De dwaze rondschouw(1926)–Victor J. Brunclair– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vers O, leden loom in florentijns fluweel vingeren parelzwaar toen we ten dronk de feestschalen hieven waar het licht in brak de roes uit te vieren. Sigaretwalmen rond ons dandyprofiel lippen loom van lust wen het leven een vrucht overrijp in zoenenregen ons ter hand viel gift der getijden de genieting. Wij hebben de hartstocht overtreden de zielskantiek gestemd op harpgespeel uit het Eden doelverloren hervonden het Pad. Ware wellust is de wonde anker pijnigingen in mijn welk vlees nu een oergebod de wervelvaart van 't leven gaat bestieren naar vredige opperregionen inkeer na genot mijn wezen in het bruidsgetij met geestelik tooisel te sieren godnabij. [pagina 32] [p. 32] Laat na het mummierijk der kennis Wie de sluizen opent, tot de stortvloeden uitmonden zijn ziel in: het middenmeer hem ontrolt zich een rozenkrans van goddelike stonden weids mysterie huivert door zijn bang begeer. Ik verloof mij zo genadig met het vloeizaam wentelen der dingen tot golfmodulaties uit alle werelden mij omzingen. Vorige Volgende