| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII.
Droomen in Puin.
Boris Gospodar was weer geworden de stille luisteraar naar de stemmen van zijn innerlijk leven. Zijn opstandigheid, die eens het substratum was geweest voor den uitbouw van een nieuwe samenleving, verstilde onder den dooddruk van het gebeuren tot quietisch fatalism. Zijn geloof in de daad was jammerlijk ten gronde gegaan. Nu lag zijn leven onder het prisma der bespiegelingen.
Vlijmscherp ontleedde Boris de verschillende aspekten waaronder zich het maatschappelijk experiment had veropenbaard, en kwam tot de gevolgtrekking dat reactionnaire en revolutionnaire politiek eenzelfde bedding doorloopen. Reactie was gewezen opstand, verwezenlijkte revolutie een kontinueerlijke vorm naar reactie. Waar ligt het onderscheid, als een revolutionnaire beweging slechts loskomt om zich na de overwinning met de bestreden zijnsorde te identificeeren? Ook het tegenbetoog van Kralin, die geweldpolitiek billijkte met het oog op den uitzonderingsstatus, hield geen steek. De wijze heerschappij in de ideaalbeteeke- | |
| |
nis van het woord, zou niet verhoeden dat de zedelijke onvolkomenheid uitgroeide. Ook bij dwangbevel was niets te bereiken. Want bleef niet de terreur een bloedige parodie op het ontluisterde gemeenschapsideaal? Dien kringloop kon de hervormer niet ontspringen.
Middelerwijl had Kralin de diplomatische betrekkingen terug aangeknoopt. De vastelandschpolitiek verleende Satrapië burgerrecht en de erkenning van dit land bleef nu enkel een kwestie ‘de jure’ of ‘de facto’. Het ekonomisch ruilverkeer was hersteld. Hiermee loodste Kralin het Trojepaard binnen de vesting. Wat hij aanzag als een tijdelijk palliatief om de gerezen moeilijkheden te bezweren, zou dra een vreedzame vorm van overrompeling worden. Satrapië werd kolonizatiegebied.
Het platteland dat aan de infeodeering door den adel werd onttrokken, kwam nu onder de exploitatie van verrijkte boeren, die in schraapzucht en buitzoekerij wedijveren met hun voorgangers. De fatale ekonomische splitsing volgde: vermogenden en onvermogenden. Het geld werd weer het Sesam open U naar rechtspraak en privilegies. De eerste proefneming der Telluristen, die teruggreep naar het ruilverkeer in natura buiten het bestaan van een aanvaarden muntstandaard, liep reddeloos aan den grond. De opvatting, dat het bedrijfsleven kon
| |
| |
voortloopen over een raderwerk van uitwisselbare produktiekrachten bleek simplistisch en ontoereikend. Iedereen veronderstelde bij zijn evenmensh het vooropgezette inzicht tot fraude. Vandaar byzantijnsche geschillen die dan meestal door een vuisttornooi in regel werden beslecht. Een muntmaatstaf als waardemeter drong zich op, en het geld werd terug in omloop gebracht. Eenmaal zoover, voltrok zich het kapitalism vanzelf, ongehinderd. Staatsmonopolies konden er niets aan verhelpen. Concerns rezen uit den grond, en ofschoon aan strengen staatskontrole onderworpen, gingen zij over tot winstvorming voor aandeelhouders. Het etatism dat door de politieke machtwisseling werd opgelegd, kon den onafwendbaren loop der ekonomische wetten niet stremmen. Werkvoorwaarden werden scherper-langer werkuren, lager loon. Dit vermogelijkte de opkomst van een nieuwen parvenustand, waarvan de invloed dra zoo aanzienlijk werd, dat zijn vertegenwoordiger in den regeeringsraad moest worden opgenomen. Met zijn optreden werd het roer van State maar pas voor goed omgeworpen.
