De dwaze rondschouw(1926)–Victor J. Brunclair– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vers Genietingen staan verstorven buiten mij Ver echovlieden is de naklank in de lokstem van de verzoeker midden het wulps heuvelland weeldewelving van passieborsten ik was een zeer rustiek dorp, tegen de helling aangevleid Daar énigden nietige kleur en klank tot schamele lofzang hemeldank: goudschemer in 't woudmysterie dwaze varens, gebeeldhouwd door licht leeuweriksjubel, windlied trillers in 't luchtkonsert der zomervogelen De grootstad ingetreden: [pagina 15] [p. 15] vol lichtschittering hing haar duivels diadeem geregen uit losse lustlokalen kwaad kleinood op weemoedslapen ongebet Woest wisselspel der lichtbatterijen pizzicatti van een klein orkest uit de bierhalle zoveel stiftprikken van geeseling op mijn broos lijf gevallen draaikolk het animo rond mijn zwak hoofd, mijn gordel is de feerie der lantaarnrijen Alle sierselen afgeworpen waar ik sta, smartgewijd Wie zijn arme handen doorbeten voelt met nagelwonden na de kruisiging zijn stem, een wekroep midden ontwijden zal verkonden het diepe wonder: de barse doornen en hun kruistochtpijn zijn bloeseming van gelukzaligheid, en 't kleverig kwijl van troebel plebs uit de laaglanden de dienstbaren in het veil gareel onbegenadigd stolt tot een kroon van diamanten een godsjuweel zonnezuiver. Aardse hoon is zalving voor de Heer Ik voel me worden vroom en zonder woorden waar zelfbegeerten welven wijder wijder het algevoel Wie zijn leden kastijdt dat het leed hem doorlille in 't aanschijn der almogendheid hem is het eeuwig heil bereid dat het koortstempo van zijn hart zal verstillen bij diepe aanschouwing van hèt wereldwonder. Vorige Volgende