De dwaze rondschouw(1926)–Victor J. Brunclair– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De Haven I Wondere deining heeft onze haven aangedaan Nog liggen de schepen voor anker maar hoog wast de vloed en wiegelt de ferry-boats loom in rimpelritmus ter spelevaart In 't stram gebaar der treurwilgen gebogen hebben we ons wederbeeld gestolen stil uit het watervlak en bleef de spiegel bij deze schouwing grauw Toen het licht brak was in het Oosten een roze lach voor dit prismenspel en borreling der koele wel zo was onbegrijpelik leed de tere weldaad aan aller ogen tranendauw Oeverlijn, smaragdrand overzij Wij menden onze boot daarheen toen de baren brandden Ach. bij de landing was de toverring der horizonnen niet nabij! We waren koene dwazen in Onze waan het wezen van de stroom te vatten Hoor door de golvenmuziek onbedaarlik de nimfen schateren als wij deemoedig de Heer aanroepen Zuiver onze tocht in zilvervaart, stil de malle tango onzer sloepen Kom over de wateren! Boven ons op Gods weiden diep in eigen onmetelikheid verloren een eindelike stal tegemoet, dwalen wolkenlammeren, blond hemelvee zijn wij de hoeders der pastorale kudde, gaan wij stille herder mee de schalmei in droeve spelewijs, schalmei uit oeverriet gesneden zullen wij 't preludium vol klankenregen hemelzegen met de schalmei die bazuin werd van aartsengelen [pagina 11] [p. 11] paradijsmuziek in de noodzang der aardse koren strengelen in het schemerdal beneden? Loreleyharen van veel vrouwen goudkaskaden druipen in de vloed met fijne kam van elpenbeen worden alle zonnestralen daarin gewarreld dit is boos bekoren voor de visser bij avendval in late vaart want waar hij schemeringsadem diep indrinkt die aromen aanwaait van begeerlike lijven, libellen in spelvermoeide vlucht zo loom daar glijdt hij ver en laat zijn schamele kluis van leem de golfslag is beeld van zijn bang verlangen maar dodelik is het schaduwdalen, stilte wurgt alle passiezangen en de nacht houdt intocht, blinde vorstin met een vals diadeem die rooft hem de vertroosting van een droom onvatbaar en zo zacht de aloude stroom wendt zijn aanschijn af door de maan bezilverd en schaterlacht Gaan wij stroom op? Waar de golvenstem een fluistertoon, innig lied op glimming van kleurige keien en haar geweld zich tot zoen plooit voor plompe nenufars ze dwingt tot spelemeien wordt onze yacht gedragen door de tij naar zonniger landerij? De duiker vond broze schelpen de vaarman 't begochelingsland van emerald de visser haalde zijn netten vol wier geen van alle werd het kruid gegeven om de geslagen wond te stelpen en de pijn te stillen die een noodschrei golft op loom land Niet waar de beemden ronden een bekken van geluid waar het klanklied valt uit wakke monden niet op plagezand of in weeldetuinen met oasis van verpozen waar lafenis lokt en dronken praal van rozen Niet in deze regionen zal ik verwijlen en de schaduwen saamweven, mijn kleed ten sier Koen leg ik de lading in mijn boot Ik ben passagier o afreis uit het avendland op de lijn naar de levant de wind opermachtig goddelike bondgenoot! [pagina 12] [p. 12] II Haven! smis van impulsen! Reuzenaambeeld voor Thor! O de magere masten, waren het bezems op sabbat, zo koddig steltenbal Bruis op katarakt van geluiden, niagaraval nonsens is de nietige klinkklank aan wal maar godsvrucht de sombere buikspraak van een elevator! Midden de versleten slenterstappen der matrozeslop de waard streelt zijn ringbaard, dit is donkere tabak heeft het leven tovertintelingen in een glas aquavit Maar dit is niet de tastbare realiteit der dingen Buiten de stemmingzaal waar een droef orkestrion liederen braakt meditatief en een bootsmaat gekscheert met zijn aanhalerig lief Hurrah! De wereld is één lenteland Stroomin op de steiger is samenloop de wereld rijst gelouterd uit de zonnedoop God lei een lichtzoen op de havenmond Toen hebben wij het wezen van de stroom doorgrond Niet dweersen van oever tot oever, lome wiegeling zigzag door kleurige druppelwaaiers en zonnerag Geen opvaart naar landouweronding Klief kiel het volle zog ter afreis! Van de bron naar de monding! Ontzet als bij watersnood deinzen de dijken Als de straten uit de stille stad doordropen zijn van avondrood Staat stom van aanbidding het Loodswezen na te kijken Op neer over de baren gaat onze dans de weergalmen van hen die land hielden halen ons in vol feestelike resonans! Vorige Volgende