Met wilde verbittering overdacht Boris dit alles. Zat niet bij iedere bestaansordening den wil voor, het menschelijk geluk binnen het gezelschapsleven in zoo ruime mate mogelijk te verzekeren? Ook bij het kapitalism? Was niet iedere wetgeving ont- | |
| |
staan uit de betrachting, het sociale lichaam gave ontwikkeling te geven? De grootste fout bij de Telluristen was geweest, dat zij de maatschappelijke hervorming als een zuiver wetenschappelijke formule hadden toegepast, zonder inachtneming van de eudemonische doelstelling waar in laatste instantie het al dan niet welslagen van de menschelijke loutering berust. Boris herdacht zijn verblindheid in de reddende daad en hoe hij eenmaal smalend had neergekeken op de heilslegerzendeling, dien hij voor parodiemessias had uitgescholden. Meteen werd het sublieme van zulke taak hem openbaar. De arme ziekenzuster in het hospitaal, door hem zoo grofweg beleedigd, zij en haar geloofsgenooten trachtten toch van den mensch te redden wat er van te redden is. Maar hij, Boris Gospodar, de pionnier, zou banen breken naar opstanding en broederliefde. Hij, de vredesbode zou den grooten Zoendag inluiden onder de menschen, en overal was doodendans. Waar werd de parodie gespeeld?
Hij had zich argeloos laten vangen in den valstrik van den booze en zijn moord keerde zich als een vloek boven zijn hoofd. Was het niet door den Kaïnslag dat de menschheid tot verdooling werd gedoemd, en was het niet de Heiland zelf, die zijn zegen sloeg over de kruisigers met de blijde boodschap dat hij voor hen en de vrijkooping van hun zonden de martelie inging? Hoe kon hij zoolang
| |
| |
blind blijven voor de verheven zin van het kalvarieoffer? Door den radeloozen nacht die hem omstormde, lichtte de stille glorie van het krucifix. Hij en zijn gezellen, zij usurpeerden een almacht die alleen van God is, en zagen hun vermeend alvermogen kantelen tot broze waanschepping, die instort op haar eigen puin. De aarde was hun vaderland en zij zouden het aloude aanschijn van Hekuba reinwasschen van alle smeursel. Hoe kon het hen ontgaan, dat over hun sterfelijke hoofden een sterrenomloop voortwentelde aeonenoud? Hoe kon hun kleinmenschelijke kracht den mysteriezin bevroeden, die alles uitzendt langs overaardsche banen? Wat hadden zij aan schijngestalten, waarin de omwereld zich aan hen manifesteerde in haar hulsel van doode materie, als ginder hoog de irreëele luister lag van oneindigheden weidsch en onontraadseld? En toch zij hadden zich beijverd deze schijngestalten als vaste kernwaarden voor de aardsche lotsbestemming te herscheppen. Zij hadden den schaduw verdreven en helder gemaakt. Nu lengde hij doodelijk achter hen aan, diep, aartssomber, grondeloos. Het wezen van de dingen was hen in zijn volstrekte onvatbaarheid ontzonken. De aarde, lag zij daar niet, verwenteld in de stof te midden van den kaoskolk die wemelt tusschen hel en hemel? Is zij niet het grensgebied, waar de serafenwacht uit allerhoogen den zwaardkamp der gerechtigheid
| |
| |
uitstrijdt met de machten der duisternis? Begenadigd waren zij, die alle aardschheid aflegden om in te schrijden tot den genadestaat naar de sublieme gelukzaligheid van het tijdelooze. Maar hij, Boris werd gerukt naar de regionen van de onderwereld, waar Satan zelf hem het leepe lokwoord influisterde. In de klaarste oogenblikken van schijnbare zelfbewustheid - hij doorzag het nu duidelijk - was hij het willig werktuig geweest van den verholen genius, die hem met een klaterbonte speeldoos van begoochelingen omsprak, prooibelust. Al de scherpe toeleg van zijn aangevlijmd vernuft, al de passiefermenten van zijn overprikkeld gemoed werden door den hellegeest verschoven als zetsteenen in zijn diabolisch spel. En nu het slachtoffer zich aan zijn overmacht gewonnen gaf, sloeg hij den leembouw stuk van de kunstmatige paradijzen die hij aan de kim had opgebouwd. Boris Gospodar had zijn zielheil verkwanseld voor een schotel linzen.
