trouwelijk had de danseres zich op Emiels schoot neergelaten.
Hij schaterde en toch, in hem was een stem, die niet zwijgen wilde, iets als een onrustig, vaag gevoel, dat pijnigt door zijn onbestendigheid en door het raadselachtige. Hij was er half van bewust, werd ze gewaar maar kon geenszins gissen wat ze zeggen wou. Een wijl peinsden zijn oogen. Maar daar klonk weer de jolige zang van zijn makkers en dit geluid overstemde de innerlijke stem, smoorde ze.
Toen plots bij een toevallige hoofdbeweging, wierpen zich zijn blikken in de amandeloogen der danseres. Hij snoof den geur der aromen die van haar lichaam uitwasemden. Eensklaps, beving hem een raadselachtig gevoel; hij lag als hypnotisch bedwongen onder den heerseresblik van het danseresje. Zij boog traag haar aangezicht naar hem toe, en plots pletterden zijn lippen onder den vurigsten passiezoen. die hij ooit ontving.
Plots, had dit feit hem al het onbewuste van zooeven omgelouterd en doorgrondbaar gemaakt, dreigde het vaderlijk vermaan in zijn ooren. Hij vloog overeind, weerde met een brutaal, onstuimig gebaar de streeling af, overzag het gansche gezelschap, scheen zich diep te bezinnen waar hij aanwezig was en ijlde plots de zaal uit.
Dit zonderling vertrek had allen bevreemd. Sprakeloos staarden de makkers zich onderling aan, en opperden vragen nopens het waarom van dien uittocht.
Op den schoot van een ander student jammerde het danseresje, door de ongehoorde behandeling gebelgd:
- ‘Hoe vreeselijk ongalant.’
Toen schaterde weer een kristallen lach in het rond. Het orkest ving zijn satanisch klanklawaai weer aan. en de paren walsten nogmaals, de zaal door.
Met gejaagden tred was Emiel buitengeschreden. Hij huiverde van walg en afschuw. Spokig droop het groene lantaarnlicht op zijn aanschijn. Hij zette zijn astrakankraag op en spoedde zich huiswaarts.
Uit een deurportaal dook een publieke vrouw op.