| |
De Dwaze Rondschouw
Over alles hebben wij de hand gekeerd
heldendom, het hoge offer, mijmerij
Dionysos is weer ingehaald
aan tafelen vol gestorte wijn
is het leven de sublieme zwijnerij.
J'en ai marre Dieu qu'ça m'rase
In onze zonnehovingen haalt het onkruid woekerwinsten
Bizarre wasdom heeft de geurige gazons overkropen
de bergwel is in een krozige sloot gesmoord
maar zonnebloemen vouwen genadig hun aartsdom aanschijn open.
De dichter en zijn heiligdom
Albastpraal, mijnheren, breekbaar, en let op het bord: Niet spuwen
Lasciate ogni speranza voi ch'entrate
Standaard simbolen van reiniging: vomitorium en kwispedoor
| |
| |
Hij die binnentreedt zal zich de voeten wassen
Bral, Zielewelzijn is om feestelik te verbrassen!
ach, is onze tast zo teder
gaan wij schuil onder schaduwkruinen van wijsheid
toch staan wij blindemannetje voor een weids mysterie
Zij, die geroepen zijn orakelen Pilsner Urquell is het wachtwoord van de tijd
en ontginnen de bronader van het algebeuren
Nou wordt gids, leve de padvinderij
Geslachten die waart en komen zult, ik zeg:
Achter alle dingen staat in kern idioterij
Daar heb je de zendelingen van hoger heil
o zij zullen zich vereenzaamd kloosteren
hun paars gepijnigd vlees roosteren
Bah makelaars in mirakelen
Jawel we kennen de preekheren van zieke rhetoriek
Gemeenschap, Elyseum Paradijs
Heren hervormers, bezorg een monsteroplaag van de modelmens
graatmager, uit pure poezie speelt hij op zijn ribben mandolien
na 't wegmasseren van de spekpens
laat de godskinderen onversaagd elkaars wezen uitdiepen
verschijn o Geest die overaards zijt, brenger van genade
Drijf niet een duimduw in wakke klei
Zuilheiligen zijn in hun star gebaar versteend
al werden de beitelsporen
| |
| |
Geen aanschijn vol ontferming blijft ons uit aètherzonen toegewend
God heeft veel te hoog logies, wij kunnen Babel niet herbouwen
Alles staat op 't dode punt.
De dood heeft geopend haar stille strijkerij
mensen morrenmoe in levensgang dragen hun gelaat erheen
dat een deernishand het overvaart en effent zo sereen
verlost uit de angst te zijn en star betrachten
Volheerlik alleen zijn onze feestnachten
kruis over de kultus der idolen
omrijgen wij gevallen beelden met vreugdefarandolen
Beeldstormerij; haal neer
Ik ben geen boodschapdrager
verkwansel het paaslam bij de slager
't Is nu de supreme stond, welaan het grote avontuur gewaagd
élan, Schwung, saltomortale
de wereld wentelt andersom
alle schoonheid is ontmaagd.
Schep mij naar uw aanschijn Heer: goddelike clown.
Alle Baedekers weggeworpen, mijn koene verkenner, globe trotter
Ons rijk is het schimmige no man's land
alleen wie voor opperste tooisel de narrenkap draagt is onvergankelik wijs
de diepzin wordt alle dagen zotter
| |
| |
Waarom tans je hoogste boord niet omgedaan
je gekneveld in de strengste dassen
kerel, let op de problemen, de problemen
Hoogste doel der kultuur: de wetenschap afkremen
merk bij meneer Doorsnee gedeponeerd
zo kan men zijn honger naar geestesvoedsel stillen.
Van het inzicht naar de waanzin
Wij hebben schuw buitenshuis gekeken
nu faalt onze hand de lamp op te steken
Skating op het ijsvlak der idee
let op de dekking der begrippen, de trottoirtrimmers niet vergeten
Nu is mijn ziel a giorno gezet
openbaring, zet in de shimmy
o in vreemde schemer omdolen
Dit is het sleutelwoord naar het hart van alle dingen
aanvang en bestemming, als nooit te voren zo konkreet
zet het averechts het blijft glad gelijk
Lol is onsterfelik en de rest is zijk
Men ontwortelt de mijlpaal bij iedere grens
Bij de aanvang was het woord niet, was de daad niet
Dichters en veldheren verkondigen deze waan
Bij de aanvang was de nonsens
Ergo 't is ons bestemming daar weer heen te gaan
De doodsklok over al wat schijnleeft klept
Nonsens, richtsnoer van alle handelingen, herrijs ongerept
Heer psychiater, hopeloos geval, totaal mesjogge
| |
| |
Maling heb ik alles te doorvorsen
Ontkracht warrelen witte wondehanden
en de kern blijft onbetast
Ach na de zoektocht schamel staan
het heimweehart zó leeg vóór een verborgen schat
tot het spoor van vroegere tochten hervonden
bij 't aanschrijden in diepe rouwstoeten
als onverhoord wij de vingering beiden van klimrozen aan onze dorre staf
Er is een koude kust door grauwe golfslag bespoeld
daar wemelt de vloed van ondinen
Wij hebben het land gemeten
de hemel gepeild bij de sterrewacht
God vermeit zich met planetair knikkerspel
bluffliefhebberij op grote schaal
en daarop vestigen perkamentsmoelen hun teleskopen
Welke magierstaf legt het hart der dingen open?