De schim van Barine Ossip, ongeslagen in den scharlaken gloed van fel berouw, rees op den doemnacht aan zijn ontstelde zinnen. Het ideaal, de temptatie waarmee Satan hem inlijfde bij zijn grauwen stoet van volgelingen, en waarin hij geloofde als in een mirakelkrachtige realiteit, zonk weg op een drogbodem van verraderlijk zand en werd vermalen in den pletkroes der godverloren dingen. De
| |
| |
onwezenlijke gedaante van Barine Ossip, door dood besluierd, herleefde gruwelijk reëel en trad op hem toe, stapzeker, een aanklacht op de dorre lippen. Dit was het satanisch leedvermaak van den verzoeker. Hij had Boris gevoerd langs esmeralden wegen en begoocheld met de fantasmatiek van het Edenvizioen, over een gebroken lichaam heen. Boris had zijn spoor gevolgd, maar toen hij de beloftevolle vergezichten naderkwam, stond hij voor de hellepoort waar alle hoop dient afgelegd. Zijn vreemde gids was verdwenen en nu hij zich afwendde, pijnvertwijfeld, van het troostelooze beeld vol verwoesting en ongenade dat hem aangluurde, nu hij weer wou inkeeren tot het diepst van zijn geweten, was middelerwijl de geslachtofferde medemensch opgestaan uit zijn assche en dreef hem terug naar den infernoring van verdoeming, om hem in de vlam te storten voor altoos. Op zijn schouder voelde hij den aanslag van de doode hand, en een hoonlach reet door de stilte: Satan kwam met zijn vordering.
Was geen uitkomst Boris nog geboden? Zou hij in de verschrikking van zijn zonde neergaan en berusten in het ‘Consommatum est’. Waren de banden die hem gekluisterd hielden onverbreekbaar? Of kon hij nu het hudkoor van de duisterlingen die hem opnamen in hun midden overstemmen door den opschrei naar het opperst mede- | |
| |
doogen van den Heer? Den ban van doemenis breken die hem hield omgordeld?
De Nazarener was de gansche menschheid tegemoet getreden met uitgebreide armen in een opperst gebaar van alomvatting. Zijn handen zouden, gespijkerd op het kruishout, uitgebreid blijven tot het einde der tijden. Kristus, de stille wonderdoener van de vermenigvuldiging der brooden, de wekker van Lazarus en de gulle schenker op de Kanabruiloft had geen woord, geen gebaar van verweer bij zijn zelfgekozen offer. Hij ging zijn Kalvaren, verlamde niet de schennishand die hem de doornen dreef op de slapen, noch versplinterde de bitse lans die zijn flank doorstiet in de opperste stonde. De gulden wijsheid van zijn holokaust werd over Boris vaardig. Hij zou een schoon wit offer zijn, na het uitgedane boetgetijde, dat hij zich in zelfkastijding ging opleggen, hij zou zijn zieleheil herwinnen, het losrukken uit het imperium van den kwade en opdragen als een gepuurde kelk ter ontvangenis van de hemelsche genade.
Hij geleidde de uitvaart van zijn dooden droom, maar zooals de bedrukte in extremis een lichtpunt rijzen ziet in de sterrenlooze zwerk, brak over hem los de volzalige jubel van de komende heropstanding. In grooten deemoed stond hij onder het loodgewicht der schuld. Maar hij zou de zelftortuur zoo ongenadig aanschroeven, dat misschien eens
| |
| |
de wijding van het overaardsche op hem zou neerdalen en hem van den vloek ontheffen waarvan zijn voorhoofd nu het merkteeken droeg.
Hij wierp zijn verzoeker de uitdaging in het gelaat. Nu hij de herkomst kende van het kwaad dat hem ketende, zou in zich al de kracht saamballen om de schakels los te breken. De groote strijdvraag, waarop zijn geestelijke onrust doorheen tormenten het sleutelwoord had gezocht lag plots onder een anderen gezichtshoek. Het was verkeerde normenstelling geweest, het heilsrijk voor de menschen te betrachten in een sociaalekonomische ordening. Het ruimtelijk paradijs, empirisch, ervaarbaar, tastbaar verwezenlijkt in de driedimensie, was een dorre boom, waaraan enkel de zondevrucht welig kan voorttieren. Alle bevrijding, alle wereldhervorming komt van de religiositeit. Het messianism alleen kan de blijde voorbereider zijn, die heenwijst naar gelukzaligheid. Alle wetgeving, alle wereldsch gezag, instandgehouden door tijdelijke en vergankelijke machten, vermag niets tegenover het nietige gebed waarmee de ziel haar onderdanige belijdenis aflegt voor den Heer der Heeren, en uitreikt naar den stillen adel van het eeuwige.
