer nobis van n. CCXVI, d.i. de traditionele zangwijze van Ons is gheboren een kindekijn; reden waarom voor n. XXX in Mak-Bruning deze melodie werd genomen. Het zal dan wel niemand verwonderen ook in hs TONG bij deze tekst genoemde melodie aan te treffen. Opvallend is echter, dat na de eerste stroof de tweede tesktstroof volgt met een geheel andere melodie; dus niet zoals bij de liederen 1 en 2 (In dulci iubilo en Omnes nu laet ons), waar de eerste tekststroof herhaald wordt onder een andere melodie die als discant bedoeld is, dus om tegelijk met de eerste melodie gezongen te worden. - Wanneer men echter de melodie goed bekijkt, merkt men twee interessante dingen op: 1) Dat de 2e melodie tóch de discant is van de eerste melodie, ook al staat er een andere tekst bij. Dit blijkt o.m. uit het feit, dat deze tweede melodie in hetzelfde hs TONG nog eens voorkomt als discant, nl. voor het lied Ihesus ad templum, en wel met de tekst van de eerste stroof; vervolgens, dat deze discant aan de muziekschrijver alleen door overlevering bekend kan zijn, want ze komt ook elders voor (TRIER en KMS). M.a.w. dit is duidelijk een geval van vergissing of verstrooidheid van de schrijver, die in plaats van de eerste de tweede tekststroof onder de discantmelodie plaatste. 2) Dat beide melodieën niets anders zijn dan de klassieke melodie van Puer nobis nascitur met haar traditionele discant, maar beide een trap hoger genoteerd; niet getransponeerd, doch gewoon alles één trap hoger geschreven, zodat we van de jonische do-ladder terecht zijn gekomen in de dorische van re! - Hebben we hier te doen met een bewuste poging om van een bekende melodie een variatie te geven, of eenvoudig een vergissing? Deze melodie kàn inderdaad (met haar discant) in de dorische modaliteit gezongen worden, hoewel niet zonder moeilijkheden. Maar afgezien daarvan, geloof ik dat we hier eenvoudig te doen hebben met een vergissing in de plaats van de C-sleutel. Deze moet overal één lijn lager staan, en dan staat de melodie met haar | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
discant volkomen normaal. Dat het hier inderdaad een vergissing van de notator is, blijkt wel uit de volgende redenen: a) In ditzelfde hs TONG komt de melodie van dit lied met discant nog twee maal voor, beide malen in de traditionele vorm van de jonische toonsoort, dus ‘in C’, nl. bijna letterlijk voor Jhesus ad templum (zie II) en met meer afwijkende variaties in Puer nobis (zie III). b) In de gelijktijdige hss TRIER en KMS komt het voor in de traditionele vorm van de jonische toonsoort. c) Aldus, in ‘majeur’, is het lied evenals zijn discant bewaard gebleven in alle bekende lezingen tot aan het einde der 17e eeuw. d) Ten slotte is dit variatie-procédé, zeker in de 15e eeuw, zo onbekend, dat we hier eenvoudig aan een vergissing moeten denken. Er zijn bij dit lied nog andere merkwaardigheden te ontdekken. | |||||||||||||||
b. Ritme.In bovenstaande transcriptie vindt men onder I de letterlijke overbrenging in modern notenschrift van fol. 222r; de maatindeling (met kwartstreepjes) is van mij. - Onder II vindt men hetzelfde geheel in driedelig ritme, maar in F, zoals de notator klaarblijkelijk had willen schrijven, maar hij vergat overal de sleutel één lijn lager te plaatsen. Bijna alle noten van I staan met eenzelfde notenfiguur opgetekend, zodat men misschien een tweedelig ritme zou verwachten. Toch moet men in deze gelijke noten geen ritmische bedoeling zien: van het lied werd eenvoudig de melodie gegeven, geen ritme; alleen in het begin worden de 2 eerste maten uitdrukkelijk in ritme genoteerd, en wel ternair, om den zanger op weg te helpenGa naar voetnoot(1). Aldus is trouwens de bijna algemene traditie in de talrijke hss en drukken, die dit lied bevatten. - Onder III geven we de melodie van Puer zoals zij elders in ditzelfde hs voorkomt. | |||||||||||||||
c. Discant.Merkwaardig is ook, dat, waar in een 15e eeuws hs de melodie van Puer staat, bijna overal een 2e stem (discantus) erbij staat; | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
en wat het vooral merkwaardig maakt, is dat dit (behoudens enkele variërende kleinigheden) bijna overal dezelfde discant is. Dit wijst wel in de richting van één bepaalde bron, juist omdat er ook andere discant-mogelijkheden zijn, die ook inderdaad bestaan. Ik vermoed niet ver mis te zijn, als we die ene oorspronkelijke discant-bron zoeken in de milieu's van de Fraters-scholen van Windesheim. Deze discant is zelfs zo gekend en verbreid geweest, dat hij betrekkelijk spoedig ook afzonderlijk voorkomt als zelfstandige melodie; voor het eerst geschiedt dit, voor zover ik kon nagaan, in DEPB van 1539. | |||||||||||||||