O als de koorts opsteekt haar dageraden van bengaals vuur
plet in mijn hoofd geen molenstenen
Ik het starre smartsymbool
midden het kokasse kwaakkoor der vorsen
dwarrelvlucht van binnenbeelden naar verre vorm
dan de hele heirschaar: Storm!
| |
| |
Langs mijn slapen gleed een kwade wiekslag heen
grauwe gieren, snel, snel
staat het fatum in habijt
Is er geen God die uit deze wirrel-warrel ring bevrijdt?
Sito valt mijn gebed terug: bestemmeling onbekend
Van dit orgel valt elk lied
Een opperheks ment de vaart in prinselike koets
Ogen bij dit star vizioen
voor de kleuren wentelwaaier
Vreemde gestalten zijn omgegaan
niet op mijn trommelvlies de gong slaan
over het boze aanzicht gleed
de regenboog kringt nader
draag povere prinses de gordel der infanten.
Reeds gaan de karouselpaarden zich vermooien
de stromanen worden weelderige vacht
Helena wacht, Helena wacht
| |
| |
Vaart in! De wakke wallen neer, wijken de horden kobolten gnomen
Het wonderlik bloemenkorso heeft de binnenstad ingenomen.
de lippen der geliefde zijn roder dan de kersentijd
zo is mijn ziel verloren nikkelrinkel op gekloven schaal
en klautert opwaarts in het mikballetje op de waterstraal
de schutter die doel treft heeft de heimzin van een hart beroerd
in hoge heerlikheid vervoerd.
Massacre des innocents. Sla neer de pleisteren idealen
glundere bakkessen met plisseekin
de Quaker die frazen gorgelt van zijn kansel
Hij gaat van zware konsepten groot
en de wind huivert melodies door zijn matrasbaard
o haar mongolfiereboezem is verlept tot koffiezakken
denkers wijsgeren: geest en materie
de substansen, de substansen
het kraakkraam vol wakken
Geef de koenheid dat ik ontspring het mol tourniquet
railwayreiziger naar hooglanden van vervoering
nu alles tot woeste waanzin is ontzet
brutaal strijkt de lichtbatterij
vol rembrandtschaduw rechte straat
lusteloos voor het feegeflonker
| |
| |
Wij stonden in onbegeren en in lust
Wij treden de schatkamer uit waar peinzaam licht is en diep de rust
om tovertochten op de tobbogan te wagen.
de held herrijst zo vaak verslagen.
beeld van opgang en vervulling
beloven boven (dit is geen pornografie)
zwel aan tempo di valse zwel aan
als een nikker verschijn ik weer
let op: volmaakt clownkokas kannibaal
Nu wordt onze rit zo infernaal
dat de globes aan bleekzucht winnen
dra is het toppunt bereikt kulminant
op onze voorpost in 't azuur staan wij supreem en heersen
nu de foor ons triomfgevoel polyfonies onderlijnt
ach het was maar zeevaart surrogaat
stijging en val: non ajuus mijn heren: hij gaat!
Zalig gevoel van buikloop
| |
| |
de bindlijn tussen antipoden
Was dit een sensatie van lik me vessie
Tobbogan dit was de grote waagnis
Ontvoogding uit ons zelf, de schaduw doden
koener dan dan het lam lustig wiel
voor ouwe heer met aambeien
alles slaat op hol, alles is van de wijs
Over ons hoofd is nachtegaleslag, daar wuift ons tegen
Wij zijn bouwmeesters voor de grote nonsensbrouwerij
laat het bronwater aan asketen
daarbij is Loreleyhaar getaand
verwekt golvingen die een zondvloed zijn
op het robinsoneiland der eenzamen
waar landouwen loom zijn en meren zonneloos
over idealen in hun treurnisgroeven
pelgrims uit het verre Oosten
tast geen ideeën af. Er zit niks in
Natuurvorser die de poten telt van kever tot kever
| |
| |
dit nieuwe credo zullen wij belijden
ideaalmens is aller tijden
die uitgestotenen tafelt aan dezelfde dis.
omhelzen wij alsurditeit de grote konkubine
Dit is de grote reddingsdaad
de wereld overspoelen met urine, urine, al maar door urine
geen ark die spelevaart op de vloed.
Vóór alle stellingen houd U sprongbereid
retro naar de oneindigheid
Als de bloemen ontkleurd zijn en hun kroon vaal uitsneeuwt
Geef Heer de goede genade, dat wij midden lege lach
niet dobbelen om het gering gelag.
|
|