Plotse klaarte doorschemerde den nietnacht. De lichten in Boris waren omgesteld. De gloed waarin hij in een oogenblik van levenswrang pessimism vreesde verteerd te worden, algeheel, vermilderde
| |
| |
zich en blankte als een louteringsvlam, hoogklaar en onbewogen. Een laatste druppel olie in de leemen lamp had zich onder den magierstaf der openbaring tot verschen overvloed vermenigvuldigd.
Zijn ziel zou niet langer de stortkom zijn, waarin de giftige mixtuur van den verzoeker saamvloeide, tot een illusiespiegel duizendkleurig, die hem belette te pegelen tot op den bodem van zijn wezen, maar een reinheidsbekken, waar hij alle aandriften puren zou en het ruwerts der impulsen aanzuiveren tot een tintelend godsjuweel, gebenedijd en hemelklaar.
Hij leerde het cataclysm dat op zijn land was neergekomen met den nasleep der zeven plagen, aanvaarden als een beproeving en een wijs vermaan uit het rijk der ongeschouwde dingen.
Hoe bleef het zelfverslaafd vernuft, dat omdraaft in zijn begrippenbabel van exactwetenschap en empirie om het geheime plan der schepping te ondervangen in gebreke voor het simpele wonder, dat kristallen vormt in den aardeschoot en den sterrenreidans ordent op het rithmus van 't heelal! De verste zekerheid door den zoektocht der geesten bereikt, was amper een nevelige afschijn van de scheppingsimmanentie, die onbevroed aanvang en bestemming saamstrengelt in haar zijnsmysterie.
Boris was de kathedraal genaderd. Zij rees, ver- | |
| |
weerde massa, over tijd en ruimte, triomfant. De klokken mantelden majesteit in den ronde. Haar hoogbeuk schraagde den hemel. In het domraam was late zonnebrand. Onder haar gewelf vond Boris Gospodar de eerste rustplaats na geestelijke verzwerving.
***
Nepman en Kralin waren in Satrapië de meesters van het oogenblik. Van de telluristische ideologie bleef alleen de gevel recht. Heel het gebint was op de zandbazis neergekraakt. De gelijkberechtiging van alle Satrapiërs was doode letter. De sociale ladder werd weer rechtgezet en het was een wedloop van opkomelingen naar de hoogste sporten. De hoogtijklokken werden weer tot kanonnen omgesmolten. Standsverschil bakende zich af. De telluristische staatsossatuur werd aangevreten door de verderfkiemen, die zij wou uitroeien. Gerechtigheid, gehuld in de mantelplooien der macht verviel tot onrecht.
Kralin bleef blind voor de ontadeling van zijn idealen. Ziet men de bloedvlek op een rooden talaar? De oppositie tegen zijn regeering groeide zienderoogen. Vroegere telluristen ontliepen de rangen der verburgerlijkte staatspartij en gelukten erin, spijts het vereenigingsrecht voor alle groepeeringen, uitgezonderd de telluristische die was geschorst,
| |
| |
de nieuwe outcasts in bond te organiseeren. Een vogelvrijverklaring werd tegen de contrarevolutionnairen uitgevaardigd.
Niettemin kwamen sluikblaadjes in omloop, en karakteriseerden zich door hun heftigheid tegen de terreur. Ook spraken ze de philippica over Kralin die Satrapië roekeloos had verpand langs den politieken schuimer en ekonomischen roofbouwer om, aan het uitheemsche grootkapitaal.
In den ondergrond waar de oppositie zitting hield werd het Thermidor voor de regeeringstelluristen in samenzwering en geloofsheilig bestand voorbereid en beëedigd.
Kralin aarzelde voor het eerst, de dwangbevelen waarop zijn regime schraagde naar deze renegaten uit te breiden, omdat hij veilig inzag dat alle geweld hier olie op het vuur werpen zou, en maar eerst voor goed het teeken van zijn onmacht bekennen. Hij meende de subversieve tendens door onderhandelingen ras te kunnen bezweren.