d. Combinatie-varianten.Wanneer we dit lied en zijn discant in de lezing van verschillende hss nagaan, is men aanvankelijk verwonderd over het groot aantal varianten en ook de schijnbare verwarring, die veroorzaakt wordt door dat de delen van hoofdmelodie en discantus met elkaar verwisseld worden. Toch is die verwarring niet zo groot als op het eerste gezicht lijkt. Het hele lied nl., en dus ook zijn discant, is verdeeld in vier duidelijk gescheiden stukken, elk van vier ‘maten’. We noemen ze ABCD voor de hoofdmelodie en abed voor de discant (zie III). ABCD is de oorspronkelijke, sobere, hoofdmelodie, die niet boven de omvang van een kwint uitgaat, en die zeker al geruimen tijd (misschien wel 100 en meer jaar?) bestond, ook met de Nederlandse tekst Ons is geboren een kindekijn, voordat er een discant aan is toegevoegd. De oorspronkelijke discant-melodie beweegt zich echter uitsluitend in de bovenkwint abcd; zie melodie III. Maar het vreemde van het geval is, dat dezelfde melodie elders - en zelfs in ditzelfde hs TONG-ook voorkomt, maar met een andere schikking van de delen. - Zoals uit bovenstaande melodieën duidelijk te zien is, zijn kop en staart van I, II en III gelijk (behoudens kleine varianten in III), maar in de beide middenstukken van I en II hebben melodie en discant met elkaar van plaats verwisseld; toch zijn beide gedeelten, vooral in de discant, goed zingbaar gebleven. Als men echter bouw en loop van de hoofdmelodie en discantus in II en III vergelijkt, lijkt het aan weinig twijfel onderhevig, dat III de oorspronkelijke schikking is van de delen, dus ABCD, hoofdmelodie in de onderkwint; abcd, discant in de bovenkwint. - De varianten van III | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
doen vermoeden, dat deze lezing op enkele plaatsen is bijgewerkt en ‘verfraaid’ door een soort muzikale Rederijker. Naast deze (vermoedelijk) oorspronkelijke schikking, komt echter in de oudste bronnen de combinatie voor van I en II, dus
die vooral in de Duitse bronnen blijft voortleven. Naast de tweestemmige overlevering van het lied komt overal, en vooral vanaf de 16e eeuw, een éénstemmige voor, nl. of van alleen de melodie, of van alleen de discantus, en dan in verschillende combinaties, die gewoonlijk zijn terug te brengen tot een der beide oervormen II of III. Inderdaad ontmoeten we de eenstemmige melodie in een der volgende combinaties:
Daarnaast ontmoeten we nog een 3e combinatie:
en er zullen zeker nog wel tot nu toe onbekende hss en oude drukken voor den dag komen, die een van de bovenstaande 6 vormen bevestigen, of die nog een andere combinatie-mogelijkheid brengen. Het is interessant de verschillende bronnen eens naast elkaar te zien.
ABCD in TONG± 1480 KMS ± 1480 Thysius (p. 159) 15e e. Hiervan stammen af de éénstemmige lezingen: ABCD in DEPB (1539), Graduale Rom, Leuven, 1633, Stalpart Guide I.F. 1635. abcd in Theodotus' Paradijs (1665). | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
Hiermee stemt overeen de éénstemmige overlevering van AbcD in Les rossignols spirituels 1616, en Der fluiten Lusthof 1646, doch vooral van bijna alle Duitse kath. zangboeken vanaf 1599, waarschijnlijk stammend van de Trierse lezing.
Deze 3e combinatie treffen we aan in het hs van het Lopsenklooster te Leiden (weer een Windesheimer convent!). Thysius p. 159. Hiermee stemt overeen de éénstemmige variant van abcD in Het Prieel van 1609. | |||||||||||||||
e. Melodie-varianten.Zo'n algemeen verbreide melodie als die van Puer is natuurlijk evenals elk andere volksmelodie onderhevig aan ‘zersingen’; en overal vindt men dan ook kleinere afwijkingen en varianten, maar de ‘algemene lijn’ van de melodie is overal hetzelfde. Opvallend is het, dat de eigenlijke melodie ABCD veel minder varianten heeft dan de discant abcd. Dit is trouwens enigszins te verklaren: de discant staat onder invloed van de polyphoniekunst, en men gaat er gemakkelijker toe over hier ‘verfraaiingen’ aan te brengen; vergelijk bijvoorbeeld eens de 3e maat van deel B en b, de 2e maat van D en van d, enz. - Interessant en vermakelijk tevens is het de varianten van een bepaalde passage uit verschillende bronnen onder elkaar te zetten en te vergelijken. Men ziet dan verschillende typen om een hoek gluren: een ‘Meistersinger’, een schoolmeester-musicus, een vakman, enz. Alles wijst er op, dat de tekst Puer nobis nascitur, doch vooral zijn melodie en discant, door en door gekend en populair zijn geweest. - Oorspronkelijk had ik hier - na de Middelnederlandse - ook nog de Latijnse gezangen van dit handschrift willen behandelen, althans minstens de Latijnse kerstliederen. Maar onder de uitwerking dezer studie had ik het geluk een ander handschrift te ontdekken, dat bij nadere bestudering uit een soortgelijk milieu | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
bleek te stammen, waarschijnlijk zelfs uit het hoofdkwartier der Moderne-Devotie-beweging: Deventer (of misschien Zwolle). Aldus is de mogelijkheid ontstaan vele nieuwe gegevens met reeds bekend materiaal uit Windesheimer kringen te vergelijken en gezamenlijk te behandelen in een afzonderlijke studie over de Windesheimer zangboeken, Deo volente et favente. Nijmegen. April, 1954. |
|