De afgescheurden echter, kregen toen zij met den regeeringszaakgelastigde ruggespraak pleegden, buiten medekennis van de groote massa, die voorloopig het geschil van op afstand volgde, het bewijs dat hun macht werd geducht en sloegen het voorstel tot herstichting van de telluristische partij op een breedere bazis, die de meest heterogene schakkeeringen omvademen zou, van de hand. Kralin
| |
| |
kwam door dit ‘non possumus’ voor een zeer hachelijken toestand te staan. Als één na één de beginselzuiveren hem ontvielen, verzwond met hen ook het tegenwicht dat hij tegen de kapitalistische invasie kon uitspelen.
Hij had Nepman in het bewind opgenomen om zich zijn bruikbaarheid ter overkoming van den krisistijd ten nutte te maken. Maar Nepman had zich als een gier geworpen op den uitzonderlijken ekonomischen status, om dezen duurzaam te bestendigen en er een gestadige bron van gewin uit te voorschijn te delven. Kralin die gemeend had Nepman te kunnen gebruiken om voor zijn sociaalekonomische doelstelling bevorderlijk te zijn, zag zich gevangen in de draden door hem zelf gelegd.
Kralin overzag de dagen van verwelkte glorie. De ketting van gebeurtenissen die hij zelf vermeende te smeden en die hem onverbreekbaar omschakelde trok aan hem voorbij. Gaf de steeg waarin hij beland was dan geen uitweg? Jawel drieerlei: Een elegante oplossing van het geval met zijn zakrevolver. Het hersencomplex had slecht gefunctionneerd. Dus moest het worden opengelegd. Hij grinnikte om de ingeving. Een mea culpa ten overstaan der rebellen? Zijn onfnuikbaar voorhoofd in assche? Hoe zou het onthaal zijn voor den berouwvolle die belijden kwam een levenlooze karikatuur te zijn geweest? Een herder die de stal zoekt nadat
| |
| |
de kudde werd verstrooid. Jawel, uitstooten zouden zij hem niet. Boven alle differensen was er nog de geestdriftige saamhoorigheid van hun eersten stormloop. Zij zouden hem verwijzen tot de achterhoede, hem, den voorlooper die eens de bakens plantte. Hier lag zijn eerzucht dwars over den weg. De koalitie met Nepman? Och kom, ook die zou de overdracht van zijn prerogatieven opvorderen en den hoogsten losprijs bedingen.
Er was dus enkel de vuurmond van dit kleine nikkelen ding om antwoord te geven.
Satrapië stond aan den vooravond van den gedenkdag der revolutie. Morgen zou de feestjool uitslaan van het kijklustige volk rond de pompeuze insceneering. Kralin wou de beteekenis van dien dag niet vervalschen. Het was de uitvaart van de revolutie. Hij aanvaardde het verdikt. Ook hij zou morgen op de berrie worden uitgedragen.
***
Menschenhagen gordelden langs de witte straten. Op het marktplein was een verhoog gericht, vanwaar de hoogwaardigheidsbekleeders de pronkparade van het leger zouden in oogenschouw nemen. Over de hoofden klapperde de bonte wappering der banieren. Van heinde en verre waren de landslieden bij morgenrood opgetrokken, om Kralin, den raadspresident in levenden lijve toe te juichen. Om
| |
| |
den tijd te korten blies een jochie de ‘Internationale’ in een mondharmonica. Men riep om dansmuziek.
Eindelijk de stoet. Kralin, vaalbleek groette werktuigelijk links en rechts in zijn landau. Toen hief het muziekkorps dat zijn coupé voorafging om de feeststemming aan te prikkelen een lustig aria aan. Aan de vivats kwam geen emde.
Ver door het gejoel drong tot Kralin door, de drenzerige Internationale van de mondharmonika. Zij reet zijn hart open.
Bij de tribune waar de onthulling van het revolutiegedenkbeeld den troepenschouw zou voorafgaan, stapte Kralin uit. Rumoer vlood en wijdstil lag het plein. De raadspresident luisterde ceremonieel naar de welkomrede in kantatenstijl. Dan richtte hij zich door de duizendoogige massa als een halfgod aangeglaried naar het monument. Maar toen hij daarvan den sluier lichten wou, sprong uit de voorste volksrij een vrouw op hem toe en vuurde vijfmaal. Kralin plofte dof op de kasseide.
De vreemdelinge wierp het wapen weg. Een oogwenk later zonk zij op de steenen, zeven bajonetsen in de borst.
Het was Tamara. Haar bloed kleurde het Forum.
|
|